ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5627
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.J.L. Mastboom
- P.H.M. Kuster
- J.L. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens termijnverzuim
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De zaak kwam aan de orde na een preliminair verweer van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de dagvaarding te laat was betekend. De rechtbank had eerder, op 23 december 1999, de officier van justitie een termijn van drie maanden gegeven om tot dagvaarding of kennisgeving van niet verdere vervolging over te gaan. De dagvaarding die op 24 maart 2000 aan de verdachte werd betekend, viel buiten deze termijn, wat volgens de raadsman leidde tot onherstelbaar termijnverzuim. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor de officier van justitie aanvangt op de datum van de beschikking van de raadkamer, en dat de betekening van de dagvaarding niet op de juiste wijze had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de dagvaarding niet tijdig was betekend. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.