ECLI:NL:RBALM:2012:BY5341

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127960 FT RK 359/12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering wegens gebrek aan goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekster, een alleenstaande vrouw van 39 jaar, had een aanzienlijke schuldenlast van € 186.711,50, waaronder vorderingen van verschillende kredietverstrekkers en de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende feiten, waaronder de overdracht van een deel van haar verzekeringsportefeuille aan haar huidige werkgever zonder taxatie, en het aangaan van een leasecontract voor een luxe auto terwijl haar financiële situatie verslechterde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek niet de nodige inspanningen heeft geleverd om haar schulden te voldoen. De overdracht van de verzekeringsportefeuille zonder taxatie maakte het onmogelijk om vast te stellen of zij zich had ingespannen om baten voor haar schuldeisers te verwerven. Daarnaast had de verzoekster, gezien de slechte resultaten van haar onderneming, moeten beseffen dat zij de verplichtingen uit het leasecontract niet kon nakomen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toewijzing van het verzoek rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toelating tot de schuldsanering afgewezen, met de overweging dat de verzoekster niet te goeder trouw was geweest in haar financiële handelen. De uitspraak benadrukt het belang van goede trouw in de context van schuldsanering en de noodzaak voor schuldenaren om transparant en verantwoordelijk om te gaan met hun financiële verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
Zaaknummer: 127960 FT RK 359/12
Datum uitspraak: 19 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[Verzoekster],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker, ook te noemen: [verzoekster].
Het procesverloop
[Verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 5 juni 2012. Ter zitting is [verzoekster] met haar huidige werkgever, de heer [H], verder te noemen: [H], verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling:
De feiten
[Verzoekster] is een alleenstaande vrouw van 39 jaar. [Verzoekster] is gescheiden in mei 2010. [Verzoekster] heeft één kind van nu vier jaar. [Verzoekster] heeft vanaf 1 september 2004 tot 1 juni 2010 LaVé Advies geëxploiteerd, een onderneming die zich bezig hield met hypotheek-, krediet- en verzekeringenbemiddeling. [Verzoekster] heeft de onderneming vanaf 1 juli 2009 in de vorm van een eenmanszaak gedreven. [Verzoekster] is thans werkzaam bij [H].
De totale schuldenlast bedraagt volgens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet
€ 186.711,50, waaronder de volgende schulden:
- ABN AMRO Bank ad € 80.111,49;
- United Capital ad € 45.681,52;
- Innovation Lease ad € 12.937,50;
- Generali Verzekeringsgroep ad € 12.379,32 + € 5.284,--;
- Belastingdienst ad € 10.403,-- + € 5.950,--.
Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet met bijlagen blijkt dat de lening van de ABN AMRO Bank is aangegaan in 2006 en een zakelijke lening betreft. De schuld aan United Capital en de schuld aan Generali van € 12.378,32 zijn ontstaan in 2010. De schuld aan de belastingdienst van € 10.403,-- bestaat uit inkomstenbelasting 2007. De schuld van
€ 5.950,-- bestaat uit inkomstenbelasting 2008.
Uit de balans en winst- en verliesrekening per 30 juni 2010 blijkt dat de netto omzet in 2009 € 63.036,-- bedroeg en dat er sprake was van vorderingen van € 62.073,--.
De toelichting van [verzoekster]
[Verzoekster] heeft verklaard dat de onderneming bijna gedurende haar gehele bestaan een eenmanszaak is geweest. In 2009 is de onderneming korte tijd in de vorm van een vof gedreven met als mede vennoot de toenmalige echtgenoot van [verzoekster], de heer [L], verder te noemen: [L]. De ABN AMRO Bank ging er echter niet mee akkoord dat [L] toetrad tot de onderneming, gelet op zijn financiële verleden. De onderneming is dientengevolge verder gedreven in de vorm van een eenmanszaak.
[Verzoekster] heeft verklaard dat het zakelijk krediet bij de ABN AMRO Bank in de loop der jaren is verhoogd. In maart 2009 zijn [verzoekster] en [L] allebei een nieuw leasecontract aangegaan, omdat hun lopende leasecontracten afliepen. [Verzoekster] is een leasecontract aangegaan voor een Opel Insignia. [L] heeft volgens [verzoekster] een kleine zakelijke auto geleased. Volgens [verzoekster] ging het ten tijde van het afsluiten van de leasecontracten al minder goed met de onderneming. Volgens [verzoekster] zijn United Capital en Generali bij de bepaling van de hoogte van hun vorderingen uitgegaan van de situatie van royement. Volgens [verzoekster] heeft ze, zij het laat, inkomstenbelastingaangifte gedaan. De inkomstenbelastingaanslag betreffende het jaar 2007 is hoog, omdat er in dat jaar nog ‘goed werd gedraaid’.
[H] heeft bij het eindigen van de onderneming een aantal verzekeringsportefeuilles overgenomen en heeft [verzoekster] in dienst genomen om deze portefeuilles te beheren. [H] heeft voor de overgenomen portefeuilles niets betaald, omdat het terugboekrisico van de portefeuilles groot is en de opbrengsten eruit laag zijn. Volgens [H] is er sprake van doorlopende provisie van € 700,-- per maand. [Verzoekster] heeft verklaard dat ze de portefeuilles, naast aan [H], aan twee andere ondernemingen heeft aangeboden, maar die waren volgens [verzoekster] niet geïnteresseerd. [H] heeft verklaard dat hij 80 à 90 klanten heeft overgenomen. [Verzoekster] heeft verklaard dat de portefeuilles niet zijn getaxeerd.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen. [Verzoekster] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [Verzoekster] heeft immers een vermogensbestanddeel van haar onderneming, zijnde een deel van de verzekeringsportefeuille, om niet aan [H] overgedragen zonder dat er aan de overdracht een taxatie ten grondslag lag. Door taxatie achterwege te laten, valt niet vast te stellen of [verzoekster] zich tot het uiterste heeft ingespannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Gelet op de behaalde omzet in 2009 en het bedrag aan vorderingen dat op de balans is opgevoerd, acht de rechtbank aannemelijk dat de onderneming van [verzoekster] enige waarde vertegenwoordigde. De rechtbank is, gelet op vorenstaande, van oordeel dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden. Voorts heeft [verzoekster], naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat ze te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schuld aan Innovation Lease, nu [verzoekster] in 2009, terwijl het reeds minder goed ging met de onderneming, nog een nieuw leasecontract is aangegaan voor de aanschaf van een dure luxe nieuwe auto. [Verzoekster] wist of had moeten weten dat ze de uit het leasecontract voortvloeiende financiële verplichtingen, gelet op de resultaten van de onderneming, niet zou kunnen nakomen. Het aangaan van dit leasecontract moet [verzoekster] dan ook in ernstige mate worden verweten.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken.
De beslissing:
de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Lorist, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 19 juni 2012, in tegenwoordigheid van de griffier .