ECLI:NL:RBALM:2012:BX0078

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
102015 HA ZA 516 van 2009
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevelen van de Ontvanger door TBM Beveiliging Telecom B.V.

In deze zaak vorderde TBM Beveiliging Telecom B.V. (hierna: TBM) dat de rechtbank zou verklaren dat zij goed opposant is tegen de dwangbevelen van de Ontvanger van de Belastingdienst en dat de tenuitvoerlegging van deze dwangbevelen buiten effect zou worden gesteld. De rechtbank Almelo heeft op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarbij het verzet van TBM ongegrond werd verklaard. TBM had verzet aangetekend tegen zeven dwangbevelen die betrekking hadden op premienota's voor werknemersverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2005. De rechtbank oordeelde dat TBM niet had aangetoond dat zij een verrekenbare vordering op het UWV had, die de grondslag vormde voor haar verzet. De rechtbank stelde vast dat de naam van eiseres in de dagvaarding onjuist was vermeld en dat TBM in plaats daarvan als 'Totaal Beveiligings Management (TBM) B.V.' moest worden aangeduid. De rechtbank overwoog dat TBM niet had aangetoond dat de rechten en plichten van de eenmanszaak van de heer [Y] op TBM waren overgegaan. De rechtbank concludeerde dat TBM als de in het ongelijk gestelde partij moest worden aangemerkt en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger waren begroot op € 1.392,--. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 102015 HA ZA 516 van 2009
datum vonnis: 13 juni 2012 (jj)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TBM BEVEILIGING TELECOM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
eiseres,
verder te noemen: TBM,
advocaat: mr. P.H.M. Mulder te Almelo,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST,
(mede) kantoorhoudende te Almelo,
gedaagde,
verder te noemen: de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Het procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek
- akte zijdens TBM met producties
- antwoordakte van de kant van de Ontvanger.
Er is vonnis bepaald. De uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing.
1. TBM heeft in het geding gebracht zeven aan haar betekende dwangbevelen. Vaststaat dat de dwangbevelen betreffen premienota’s werknemersverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2005. TBM heeft niet gemotiveerd betwist dat zij op grond van premienota’s, naast kosten en rente, premies verschuldigd is.
2. TBM vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank verklaart dat TBM goed opposant is tegen de dwangbevelen van de Ontvanger en dat de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen buiten effect worden gesteld. Voorts vordert TBM veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding.
3. De Coördinatiewet Sociale Verzekeringen is ingetrokken bij de invoering van de
Wet Financiering Sociale Verzekeringen, zoals gepubliceerd in het Staatsblad nummer 37 jaargang 2005. In artikel 42 van de Invoeringswet financiering sociale verzekeringen wordt bepaald dat op de invordering van premies het recht van toepassing blijft zoals dit gold voor de datum van inwerkingtreding van de betreffende bepalingen van de Wet Financiering Sociale Verzekeringen. Bij het Besluit van 15 december 2005, Staatsblad nummer 717, jaargang 2005 is bepaald dat, met uitzondering van een aantal, voor deze zaak niet relevante artikelen, de (nieuwe) Wet Financiering Sociale Verzekeringen op 1 januari 2006 in werking treedt.
Onbetwist is dat de periodes, waarover de premies volgens de dwangbevelen verschuldigd zijn, liggen voor 1 januari 2006. Het gevolg daarvan is dat TBM op grond van artikel
15a lid 1 Coördinatiewet Sociale Verzekeringen tegen de tenuitvoerlegging van de zeven dwangbevelen in verzet is gekomen.
Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat zij stilzwijgend zijn overeengekomen dat de rechtbank bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
4. In de conclusie van antwoord stelt de Ontvanger dat hij ervan uitgaat dat de naam van eiseres in de dagvaarding onjuist is vermeld. Uit het uittreksel van het handelsregister, dat hij als productie 1 in het geding heeft gebracht volgt (ook) dat de naam moet zijn: ‘Totaal Beveiligings Management (TBM) B.V’. Aangezien TBM tegen de stelling van de Ontvanger geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, beslist de rechtbank dat in plaats van:
‘TBM BEVEILIGING TELECOM B.V.’ moet worden gelezen:
‘TOTAAL BEVEILIGINGS MANAGEMENT (TBM) B.V.’.
5.1 De kern van het tussen partijen gevoerde debat is de stelling van TBM dat zij een verrekenbare vordering op het UWV heeft; een vordering die de grondslag vormt van haar verzet. TBM stelt dienaangaande het volgende.
Zij heeft op 1 maart 1998 op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd de heer [X] (hierna: [X]) in dienst genomen. Op het dienstverband was de geheel nieuwe, nog niet van kracht zijnde, Wet REA van toepassing. Die regeling werd, voordat de wet van kracht werd, reeds door het UWV toegepast en aangeduid met de naam “Vangnetregeling”. TBM heeft over de mogelijkheden, risico’s en voordelen herhaaldelijk overleg gevoerd met het UWV.
Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt:
(1) zolang [X] arbeidsgeschikt is en werkzaamheden verricht, TBM een vergoeding ontvangt. Afgesproken is dat die vergoeding over een periode van vijf jaar in totaal
€ 18.151,20 (fl. 40.000,--) zou bedragen;
(2) indien [X] in de periode van vijf jaren arbeidsongeschikt zou worden, dient het UWV haar verplichting na te komen om de loonkostensubsidie te betalen.
5.2 Op 28 december 1999 zijn TBM en de heer [X] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overeengekomen. Op 27 januari 2000 is de heer [X] arbeidsongeschikt geworden. TBM heeft toen onder meer het toenmalige UWV van de arbeidsongeschiktheid in kennis gesteld. Vervolgens is [X] veertien maanden na de eerste ziektedag in het kader van de WAO gekeurd. Het UWV heeft [X] met terugwerkende kracht tot 28 januari 2001 hersteld verklaard.
Medio oktober 2001 heeft [X] zich wederom ziek gemeld. TBM heeft dit via haar boekhouder aan het UWV medegedeeld. Het UWV heeft de afgesproken vergoeding niet uitbetaald.
6. De Ontvanger stelt ten verwere het volgende.
[X] was sinds 1 maart 1998 in dienst van de eenmanszaak van de heer [Y], bekend onder de handelsnaam ‘Technisch Bureau [Y] Beveiligingstechniek’.
Het bedrijf Totaal Beveiligings Management (TBM) B.V. is op 10 december 2002 opgericht. De rechten en verplichtingen van de eenmanszaak zijn niet op TBM komen te rusten.
7.1 De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Onbetwist is dat [X] op 1 maart 1998 met de eenmanszaak van de heer
[Y], Technisch Bureau [Y] Beveiligingstechniek, een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur heeft gesloten. Ook is onbetwist dat [X] in de periode voordat hij in dienst trad langdurig arbeidsongeschikt is geweest. Op 28 december 1999 hebben
[X] en de eenmanszaak Technisch Bureau [Y] Beveiligingstechniek een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Op 27 januari 2000 is [X] arbeidsongeschikt geworden. Die arbeidsongeschiktheid heeft ongeveer één jaar geduurd. Medio oktober 2001 heeft [X] zich wederom ziek gemeld. De ziekmeldingen zijn aan de administratie van de rechtsvoorganger van het UWV gemeld.
7.2 In haar dagvaarding stelt TBM dat zij een verrekenbare vordering op het UWV heeft op grond van wanprestatie en het inhouden van loonkostensubsidie door (de rechtsvoorganger van) het UWV. Vaststaat dat het eenmansbedrijf Technisch Bureau [Y] Beveiligingstechniek met de rechtsvoorganger van het UWV (GAK Nederland B.V.) een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de betaling door het GAK c.q. het UWV van kosten die verband hielden met de door [X] en het Technisch Bureau [Y] Beveiligingstechniek gesloten arbeidsovereenkomst.
7.3 TBM stelt in punt 32 van haar conclusie van repliek dat TBM Beveiliging is opgericht als eenmanszaak (van de heer [Y]) in juli 1975. Verder stelt TBM dat bij de oprichting op 10 december 2002 van Totaal Beveiligings Management B.V., notarieel is vastgelegd dat de eenmanszaak zou worden omgezet in, zo begrijpt de rechtbank, Totaal Beveiligings Management B.V., waarbij alle rechten en plichten van de eenmanszaak op die vennootschap zouden komen te rusten. TBM stelt verder dat vanwege een dispuut tussen de heer [Y] en de Belastingdienst de eenmanszaak niet is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel.
8.1 Naar het oordeel van de rechtbank moet in deze procedure in de eerste plaats worden vastgesteld of TBM de bevoegdheid heeft de door haar niet betwiste schuld aan de Ontvanger te verrekenen met de door haar gestelde vordering.
Op grond van artikel 6:127 BW is, naast andere criteria, van de bevoegdheid tot verrekening sprake indien partijen wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. In de onderhavige zaak zou dit het geval zijn indien de rechten en plichten van de eenmanszaak, in het bijzonder de rechten en plichten (in casu de vorderingsrechten) die verbonden zijn aan de arbeidsovereenkomst die [X] indertijd met de eenmanszaak heeft gesloten, op TBM zijn komen te rusten.
8.2 TBM heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij wel de bevoegdheid tot verrekening heeft, bij akte een zogenoemde “Voorverklaring” in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaring alleen dat ‘de heer [Y] zijn eenmanszaak thans wil inbrengen in de Vennootschap om deze daarna in hetzelfde moment in te brengen in Totaal Beveiligings Management (TBM) B.V.’. De verklaring eindigt in punt 4 met de verklaring dat, kort gezegd, aan alle medewerkers van het notariskantoor aanwijzingen zijn verstrekt tot het verrichten van handelingen die voor de inbreng benodigd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de ‘Voorverklaring’ slechts van een toekomst perspectief dat ter effectuering nadere invulling behoefde. Van die invulling is de rechtbank uit de stukken of stellingen van TBM niet gebleken. Daarentegen is onbetwist dat de eenmanszaak en de Vennootschap ieder als afzonderlijke entiteit naast elkaar zijn blijven bestaan.
Ook heeft TBM heeft niet gesteld of is niet anderszins gebleken dat de gestelde vorderingsrechten van de eenmanszaak, door TBM zijn verkregen doordat die vorderingsrechten aan TBM zijn geleverd door middel van een daartoe bestemde akte.
Het gevolg van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen leidt tot het oordeel dat de stelling van TBM, dat zij de bevoegdheid tot verrekening heeft, faalt.
9. Verder heeft TBM gesteld dat ingeval de rechtbank van oordeel is dat van een overdracht van schulden en vorderingen geen sprake is, dat in deze procedure vaststaat dat partijen daar wel vanuit zijn gegaan.
De Ontvanger stelt ten verwere dat het UWV daar niet van uit is gegaan, doch TBM de tijd heeft gegeven haar stelling dat zij een vordering op het UWV heeft te onderbouwen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft TBM met betrekking tot haar stelling onvoldoende gesteld is. Immers, uit geen enkel stuk blijkt dat de Ontvanger of het UWV ervan zijn uitgegaan dat TBM een verrekenbare vordering had. Dat het UWV sinds haar oprichting de onderhavige materie lankmoedig behandelde, houdt nog niet in dat zij ervan uitging dat TBM een verrekenbare vordering had.
10. Met betrekking tot de stelling van TBM dat de eenmanszaak en TBM bij het UWV hetzelfde aansluitnummer hadden, overweegt de rechtbank dat dit niet inhoudt dat ook de vorderingen van de eenmanszaak aan TBM waren geleverd.
11. Ten slotte heeft TBM gesteld dat de invorderingsmaatregelen zullen leiden tot onmiddellijke betalingsproblemen bij TBM. Zij stelt dat het onverkort vasthouden aan de invordering van achterstallige premies, zich niet verhoudt met de goede trouw die op het UWV en/of de Ontvanger van toepassing zijn.
Met de Ontvanger is de rechtbank van oordeel dat het UWV en de Ontvanger een paar keer pas op de plaats hebben gemaakt met de invordering van de verschuldigde premie’s in het geval dat TBM stelde een voor verrekening vatbare tegenvordering te hebben en TBM dienaangaande in de gelegenheid werd gesteld bewijs van haar stelling te leveren. De coulante houding van het UWV en de Ontvanger staat niet eraan in de weg dat de Ontvanger thans onverkort mag vasthouden aan zijn invorderingsrecht. Daarbij komt dat met betrekking tot de levering van gestelde verrekenbare vorderingen niet was voldaan aan het bepaalde in artikel 3:94 BW en dat TBM beter had moeten althans kunnen weten.
12. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat TBM als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt en dientengevolge in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De beslissing:
De rechtbank.
I. Verklaart het verzet van TBM ongegrond.
II. Veroordeelt TBM in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 262,-- (twee honderd twee en zestig Euro) aan verschotten en
€ 1.130,-- (één duizend één honderd dertig Euro) wegens het salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Lorist en is op 13 juni 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.