beschikking
RECHTBANK ALMELO
Datum beschikking: 5 april 2012
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken op een verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) gedaan door:
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster tot wraking, verder te noemen [verzoekster],
advocaat: mr. B.H. van den Tooren, advocaat te Zutphen,
mr. A.E. Zweers, in zijn hoedanigheid van rechter (hierna de rechter).
1.1 Bij de rechtbank Almelo, sector civiel recht, is onder zaaksnummer 120893 HA ZA 11-455 aanhangig de procedure tussen [X] als eisende partij en [verzoekster] als gedaagde partij.
1.2 Het verloop van de onder 1.1 genoemde procedure blijkt uit het schriftelijk wrakingsverzoek met bijlagen van 12 maart 2012.
1.3 De rechter heeft niet in de wraking berust, maar op het wrakingsverzoek gereageerd bij brief van 19 maart 2012.
1.4 Bij brief van 21 maart 2012 is door de rechtbank meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zal plaatsvinden op 5 april 2012.
1.5 Door de rechter is in genoemde brief van 19 maart 2012 te kennen gegeven dat hij niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek zal verschijnen.
1.6 In een brief van 27 maart 2012 is door [verzoekster] en haar advocaat te kennen gegeven dat ook zij niet verschijnen bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
1.7 Gezien het onder 1.5 en 1.6 vermelde, sluit de rechtbank de behandeling van het verzoek.
2.1 [verzoekster] heeft blijkens het schriftelijke verzoek van 12 maart 2012, kort samengevat, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
Voorafgaande aan de comparitiezitting op 7 maart 2012 in de onder 1.1 genoemde procedure is een tussenvonnis gewezen waarin niet is geoordeeld over de door [verzoekster] aan de orde gestelde ontvankelijkheid van eiseres in die procedure. Ook ter comparitie is daarop niet gereageerd door de rechter. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat dit naar rechtsweigering neigt. Daarbij geeft [verzoekster] aan dat de rechter met name de praktische insteek heeft verduidelijkt. Toen vervolgens na de schorsing bleek dat niet tot een schikking was gekomen heeft de rechter met zijn uitlatingen gesuggereerd dat [verzoekster] ten onrechte € 10.000, - zou hebben gevraagd in plaats van het reeds door de rechter als redelijke oplossing genoemde bedrag van € 9.000, -. Bovendien heeft de rechter vanwege het niet komen tot een minnelijke regeling bij herhaling aangegeven dat [verzoekster] daar spijt van zou krijgen. Aldus heeft [verzoekster] er geen vertrouwen in dat de rechter objectief, onbevooroordeeld en/of onpartijdig is in de nadere beoordeling van de zaak.
2.2 De rechter heeft in zijn brief van 19 maart 2012 laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Voor zover nodig zal daarop hierna nader worden ingegaan.
2.3 Verzoekster heeft bij brief van 27 maart 2012 het verzoek op een enkel punt toegelicht en een uitspraak van de rechtbank op het verzoek gevraagd.
3.1 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 16 juni 1992 NJ 1992,819, HR 30 juni 1992 NJ 1993,194 en HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de ten deze toepasselijke artt. 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.2 Volgens artikel 37, lid 1, Rv dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet eerst op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.3 Gelet op hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd en het verweer van de rechter moet worden aangenomen dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking [verzoekster] reeds op 7 maart 2012, tijdens de comparitiezitting, bekend zijn geworden of redelijkerwijs hadden kunnen zijn. [verzoekster] heeft met name gewezen op de tijdens die comparitiezitting aan de orde gestelde zaken en de rechter heeft in zijn verweer onder punt 11 opgemerkt dat zijn uitlatingen tijdens die zitting zijn besproken. Met name is op dat moment toegelicht tegen welke achtergrond de woorden zijn gesproken.
3.4 [verzoekster] heeft eerst op 12 maart 2012 een wrakingsverzoek op grond van genoemde feiten en omstandigheden ingediend. Gelet op het voorgaande is dat naar het oordeel van de rechtbank niet zodra de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aan [verzoekster] bekend zijn geworden. Om die reden dient [verzoekster] niet ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
- verklaart het verzoek van [verzoekster] tot wraking van mr. A.E. Zweers niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mrs. A.R. Van der Winkel, J.H. Keuzenkamp en M.M. Lorist in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. van der Winkel op 5 april 2012.