ECLI:NL:RBALM:2010:BM7022

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105996 HA ZA 1088 van 2009
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak tussen eiser en N.V. Univé Schade

In deze letselschadezaak heeft de rechtbank Almelo op 28 april 2010 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.C. Camps, en gedaagde, N.V. Univé Schade, vertegenwoordigd door mr. R. Kroon en mr. G. Loman. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding na een ongeval dat eiser heeft opgelopen. Eiser vorderde onder andere schadevergoeding voor herstelkosten, verlies van zelfwerkzaamheid, en smartengeld. De rechtbank heeft in haar vonnis de vorderingen van eiser beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de comparitie van partijen die op 25 januari 2010 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Univé een bedrag van € 9.834,85 aan eiser heeft betaald, maar dat er nog geschilpunten waren over de hoogte van de resterende schadeposten. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser op verschillende punten afgewezen, onder andere omdat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank heeft Univé veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 10.946,23, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De rechtbank heeft ook bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
datum uitspraak: 28 april 2010 (jsdj)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
verder te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.J.E.C. Camps te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ SCHADE,
statutair gevestigd te Zwolle, kantoorhoudende te Assen,
gedaagde,
verder te noemen: Univé,
procesadvocaat: mr. R. Kroon te Almelo,
advocaat: mr. G. Loman te Assen.
Gehoord partijen;
Gezien de stukken, waaronder het in deze zaak op 9 december 2009 uitgesproken tussenvonnis.
Het procesverloop.
De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen.
Naar aanleiding van voornoemd tussenvonnis heeft op 25 januari 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing.
1. De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.1 Met betrekking tot zijn primaire vordering stelt [eiser] dat de schaderegelaar namens Univé een slotbetaling voorstelde en dat [eiser] daarop een tegenaanbod heeft gedaan. Volgens [eiser] was de slotnota van de advocaat ad € 5.000,-- nog het enige onderwerp dat in geschil was. Volgens [eiser] ging Univé daarna volledig haar eigen weg en brak de onderhandelingen af door een veel lager bedrag ad € 37.235,48 uit te betalen. [eiser] brengt, ter onderbouwing van zijn stelling, als productie 7 bij dagvaarding in het geding, de briefwisseling die hij met Univé heeft gevoerd.
[eiser] stelt dat hij tijdens de onderhandelingen het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gekregen dat met het door Univé gedane aanbod een einde was gekomen aan de al jaren slepende schadezaak. [eiser] stelt dat Univé jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door, kort gezegd, de onderhandelingen af te breken.
2.2 Met betrekking tot de briefwisseling geeft de rechtbank hieronder kort de inhoud van de correspondentie weer.
In haar brief van 24 april 2007 schrijft Univé dat partijen hebben afgesproken dat Univé een eindregelingsvoorstel doet. Op basis van de dan bekende gegevens en hetgeen Univé in de tweede alinea van haar brief stelt, biedt zij aan een slotuitkering van € 40.000,-- te doen.
De volgende brief die in het dossier aanwezig is en over een eindregeling gaat, is de brief van [eiser] d.d. 28 januari 2009. [eiser] stelt dat de schaderegelaar van Univé akkoord kan gaan met een slotbetaling van € 75.000,--, maar exclusief de kosten van de advocaat en onder voorbehoud van hetgeen [eiser] in de tweede tot en met de vierde alinea van zijn brief stelt. [eiser] stelt dat hij met de brief een tegen aanbod doet. In de laatste alinea stelt [eiser] dat zijn aanbod vier weken geldig is, waarna zijn aanbod vervalt.
Univé antwoordt met haar brief van 2 februari 2009. Univé gaat in op het voorbehoud dat [eiser] in zijn brief van 28 januari 2009 maakte inzake de huishoudelijke hulp en de looptijd van de huishoudelijke hulp. Univé stelt, kort gezegd, dat zij de visie van [eiser] niet volgt. Daarnaast stelt Univé in de eerste alinea op bladzijde 2 dat met betrekking tot het bod van
€ 75.000,-- (inclusief buitengerechtelijke kosten) is uitgegaan van diverse aannames die niet onderbouwd zijn. Wel moet het eerder toegezegde bedrag van € 75.000,-- volgens Univé met € 10.000,-- worden verminderd vanwege de betaling van een voorschot van € 10.000,--. De slotbetaling zou dan uitkomen op € 65.000,--.
In de brief van [eiser] d.d. 9 februari 2009 staat dat hij, met referte aan een telefoongesprek
d.d. 6 februari 2008 met Univé, niet akkoord gaat met het aanbod van Univé om de schade te schikken op € 70.000,--. [eiser] herhaalt in zijn brief nogmaals zijn standpunt inzake huishoudelijke hulp en de looptijd daarvan. [eiser] stelt een slotbetaling van € 75.000,-- inclusief advocatenkosten te willen accepteren. Het aanbod van [eiser] geldt twee weken, waarna het vervalt. Daarna, zo schrijft [eiser], zal de rechter moeten worden benaderd.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat Univé het voorstel van [eiser] niet heeft aanvaard. Univé heeft uit de brief van [eiser] kennelijk begrepen, en mocht, gezien de mededeling van [eiser] dat hij de rechter zou benaderen, ook begrijpen dat bij niet acceptatie van het bod het onderhandelingstraject door [eiser] was afgesloten.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
Naar aanleiding van de mededeling van [eiser] dat, bij non-acceptatie van zijn tegenbod, hij de rechter wil benaderen stuurt Univé een brief d.d. 24 februari 2009 naar [eiser].
In de brief van 24 februari 2009 wijst Univé in de eerste alinea erop dat een slotuitkering van € 70.000,-- is aangeboden en dat [eiser] dat aanbod heeft afgewezen. Het aanbod komt volgens Univé daarmee te vervallen. Daarnaast gaat Univé in op de stellingen van [eiser] inzake de door [eiser] naar voren gebrachte posten huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid.
Als productie 1 bij de conclusie van antwoord heeft Univé de brief van de raadsman van [eiser] d.d. 26 februari 2009 in het geding gebracht. Die brief is het antwoord van [eiser] op de brief van Univé d.d. 24 februari 2009. Uit de eerste alinea van de brief van 26 februari 2009 blijkt dat [eiser] het niet eens is met het bedrag dat Univé in haar brief van 24 februari 2009 als slot- betaling heeft aangeboden. Onbetwist is dat het bedrag lager is dan het eerder door Univé aangeboden bedrag van € 70.000,--. [eiser] stelt dat het verlagen van het aanbod door Univé, terwijl partijen er bijna ‘uit waren’ , jegens [eiser] onrechtmatig is.
2.4 Uit de tweede alinea van de brief van 26 februari 2009 blijkt dat [eiser] vasthoudt aan zijn eerder gedane voorstel van een slotbetaling inclusief de kosten van de advocaat. In die brief herhaalt [eiser] zijn eerder gedane voorstel, dat eerder ook niet door Univé is geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de zinsnede ‘bij gebreke waarvan de zaak naar de rechtbank gaat’ in de laatste alinea in de brief van 26 februari 2009 met betrekking tot de primaire vordering van [eiser] van belang. Immers, uit de laatste alinea blijkt dat [eiser] Univé twee mogelijkheden biedt: het door hem gevraagde bedrag betalen of de zaak aan de rechtbank voorleggen. In ieder geval blijkt uit de brief van [eiser] d.d. 26 februari 2009 dat de periode dat partijen onderhandelingen voeren, wat [eiser] betreft, wordt afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de correspondentie dat partijen op grond van hun stellingen van mening blijven verschillen over bepaalde posten, met name de hoogte van de buitengerechtelijke kosten.
Uit de inhoud van de brieven volgt daarom niet dat Univé bij [eiser] het gerechtvaardigde vertrouwen had gewekt dat in ieder geval enigerlei vaststellingsovereenkomst tot stand zou komen.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van enig onrechtmatig handelen van Univé jegens [eiser].
3.1 Subsidiair vordert [eiser], kort gezegd, Univé te veroordelen om aan [eiser] te betalen alle door hem geleden schade, en die schade voor zover mogelijk bij begroting vast te stellen.
Meer subsidiair, zo begrijpt de rechtbank, vordert [eiser] dat de schade nader wordt opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
In punt 24 van de dagvaarding stelt [eiser] dat de rechtbank alleen maar hoeft te oordelen over de met een ?? gemarkeerde schadeposten in de schadestaat. In punt 40 van haar conclusie van antwoord stelt Univé dat zij uitgaat van bepaalde schadeposten.
Uit vergelijking van die posten met de opstelling van [eiser] in productie 2 blijkt dat partijen het eens zijn over de volgende schadeposten:
a. expertisekosten bromfietsschade (productie 2.1 bij dagvaarding punt 3): € 25,--
b. herstelkosten ziekte (productie 2.2 bij dagvaarding punten 1 tot en met 5):
(€ 209,85 + € 150,-- + € 1.250,-- + 100,-- + € 100,--) = € 1.809,85
c. diverse verhuizingen (productie 2.2 bij dagvaarding punt 7): € 5.000,--
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
d. extra kosten verblijf thuis (productie 2.3 bij dagvaarding punt 8):
(€ 250,-- + € 250,-- + € 1.000,--) = € 1.500,--
e. kosten geneesmiddelen en verpleegkosten
(productie 2.4 bij dagvaarding de punten 1 en 2): (€ 500,-- + € 1.000,--) = € 1.500,--
Totaal: € 9.834,85
3.2 Onbetwist is dat Univé de hiervoor genoemde schadeposten als ongevalsgerelateerde schade heeft erkend en dat zij het bedrag van € 9.834,85 zonder enig voorbehoud aan [eiser] heeft betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met betrekking tot die posten niets meer van Univé te vorderen.
3.3 Partijen verschillen van mening over de gegrondheid dan wel de hoogte van de resterende posten. De rechtbank zal die posten bespreken aan de hand van de opstelling van [eiser].
Herstelkosten ziekte.
Verplaatste schade thuiszorg.
4.1 [eiser] stelt in productie 2.2 punt 6 dat hij per week (zonder kinderen) 2.07 uur thuishulp/mantelzorg nodig heeft. De betreffende periode loopt vanaf 3 september 2001 tot en met 25 oktober 2005. [eiser] baseert zich op het rapport dat de deskundige
A.L. Van Summeren, heeft opgesteld.
De deskundige heeft in zijn rapport op bladzijde 10 in een tabel aangegeven bij welke activiteit [eiser] beperkingen heeft en dat het aantal uren uitval 2,07 per week is.
Univé heeft verweer gevoerd.
4.2 Met Univé is de rechtbank van oordeel dat 0,85 uur per week betrekking heeft op zelfwerkzaamheid en niet thuis hoort in de categorie ‘verplaatste schade thuiszorg’. Immers, [eiser] benut zijn arbeidsvermogen voor het uitvoeren van werkzaamheden in, aan of rond de woning. De rechtbank zal dit onderdeel bij de beoordeling van de onderwerpelijke schade buiten beschouwing laten, doch hierna in rechtsoverweging 6.1 en verder bespreken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat boodschappen doen een persoonlijke bezigheid is, waarbij het beslist niet noodzakelijk is dat beide handen en polsen tegelijkertijd zwaar moeten worden belast. De rechtbank zal ook dit onderdeel bij de beoordeling van de onderwerpelijke schade buiten beschouwing laten.
De uitval is dan 2,07 – (0,85 + 0,37) = 0,85 uren.
[eiser] hanteert in zijn berekening een uurvergoeding van € 15,-- per uur. Naar het oordeel van de rechtbank is dat bedrag te hoog. Immers, de mantelzorg wordt veelal contant afgerekend op een bedrag van € 5,-- per uur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] geen verpleging nodig (gehad), maar behoeft hij assistentie bij schoonmaakwerkzaamheden. De huishoudelijke hulp die de schoonmaakwerkzaamheden zoals dweilen en ramenwassen doet, werd in de gestelde periode per uur € 12,50,-- à contant betaald. Ervan uitgaande dat de huishoudelijke hulp ¾ van de werkzaamheden verricht en de mantelzorger ¼ van de werkzaamheden verricht, resulteert het één ander in een gemiddelde uurvergoeding van
€ 10,63 per uur.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
Partijen zijn het eens over de periode dat de vergoeding moet worden betaald, namelijk 4 jaar en 2 maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet Univé met betrekking tot deze periode aan [eiser] betalen: {(4 x 48) + 8} x 0,85 x € 10,63 = € 1.807,10.
4.3 [eiser] stelt in productie 2.2 punt 6 dat hij per week (met kinderen) 2.42 uur thuishulp/mantelzorg nodig heeft. De betreffende periode loopt vanaf 25 oktober 2005 tot en met 1 januari 2008. [eiser] baseert zich op het rapport dat de deskundige, de heer
A.L. Van Summeren, heeft opgesteld.
De deskundige heeft in zijn rapport op bladzijde 8 in een tabel aangegeven bij welke activiteit [eiser] beperkingen heeft en dat het aantal uren uitval 2,42 per week is.
Univé heeft verweer gevoerd.
4.4 Met Univé is de rechtbank van oordeel dat 0,85 uur per week betrekking heeft op zelfwerkzaamheid en niet thuis hoort in de categorie ‘verplaatste schade thuiszorg’. Immers, [eiser] benut zijn arbeidsvermogen voor het uitvoeren van werkzaamheden in, aan of rond de woning. De rechtbank zal dit onderdeel bij de beoordeling van de onderwerpelijke schade buiten beschouwing laten, doch hierna in rechtsoverweging 6.1 en verder bespreken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat boodschappen doen een persoonlijke bezigheid is, waarbij het in de meeste gevallen beslist niet noodzakelijk is dat beide handen en polsen tegelijkertijd zwaar moeten worden belast. Echter, onbetwist is dat [eiser] in deze periode ook mede de zorg voor eerst één kind en sinds april 2007 voor twee kinderen heeft. Zulks brengt mee dat extra boodschappen moeten worden gedaan, waarbij de beide handen en polsen soms tegelijkertijd zwaar worden belast. Gelet op het persoonlijk karakter van het doen van boodschappen, is de rechtbank van oordeel dat mantelzorg daarvoor de ondersteunende activiteit is. De rechtbank zal de uitval bij de beoordeling van dit onderdeel van de schade stellen op de helft van de uitval van de door de heer A.L. van Summeren berekende uitval.
De totale uitval in deze periode is dan 2,42 – {(0,85 + (0,52 : 2)} = 1,31 uren per week.
[eiser] hanteert in zijn berekening een uurvergoeding van € 15,-- per uur. Naar het oordeel van de rechtbank is dat bedrag te hoog. Immers, de mantelzorg wordt veelal contant afgerekend op een bedrag van € 5,-- per uur. De huishoudelijke hulp die de schoonmaakwerkzaamheden zoals dweilen en ramenwassen doet, werd in de gestelde periode per uur € 15,-- à contant betaald. Ervan uitgaande dat de huishoudelijke hulp ¾ van de werkzaamheden verricht en de mantelzorger ¼ van de werkzaamheden verricht, resulteert het één ander in een gemiddelde uurvergoeding van € 12,50 per uur.
Partijen zijn het eens over de periode dat de vergoeding moet worden betaald, namelijk 2 jaar en 2 maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet Univé met betrekking tot deze periode aan [eiser] betalen: {(2 x 48) + 8} x 1,31 x € 12,50 = € 1.703,--.
Extra kosten autogebruik.
5. In punt 9 (productie 2.3 bij dagvaarding) vordert [eiser] een bedrag van € 750,-- vanwege extra kosten die hij heeft gemaakt in verband met zijn angst om brommer te rijden.
Aangezien [eiser] geen begin van bewijs van zijn stelling in het geding brengt, zal de rechtbank die vordering afwijzen.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
Verlies zelfwerkzaamheid.
6.1 [eiser] stelt dat hij vanwege verlies van zelfwerkzaamheid een bedrag van € 500,-- per jaar over een periode van 6 jaar aan schade heeft geleden. [eiser] stelt daartoe dat hij voor het ongeval zijn vader hielp in de kwekerij.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om de post ‘nevenwerkzaamheden’ die niet in de post ‘verlies zelfwerkzaamheid’ moet worden begrepen.
Vaststaat tevens dat [eiser] geen enkel begin van bewijs van zijn stelling in het geding heeft gebracht. Ook biedt [eiser] geen specifiek bewijs van zijn stelling aan.
De rechtbank zal de vordering die is gegrond op voornoemde stelling van [eiser] afwijzen.
6.2 Echter, in rechtsoverwegingen 4.2 en 4.4 heeft de rechtbank overwogen dat de post ‘karweitjes buiten’ die de deskundige in zijn rapport heeft opgenomen onder zelfwerkzaamheid vallen.
Met Univé is de rechtbank van oordeel dat gezien de door de deskundige A.L. van Summeren opgenomen uitval van 0,85 uur per week er sprake van is dat [eiser] niet alle karweitjes zelf kan uitvoeren. Univé heeft als productie 7 bij de conclusie van antwoord een ‘Aanbeveling Zelfwerkzaamheid’ d.d. 15 september 2006 in het geding gebracht. Univé heeft gesteld dat betaling van een bedrag van € 250,-- per jaar het verlies van zelfwerkzaamheid heeft gecompenseerd.
6.3 Uit het rapport van de deskundige A.L. van Summeren blijkt de rechtbank dat [eiser] kort na het ongeval in een tussenwoning woonde en dat hij vervolgens met zijn vriendin een (ruim) voorhuis van een boerderij heeft bewoond. Vervolgens is het gezin naar een (oudere) appartementen woning verhuisd, waarna de familie [eiser] naar een eengezinswoning in Almelo is verhuisd. Uit het rapport blijkt dat [eiser] na het ongeval diverse typen woningen heeft bewoond.
Voor een huurwoning/met tuin/alle onderhoud is het normbedrag schade vergoeding per jaar
€ 500,--. Op bladzijde 2 van de aanbeveling staan omrekenfactoren. Echter, gezien de drie verschillende typen woningen die [eiser] na het ongeval tot 1 januari 2008 heeft bewoond, is de rechtbank van oordeel dat toepassing een van de omrekenfactoren weinig nauwkeurigheid biedt. De rechtbank kiest er daarom voor om een gemiddeld normbedrag voor de betreffende periode te bepalen, zijnde het gemiddelde tussen het hoogste en het laagste normbedrag:
(€ 500,-- + € 125,--) : 2 = € 312,50.
Over de periode vanaf de datum van het ongeval tot 1 januari 2008 is dat bedrag:
(€ 312,50 x 6,25) = € 1.953,13
7. In rechtsoverwegingen 4.2, 4.4 en 6.3 heeft de rechtbank overwogen dat [eiser] in verband met ‘verplaatste schade’ en ‘verlies zelfwerkzaamheid’ tot 1 januari 2008 schade heeft geleden ten bedrage van: (€ 1.807,10 + € 1.703,-- + € 1.953,13) = € 5.463,23.
In punt 40 van de conclusie van antwoord heeft Univé gesteld dat zij met betrekking tot deze posten uitgaat van het bedrag van € 6.656,--. Univé heeft dat bedrag aan [eiser] zonder enig voorbehoud betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met betrekking tot die posten niets meer van Univé te vorderen.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
8. In productie 2.3 heeft [eiser] in punt 11 gesteld dat hij extra vakantie, dan wel snipperdagen heeft opgenomen en dat hij daardoor voor een bedrag van € 500,-- schade heeft geleden.
Aangezien [eiser] geen begin van bewijs van zijn stelling in het geding brengt, zal de rechtbank die vordering afwijzen.
Kosten blijvende invaliditeit.
Kosten thuiszorg/thuishulp.
9.1 In punt 3 (productie 2.4 bij dagvaarding) stelt [eiser] dat hij toekomstige schade heeft in verband met kosten voor thuiszorg/thuishulp. [eiser] stelt dat hij vanaf de peildatum
1 januari 2008 tot aan zijn 80e levensjaar gedurende 48 weken per jaar thuiszorg/thuishulp nodig heeft. Daarbij stelt [eiser] dat hij op grond van het rapport van de deskundige
A.L. van Summeren per week 2,42 uur thuiszorg/thuishulp nodig heeft tegen een vergoeding van € 20,-- per uur.
Univé heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
9.2 In rechtsoverweging 4.4 heeft de rechtbank overwogen dat [eiser] in de betreffende periode een uitval heeft van 2,42 – {(0,85 + (0,52 : 2)} = 1,31 uren per week. Aangezien de toekomstige schade een verlenging van die periode is, zal de rechtbank voor de berekening van de schade uitgaan van hetzelfde aantal uren uitval.
Aangezien de thuiszorg/thuishulp deels wordt opgevangen door mantelzorg en het een nieuwe periode (na 1 januari 2008) betreft, zal de rechtbank een uurvergoeding van € 14,-- hanteren.
Immers, ook hier geldt dat de vergoedingen à contant worden afgerekend.
Per jaar komt de vergoeding neer op (48 x 1,31 x € 14,--) = € 880,32.
9.3 Met Univé is de rechtbank van oordeel dat de looptijd van de termijn, tot aan het 80e levensjaar, te lang is. Immers, ver voor het 80e levensjaar wordt doorgaans al hulp ingeroepen.
De rechtbank zal voor de berekening uitgaan van een termijn waarvan het einde ligt op vijf jaar na de (mogelijke) nieuwe AOW-leeftijd van 67 jaar, te weten tot aan het 72e levensjaar van [eiser] in 2055. De termijn is dan (2055 – 2008) = 47 jaar.
De NRL kapitaalsfactor die bij de leeftijd en de termijn hoort, is dan 24,3077.
De toekomstige schade is dan: (24,3077 x € 880,32) = € 21.398,55. Naar het oordeel van de rechtbank zou Univé dat bedrag aan [eiser] moeten betalen.
9.4 Echter, in punt 40 van de conclusie van antwoord stelt Univé dat zij inzake de kosten huishoudelijke hulp is uitgegaan van een bedrag van € 11.667,70. Univé heeft dat bedrag ook daadwerkelijk betaald. Gezien hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 9.3 heeft overwogen, zal de rechtbank beslissen dat Univé aan [eiser] betaalt het restant bedrag van:
(€ 21.398,55 - € 11.667,70) = € 9.730,85.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
Verlies zelfwerkzaamheid.
10.1 Met betrekking tot het verlies zelfwerkzaamheid heeft [eiser] verwezen naar de NPP norm van € 500,-- per jaar.
Univé heeft met betrekking tot het verlies van zelfwerkzaamheid gewezen op de bevindingen van de deskundige A.L. van Summeren en stelt dat na 1 januari 2008 de uitval 0,85 uur per week is. Verder wijst Univé naar de NPP norm en stelt het verlies op € 250,-- per jaar.
10.2 Uit productie 7 bij de conclusie van antwoord blijkt dat de tabel uit 2006 stamt. Naar het oordeel van de rechtbank is die tabel gedateerd.
De nieuwe tabellen uit de Richtlijnen van de Letselschade Raad stellen dat de normbedragen liggen tussen € 540,-- (huurwoning/met tuin/alle onderhoud) en € 270,-- (huurwoning/met tuin/weinig onderhoud), terwijl voor een rijtjeswoning ook nog een correctiefactor van 0,8 moet worden toegepast.
De bij de rechtbank laatst bekende woning van [eiser] is een huurwoning met een achtertuin van 65 M². Gezien de Normtabel in samenhang met de opmerking van de deskundige
A.L. van Summeren in punt 4.1.2 dat de woning eenvoudig is afgewerkt en ingericht, is de rechtbank van oordeel dat een normvergoeding van € 300,-- per jaar voor de berekening van het verlies van zelfwerkzaamheid moet worden gehanteerd.
Met betrekking tot de termijn geldt hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 9.2 heeft overwogen. De termijn is dan ook met betrekking tot het onderhavige onderwerp
(2055 – 2008) = 47 jaar.
De NRL kapitaalsfactor die bij de leeftijd en de termijn hoort is dan 24,3077.
De toekomstige schade is dan: (24,3077 x € 300,--) = € 7.292,31. Naar het oordeel van de rechtbank zal Univé dat bedrag aan [eiser] moeten betalen.
10.3 Echter, in punt 40 van de conclusie van antwoord stelt Univé dat zij inzake het verlies zelfwerkzaamheid is uitgegaan van een bedrag van € 6.076,93. Univé heeft dat bedrag ook daadwerkelijk betaald. Gezien hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 10.2 heeft overwogen, zal de rechtbank beslissen dat Univé aan [eiser] betaalt het restantbedrag van:
(€ 7.292,31 - € 6.076,93) = € 1.215,38.
Verlies arbeidsvermogen/inkomen.
11.1 [eiser] doet drie suggesties om de schade in verband met het verlies aan arbeidsvermogen te berekenen.
In de eerste plaats stelt [eiser] dat de rechtbank Univé moet opdragen, op haar kosten, ervoor te zorgen dat [eiser] een vaste baan krijgt.
Gezien de opmerking van de deskundige A.L. van Summeren in punt 4.2.2. dat [eiser] zowel voor als na het ongeval, niet of nauwelijks toekwam aan een bestendiging van een arbeidsrelatie en dat [eiser] nogal wat verschillende soorten werk gedaan heeft bij diverse werkgevers, meestal via uitzendorganisaties, ziet de rechtbank geen heil in de eerste suggestie van [eiser].
In de tweede plaats stelt [eiser] dat hij een economische kwetsbaarheid heeft doordat hij vanwege zijn letselgevolgen moeilijker aan een handarbeidbaan zal kunnen komen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet die stelling van [eiser] worden genuanceerd.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
In het rapport van de deskundige A.L. van Summeren staat op bladzijde 11 (derde gedachtenstreepje): ‘Betrokkene is aangewezen op werkzaamheden waarbij de belasting van beide handen beperkt blijft en waarbij de linkerhand de rechterhand slechts hoeft te ondersteunen’. Daarna worden enige functies die [eiser] zou kunnen vervullen in het rapport genoemd. Ook staat in het rapport van de deskundige A.L. van Summeren in punt 4.1.4 een scala van soorten werk dat [eiser] in het verleden heeft verricht. Daaruit blijkt dat hij op vele gebieden arbeidservaring heeft opgedaan. Eén en ander reduceert de economische
kwetsbaarheid van [eiser] aanzienlijk, zo die economische kwetsbaarheid in enige mate aanwezig zou zijn.
Het rapport geeft de rechtbank aanleiding tot het oordeel dat van economische kwetsbaarheid van [eiser] geen sprake is.
In de derde plaats stelt [eiser] de schade te berekenen met behulp van de Audalet rekenmethode. Uit het rapport van de deskundige A.L. van Summeren blijkt dat [eiser] ten tijde van zijn onderzoek in loondienst arbeid verrichtte. Ook tijdens de op 25 januari 2010 gehouden comparitie bleek dat [eiser] in dienstverband betaalde arbeid verrichtte.
Gezien de inhoud van het rapport van de deskundige A.L. van Summeren, met name paragraaf 4.2.2 en het antwoord op de vragen 5, 6 en 8 is de rechtbank van oordeel dat [eiser] geen inkomensschade heeft dat een gevolg is van het hem overkomen ongeval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen de vordering inzake het verlies aan arbeidsvermogen moet worden afgewezen.
11.2 Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
In haar brief van 24 februari 2009 heeft Univé gesteld dat zij voor het verlies aan verdienvermogen een vergoeding wenst te betalen van € 3.000,--. In haar conclusie van antwoord heeft Univé die toezegging in punt 40 gestand gedaan. Vaststaat dat Univé dat bedrag ook daadwerkelijk zonder voorbehoud aan [eiser] heeft betaald.
Daarnaast heeft Univé zonder voorbehoud in haar betalingen aan [eiser] een bedrag van
€ 7.500,-- opgenomen ter zake van de economische kwetsbaarheid.
11.3 [eiser] heeft gesteld dat hij schade heeft doordat hij promotiekansen heeft gemist of zal missen als gevolg van het hem overkomen ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van de deskundige het tegendeel. De rechtbank wijst dienaangaande kortheidshalve naar dat rapport.
Verlies inkomsten nevenverdiensten.
11.4 [eiser] stelt dat hij vanwege het aan hem overkomen ongeval per maand aan nevenverdiensten een bedrag van € 500,-- misloopt. Aangezien [eiser] geen enkel begin van bewijs dienaangaande in het geding brengt, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Omscholingskosten.
11.5 [eiser] vordert dat Univé zal worden veroordeeld in de betaling van de omscholingskosten inzake het chauffeursdiploma.
Met Univé is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling niet gemotiveerd heeft onderbouwd. De rechtbank zal die vordering dan ook afwijzen.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
Andere kosten.
12. [eiser] vordert in productie 2.6 in de posten 4 en 6 betaling van € 1.142,12.
Univé voert tegen het gevorderde bedrag geen verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het gevorderde bedrag haar niet ongegrond of onrechtmatig voor.
De rechtbank zal de vordering van € 1.142,12 dan ook toewijzen.
Aangezien [eiser] pas schade lijdt indien hij de betreffende facturen betaalt, zal de rechtbank beslissen dat Univé de wettelijke rente over ieder factuurbedrag moet betalen, vanaf de datum dat [eiser] de facturen daadwerkelijk heeft betaald.
Smartengeld.
13. [eiser] stelt in productie 2.7 dat hij een handtrauma links heeft na ongeval en dat het linkerduim gewricht is vastgezet. Verder stelt hij dat hij iedere dag pijn heeft aan zijn linkerpols en linkerduim. Ook heeft hij in het begin rugpijnen gehad en bij overbelasting heeft hij een toename van klachten. Hij vordert dat Univé wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.500,-- aan smartengeld.
Univé stelt ten verwere dat het smartengeld € 10.000,-- inclusief de wettelijke rente is. Vaststaat dat Univé dat bedrag zonder voorbehoud aan [eiser] heeft betaald.
Gezien de (deels blijvende) klachten van [eiser] en de van toepassing zijnde tabellen, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag (inclusief rente) dat Univé met betrekking tot deze post aan [eiser] heeft betaald de juiste maatstaf is.
Buitengerechtelijke incassokosten.
14.1 [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 3.798,78 aan buitengerechtelijke kosten.
In punt 78 van de dagvaarding stelt [eiser] dat zijn raadsman maandelijks declareert en dat Univé niet alles betaalde. [eiser] stelt dat in totaal 72,5 uur voor dagvaarding aan de zaak werd gewerkt. Met betrekking tot de uren wordt verwezen naar de staten die als productie 8 in het geding zijn gebracht.
Univé heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
14.2 In punt 50 van de conclusie van antwoord stelt Univé dat [eiser] een bedrag vordert van
€ 14.671,49 en dat Univé daarvan € 10.872,71 reeds heeft vergoed.
Met Univé is de rechtbank van oordeel dat een deel van de kosten betrekking heeft op het voorlopig deskundigenbericht en dat die kosten, als proceskosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen uit hoofde van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek.
Daarnaast is de rechtbank met Univé van oordeel dat het gevorderde bedrag in geen verhouding staat tot het schadebedrag van ongeveer € 70.000,-- dat Univé uiteindelijk aan [eiser] zal hebben betaald en daarom niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek.
15. Aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank beslissen dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd, des, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
zaaknummer: 105996 HA ZA 1088 van 2009
DE BESLISSING:
I. Veroordeelt Univé om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van (€ 9.730,85 + € 1.215,38) = € 10.946,23 (tien duizend negenhonderd zes en veertig 23/100 Euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008 tot de datum van de algehele voldoening.
II. Veroordeelt Univé om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 1.142,12 (één duizend één honderd twee en veertig 12/100 Euro), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals staat in de laatste alinea van rechtsoverweging 12.
III. Compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
V. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.S. de Jong, M.M. Lorist en J.H. van der Veer en is op
28 april 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.