ECLI:NL:RBALM:2009:BH2428

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 674 WAZ AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van het oude schattingsbesluit

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Eiser had zijn uitkering aangevraagd, maar deze werd per 2 juli 2006 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 25%. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een wijziging van de beoordeling, waarbij hij voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de beperkingen van eiser erkend, maar de vraag was of deze beperkingen per 22 februari 2007 ongewijzigd waren gebleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuw medisch onderzoek was verricht voorafgaand aan het besluit van 14 november 2007, maar dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om de belastbaarheid van eiser te beoordelen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten hem belemmerden in het verrichten van werkzaamheden, maar de rechtbank oordeelde dat de beschikbare medische gegevens niet wezenlijk afweken van de eerder vastgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML).

De rechtbank concludeerde dat de herbeoordeling op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor een nader medisch onderzoek. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 674 WAZ AQ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
A,
wonende te (woonplaats), eiser,
gemachtigde: mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 4 juni 2008.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 1 mei 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van
2 juli 2006 wordt ingetrokken, aangezien zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 25%.
2.2. Bij besluit van 17 november 2006 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2006 gegrond verklaard, laatstgenoemd besluit herroepen, in die zin dat eiser op en na 2 juli 2006 onveranderd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt verklaard, en eiser met ingang van 27 december 2006 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt verklaard.
2.3. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer AWB 06/1497 WAZ. Hangende dit beroep heeft verweerder eiser bij besluit van
6 juli 2007 medegedeeld dat is besloten het besluit van 1 mei 2006 (lees:
17 november 2006) te wijzigen, in die zin dat eiser met ingang van 2 juli 2006 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Met toepassing de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 november 2006 mede gericht geacht tegen het besluit van 6 juli 2007, dat is geregistreerd onder nummer 07/907.
2.4. Bij uitspraak van de rechtbank van 21 april 2008, geregistreerd onder de nummers 06/1497 WAZ en 07/907 WAZ, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, voor zover dit was gericht tegen het besluit van 17 november 2006, en ongegrond verklaard voor zover het beroep was gericht tegen het besluit van 6 juli 2007. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep aangetekend.
2.5. Hangende de hiervoor vermelde beroepsprocedure is eiser herbeoordeeld naar aanleiding van het Besluit van 29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Staatsblad 2007, nr. 324, hierna: aangepaste Schattingsbesluit), waarbij is bepaald dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals dat luidde voor de wijziging op 18 augustus 2004, per 22 februari 2007 weer van toepassing is op een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die, zoals eiser, vóór of op 1 juli 1959 is geboren.
2.6. Bij besluit van 14 november 2007 heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de WAZ per 22 februari 2007 ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 december 2007, nader aangevuld bij schrijven van zijn gemachtigde van 8 en 19 februari 2008, bezwaar gemaakt. Tijdens een op 25 maart 2008 gehouden hoorzitting hebben eiser en zijn gemachtigde het bezwaar nader toegelicht.
2.7. Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij beroepschrift van 30 juni 2008 beroep ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar een bij dit beroepschrift gevoegde brief van huisarts J. van 6 april 2008. Verder heeft eiser bij brief van 7 augustus 2008 nog toegezonden een brief van J. van 27 juli 2008 en een brief van W., van Repairing Balance Twente, van 19 augustus 2007. Bij brief van 23 december 2008 heeft eiser de rechtbank een tweetal brieven van drs. H., GZ-psycholoog ELP, van 26 mei 2008 en 22 december 2008 doen toekomen.
2.8. Bij brief van 25 juli 2008 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken, alsmede een verweerschrift doen toekomen. Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank bij brief van 12 september 2008 nadere informatie verstrekt en een aantal ontbrekende stukken toegezonden.
2.9. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 januari 2008, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.H. Harbers - Scholten.
3. Overwegingen
3.1. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 22 februari 2007 - ten opzichte van die per 2 juli 2006 - ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. Tussen partijen is in geschil of verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor eiser geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid en of hij in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. Gegeven de in punt 2.4 genoemde uitspraak van 21 april 2008, waarbij de rechtbank de beperkingen die zijn opgenomen in de voor eiser per 2 juli 2006 geldende functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft onderschreven, zal moeten worden beoordeeld of eiser per 22 februari 2007 meer beperkingen heeft dan per 2 juli 2006. Volgens verweerder is dat niet het geval.
3.2. In beroep heeft eiser - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Eisers lichamelijke en psychische klachten waren op 22 februari 2007 en ook daarna zo ernstig, dat hij niet in staat was tot het verrichten van werkzaamheden en/of huishoudelijke taken, inclusief zijn persoonlijke correspondentie. Eiser heeft hierbij ondersteuning van een derde ingeroepen. Zijn spanningsboog ten gevolge van genoemde klachten is vanaf 22 februari 2007 en ook daarna zo gering dat het voor hem onmogelijk moet worden geacht werkzaamheden, waaronder de geduide functies, te verrichten. Niet goed te begrijpen valt dat eiser volledig arbeidsongeschikt wordt geacht voor zijn eigen werk, terwijl hij wel in staat wordt geacht werkzaamheden als elektromonteur te verrichten. Dergelijke werkzaamheden moeten geconcentreerd worden verricht en daartoe is eiser niet in staat. Bij eiser is er sprake van ernstige cognitieve beperkingen. Verzocht wordt één of twee medische deskundigen te benoemen om de problemen van eiser goed in kaart te brengen, waarbij wordt gedacht aan een psychiater en/of een neuropsycholoog. Ter onderbouwing van de aard en ernst van zijn klachten, verwijst eiser naar de in punt 2.7 vermelde stukken.
3.4. Over de medische aspecten overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.1. Wat die medische aspecten betreft, zal de rechtbank eerst beoordelen of het medisch onderzoek van de zijde van verweerder zorgvuldig is geweest. In dit kader stelt de rechtbank vast dat voorafgaand aan het primaire besluit van 14 november 2007 geen medisch onderzoek is verricht: daarnaar gevraagd, heeft verweerder de rechtbank bij schrijven van 12 september 2008 medegedeeld dat verzekeringsarts Van D. de voor eiser op 10 april 2006 opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML), die ten grondslag ligt aan de schatting per 2 juli 2006, heeft ‘omgezet’ om beoordeling op basis van het arbeidsongeschiktheidscriterium dat gold vóór 18 augustus 2004 door de arbeidsdeskundige mogelijk te maken en dat eisers belastbaarheid hierbij ongewijzigd is gebleven.
3.4.2. In de Nota van toelichting bij het aangepaste Schattingsbesluit staat dat degenen, die inmiddels zijn herbeoordeeld op basis van het aangepaste Schattingsbesluit en niet volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, ambtshalve worden beoordeeld op basis van een dossieronderzoek en dat een herbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van de meest recente
(medische) gegevens uit het dossier van de betrokkene bij het UWV, maar dat de betrokkene desgewenst echter ook om een nieuw medisch onderzoek mag verzoeken. Alle betrokkenen zullen hiervan per brief op de hoogte worden gesteld, zo is vermeld in de memorie van toelichting bij het voorstel van Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten (Kamerstukken II 2006–07, 31 106, nr. 3). Een afschrift van een dergelijke brief maakt geen onderdeel uit van eisers dossier, zo heeft verweerder bij zijn schrijven van 12 september 2008 laten weten. Hierbij heeft verweerder aangetekend dat de betreffende brieven destijds centraal zijn verstuurd en dat, voor zover verweerder heeft kunnen nagaan, de betreffende brief begin augustus 2007 aan eiser is toegezonden. In het meegezonden afschrift daarvan staat dat betrokkene kenbaar kan maken dat hij een gesprek met een arts wil. Nu eiser niet heeft ontkend dat hij de hiervoor bedoelde, centraal verstuurde brief heeft ontvangen en niet verzocht om een gesprek met een arts, kan in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat vanwege het achterwege laten van een medisch onderzoek in de primaire fase onzorgvuldig is.
3.4.3. De rechtbank stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts V., blijkens diens rapport van 20 mei 2008, tijdens de hoorzitting van 25 maart 2008 een oriënterend psychiatrisch onderzoek heeft verricht en informatie heeft opgevraagd bij (eisers huisarts) J. en (behandelend psycholoog) H. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee, in het licht van de aard van de herbeoordeling en hetgeen hierover is vermeld in de Nota van toelichting bij het aangepaste Schattingsbesluit, voldoende tegemoetgekomen aan het door eiser in bezwaar gedane verzoek om alsnog een medisch onderzoek te verrichten. Nu V. voorts dossieronderzoek heeft verricht, de door J. bij brief van 6 april 2008 verstrekte informatie heeft betrokken bij zijn beoordeling en blijkens zijn nadere rapportage van 19 juni 2008 ook nog onder ogen heeft gezien of, en zo ja, in hoeverre de eerst na het bestreden besluit bij verweerder ingekomen informatie van H. consequenties heeft voor eisers belastbaarheid per 22 februari 2007, is de rechtbank van oordeel dat van een onvoldoende of onzorgvuldig onderzoek geen sprake is geweest.
3.4.4. Hetgeen eiser met betrekking tot de medische beoordeling heeft aangevoerd heeft bij de rechtbank geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij eiser per in geding zijnde datum vastgestelde (duur)belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beschikbare objectief medische informatie niet dat de juistheid van de opgestelde FML in twijfel zou moeten worden getrokken, in die zin dat voor eiser per 22 februari 2007 meer en/of verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de voor eiser per 2 juli 2006 geldende FML. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op diverse items in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk functioneren, respectievelijk sociaal functioneren) beperkingen dan wel specifieke voorwaarden zijn aangenomen vanwege eisers klachten op psychisch vlak. Eiser is tevens aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, aangezien hij nog wel eens duizelig wordt als hij langdurig bovenhands heeft gewerkt en dan naar beneden kijkt.
3.4.5. In rubriek 2 van haar uitspraak van 21 april 2008 heeft de rechtbank reeds overwogen dat van de zijde van de primaire verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts afdoende is gemotiveerd waarom geen aanleiding (meer) bestaat om evidente cognitieve beperkingen of andere psychomentale beperkingen aan te nemen per 2 juli 2006. Uit de door eiser in beroep ingebrachte stukken, valt niet af te leiden dat dergelijke beperkingen wel (weer) per 22 februari 2007 voor eiser zouden gelden. Voorts is in die uitspraak overwogen dat in de brief van H. van 5 februari 2007 (stuk 22), waarin onder meer staat dat eisers klachten zijn te omschrijven als chronische vermoeidheid met een duidelijk verminderd en geestelijk en lichamelijk functioneren, geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zienswijze van de (bezwaar)verzekeringsarts zijn te vinden. In de in het onderhavige beroep overgelegde brieven van H. van 26 mei 2008 en 22 december 2008 zijn dergelijke aanknopingspunten evenmin te vinden. In eerstgenoemde brief heeft H. tot uitdrukking gebracht dat de vooruitgang van eiser door behandeling voorspoedig verliep en daarna vertraagde in verband met huwelijksproblematiek, die speelde rond de datum hier in geding. In de brief van 22 december 2008 geeft H. weliswaar aan dat een GAF-score van 55 in de periode rond 22 februari 2007 reëler was geweest (dan 65, zoals vermeld in de brief van 26 mei 2008), dat er nog wel sprake was van enige restcapaciteit, dat er sprake was van chronische vermoeidheid met depressieve klachten en dat de symptomen in significante mate beperkingen in eisers beroepsmatige functioneren veroorzaken, maar hieruit blijkt niet dat eisers belastbaarheid op psychomentaal gebied is onderschat met de beperkingen die zijn opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de voor eiser per 22 februari 2007 geldende FML.
Over de in het onderhavige beroep ingebrachte brief van W. van 19 augustus 2007 heeft de rechtbank in haar uitspraak van 21 april 2008 reeds overwogen dat aan die brief niet de betekenis kan worden toegekend die eiser daaraan hecht, omdat daaruit niet valt af te leiden dat de uitkomsten dan wel conclusies van W. zijn gebaseerd op medische gronden als bedoeld in de toetsingsmaatstaf zoals neergelegd in artikel 18 van de WAO. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover thans anders te oordelen.
Wat betreft de in het onderhavige beroep overgelegde brieven van J. van 6 april 2008 en
27 juli 2008 is de rechtbank van oordeel dat daaruit evenmin blijkt dat eiser op en rond 22 februari 2007 meer beperkt was dan op en rond 2 juli 2006. Zo geeft J. in zijn brief van 6 april 2008 aan dat wat betreft eisers psychische klachten de diagnosen depressie en angststoornis zijn gesteld en dat er wat betreft eisers lichamelijke klachten regelmatig sprake was van vermoeidheids- en duizeligheidklachten. Niet is echter gebleken dat al deze klachten in de periode van 2 juli 2006 tot en met 22 februari 2007 zijn verergerd. In dezelfde brief geeft J. overigens aan dat hij eiser in de periode van het geding geruime tijd niet heeft gezien, wat niet valt te rijmen met de door eiser gestelde ernst van zijn psychische en lichamelijke klachten. Dat de reden hiervoor is gelegen in de door eisers gemachtigde ter zitting gestelde omstandigheid dat eiser in die periode volstrekt apathisch was, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. In zijn brief van 27 juli 2008 vermeldt J. dat er in de periode 2006 - 2008 sprake was van duizeligheids- en concentratiestoornissen, vanaf september 2007 nek-/schouder-/hoofdpijnklachten, in de periode mei/juni 2007 angststoornissen en paniekaanvallen in verband met relatieproblemen, in juli 2007 erythema migrans na een tekenbeet en in februari 2008 van depressie, maar hieruit blijkt niet dat er in de periode van 2 juli 2006 tot en met 22 februari 2007 sprake is geweest van een zodanige verergering van eisers klachten dat dit verweerder aanleiding had moeten geven meer en/of andere beperkingen in de FML op te nemen dan die zijn neergelegd in de per 22 februari 2007 voor eiser geldende FML. Dit wordt niet anders doordat J. in dezelfde brief heeft opgemerkt dat het aannemelijk is dat eiser door alle hiervoor genoemde klachten problemen ondervond met zijn concentratie en minder opgewassen was tegen spanningen: J. tekent hierbij namelijk aan dat hij zich niet in staat acht aan te geven in welke mate dit eiser gehinderd heeft, nog geheel daargelaten dat niet duidelijk is over welke periode J. het heeft.
3.4.6. Nu op basis van de beschikbare medische gegevens niet valt af te leiden dat, kort gezegd, de voor eiser per 22 februari 2007 opgestelde FML niet deugt, kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat het bestreden besluit van 4 juni 2008 op een deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het instellen van een nader medisch onderzoek door een (onafhankelijke) deskundige, zoals eiser heeft verzocht.
3.5. Over verweerders arbeidsdeskundig onderzoek overweegt de rechtbank dat verweerder om de verdiencapaciteit vast te stellen werkt met het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In enkele uitspraken van 9 november 2004 (onder andere LJN: AR4716) en van 12 oktober 2006 (onder andere LJN: AY9971) heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald aan welke voorwaarden een beoordeling met het CBBS moet voldoen.
3.5.1. Met inachtneming van deze uitspraken is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de FML goed is ingevuld, in die zin dat de score op een belastingpunt niet een geringere beperking inhoudt dan de bij dat belastingpunt gegeven toelichting.
3.5.2. Gelet op de gedingstukken, waarvan met name de resultaten functiebeoordelingen van 8 november 2007 en de door de bezwaararbeidsdeskundige Van W. in de rapportage van
3 juni 2008 gegeven toelichtingen, is de rechtbank voorts van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat de door het CBBS gesignaleerde, mogelijke probleempunten in dit geval geen probleem vormen en dat de voor eiser geschikt bevonden functies binnen zijn belastbaarheid blijven. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding hier naders over te oordelen.
3.5.3. Gelet op het vorenstaande berust het besluit van 4 juni 2008 op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3.6. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
3.7. Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gedaan door mr. W.F. Claessens, rechter, en door deze en M.W. Hulsman, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009.