ECLI:NL:RBALM:2008:BF0080

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/149 BAATBL AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting herinrichting centrum van Rijssen: Bevoegdheid van de gemeente om aanslag op te leggen

In deze zaak gaat het om de baatbelasting die door de gemeente Rijssen-Holten is opgelegd aan eiseres, [eiseres] Holding BV, naar aanleiding van de herinrichting van het winkelcentrum in Rijssen. De gemeente heeft op 30 juni 2004 een aanslag baatbelasting opgelegd, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 augustus 2008, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door mr. R. Vingerhoeds en de gemeente door J.H.W. Kottink, bijgestaan door H. Hollering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag baatbelasting niet terecht was opgelegd, omdat de kosten voor bepaalde voorzieningen, zoals riolering en groen, niet in de verordening waren opgenomen. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet bevoegd was om de aanslag op te leggen, aangezien de kosten die in de baatbelasting betrokken zijn, lager zijn dan de kosten die de gemeenteraad had vastgesteld voor de voorzieningen. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de belastingaanslag herroepen en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is gedaan op 2 september 2008 en is openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht, meervoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 08/149 BAATBL AQ1 A
Uitspraakdatum: 2 september 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te Amsterdam, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijssen-Holten, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 30 juni 2004 aan eiseres een aanslag baatbelasting tot een bedrag van € [aanslag],-- opgelegd (aanslagnummer 41000385). Op 6 juli 2004 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2007, verzonden 19 december 2007, de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 31 maart 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, tezamen met twee soortgelijke beroepen, geregistreerd onder nummer 07/1510 en 08/14, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 20 augustus 2008, waar namens eiseres is verschenen mr. R. Vingerhoeds, werkzaam bij [eiseres] Holding BV.
Verweerder is verschenen in de persoon van J.H.W. Kottink, bijgestaan door H. Hollering. Na het onderzoek ter zitting zijn de beroepen weer gesplitst. In de beroepen, geregistreerd onder nummer 07/1510 en 08/14, zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
2. Wettelijk kader
Artikel 222 van de Gemeentewet bepaalt het volgende:
“1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt bekend gemaakt overeenkomstig artikel 139.
3. Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belastingverordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
4. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
5. De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek van de belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende ten hoogste dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen.”
In zijn openbare vergadering van 26 juni 2000 heeft de raad van verweerders gemeente (hierna: de gemeenteraad) het “aangevuld bekostigingsbesluit herinrichting renovatie winkelerf” (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld.
Het Bekostigingsbesluit is bekendgemaakt in het Rijssens Nieuwsblad van 11 juli 2000.
Het Bekostigingsbesluit bevat onder meer de volgende bepalingen:
“De raad van de gemeente Rijssen;
(….)
besluit:
1. (…..)
2. dat zij de ten laste van de gemeente blijvende kosten van de door of in opdracht van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in het centrum van Rijssen, thans geraamd op f. 1.315.000,00, via de heffing van een baatbelasting of het aangaan van exploitatieovereenkomsten om kan slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken voor zover de kosten van de voorzieningen hoger zijn dan f. 1.015.000,--;
3. (….)
4. dat de gebate onroerende zaken zijn aangegeven op de bij dit aangevulde bekostigingsbesluit gewaarmerkte kaart;
5. dat de voorzieningen in ieder geval omvatten:
a. de aanleg van wegverhardingen en bestratingen;
b. het aanbrengen van fietsenstallingsvoorzieningen;
c. het aanbrengen of vernieuwen van openbare verlichting en straatmeubilair”
In zijn openbare vergadering van 8 september 2003 heeft de gemeenteraad de “Verordening baatbelasting herinrichting winkelerf Rijssen 2003” (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is bekendgemaakt in de Driehoek van 21 oktober 2003. De Verordening bevat onder meer de volgende bepalingen:
“ Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen, die naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen.
(...)
c. een gebate onroerende zaak: een onroerende zaak die geheel of gedeeltelijk is gelegen aan heringerichte openbare ruimte en die op grond van het bestemmingsplan is aangewezen voor centrumdoeleinden II of horeca.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam "baatbelasting herinrichting winkelerf Rijssen" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 13 november 2002 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
a. De aanleg van wegverharding en bestrating;
b. Het aanbrengen van fietsenstallingsvoorzieningen
c. Het aanbrengen of vernieuwen van openbare verlichting en straatmeubilair.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
(...)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. De maatstaf van heffing is het aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak voor zover die oppervlakte is gelegen binnen het gebied zoals aangegeven in artikel 2, eerste lid, waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond, en voor zover die oppervlakte op grond van het bestemmingsplan mag worden bebouwd.
(…)
Artikel 5 tarieven
De belasting bedraagt voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf € 2,98.
(…)”
3. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Het bestuur van verweerders gemeente heeft begin 2000 de herinrichting van het winkelcentrum Haarstraat, Grotestraat, Schild, Bouwstraat en Walstraat ter hand genomen.
Het gemeentebestuur is daarbij uitgegaan van een herinrichting conform model 1 van de in de notitie herinrichting winkelcentrumgebied kern Rijssen omschreven modellen. Model 1 gaat uit van het (zoveel mogelijk) herstraten met de bestaande materialen. Daarnaast worden alle bestaande muurtjes, plantenbakken en dergelijke uit de straten verwijderd. De leilinden en bestaande straatbomen worden grotendeels gehandhaafd en het bestaande straatmeubilair (inclusief verlichting) wordt vervangen door een nieuw, maar relatief goedkoop en sober straatmeubilair.
In deze notitie is ook een model 2 beschreven. In dit model is het uitgangspunt niet, zoals in model 1, het uitsluitend voldoen aan de technische eisen maar het voldoen aan de huidige maatstaven. Er wordt in dit model gebruik gemaakt van nieuw, luxer bestratingsmateriaal, er worden loopstroken aangelegd, alsmede winkelstroken, waarop uitstalling kan plaatsvinden, en er worden nieuwe verlichting en nieuwe fietsstallingen aangebracht. Ook in deze variant worden alle bestaande muurtjes, plantenbakken en dergelijke uit de straten verwijderd.
Het gemeentebestuur heeft samen met de ondernemersvereniging een onderzoek gedaan naar de bereidwilligheid van de ondernemers om vrijwillig bij te dragen in de kosten van de voorzieningen, die leiden tot een hoger uitvoeringsniveau (model 2) dan het door het gemeentebestuur voorgestane uitvoeringsniveau. Gebleken is dat 70% van de ondernemers voorstander is van dit hogere uitvoeringsniveau.
Gelet hierop heeft het gemeentebestuur gekozen voor herinrichting conform model 2, waarbij uiteraard nadere uitwerking en detaillering heeft plaatsgevonden. Bij de kosten van die herinrichting heeft het gemeentebestuur het uitgangspunt gehanteerd dat de kosten van de herinrichting tot een bedrag van € 460.587,-- (f. 1.015.000,--) door de gemeente worden gedragen. Dat betreft de kosten van herinrichting conform model 1. De meerkosten van een luxe uitvoering conform model 2 zal het gemeentebestuur verhalen op de genothebbenden, vrijwillig dan wel via baatbelasting, echter, blijkens het bekostigingsbesluit, met een maximum van € 596.720,98 (f. 1.315.000,--).
Op 14 november 2001 is de herinrichting voltooid.
De daadwerkelijke kosten van de getroffen voorzieningen zijn, blijkens het verweerschrift, als volgt.
Riolering € 104.294,04
Aanleg bestrating € 233.680,49
Straatmeubilair en
Fietsenstallingsvoorzieningen € 105.120,49
Groen € 12.856,72
Verlichting € 114.438,24
Totaal € 570.389,98
Het totaal bedrag van het aanbrengen van de voorzieningen is voor een bedrag van € 109.802,98 in de baatbelasting betrokken.
4. Geschil
In geschil is of verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht de opgelegde aanslag gehandhaafd heeft. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag. Zij voert daartoe aan dat sprake is van bestaande voorzieningen die vervangen zijn. Er is evenwel geen sprake van een verbetering van de voorzieningen en het totaal aan voorzieningen heeft niet geleid tot een wezenlijke verandering van het gebied waardoor het qua aard, omvang of inrichting een wijziging heeft ondergaan en waardoor de onroerende zaak is gebaat met het geheel aan voorzieningen. Zij beroept zich daarbij op de jurisprudentie, met name op de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2007, LJN: AZ0355 inzake de baatbelasting Breda. Eiseres verzoekt tenslotte de gemeente te veroordelen in de kosten van het geding.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij wijst er op dat 70% van de ondernemers voorstander was van het treffen van voorzieningen in de hogere uitvoeringsvariant en dat men ook bereid was aan de kosten daarvan een financiële bijdrage te leveren. Verweerder constateert dat er voldoende draagvlak is en dat een meerderheid van de ondernemers zich ook gebaat voelt bij de voorzieningen. Het gaat daarbij uitsluitend om verhaal van de meerkosten van het hogere uitvoeringsniveau, ook bij het heffen van de baatbelasting. Er is wel sprake van een wezenlijke verandering, ook indien men uitgaat van de nieuwstaat van de reeds aanwezige voorzieningen. Er zijn bestaande voorzieningen vervangen en nieuwe gerealiseerd; er is meer dan alleen sprake van het wegwerken van achterstallig of regulier onderhoud. Ook de onroerende zaak van eiseres is gebaat, aldus verweerder.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
5. Beoordeling van het geschil
De rechtbank zal allereerst bezien of verweerder bevoegd was de aanslag baatbelasting op te leggen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Op grond van artikel 222 van de Gemeentewet kan ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat de baatbelasting wordt geheven ter zake van de onroerende zaken, die op 13 november 2002 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen. Blijkens het tweede lid omvatten deze voorzieningen
a) de aanleg van wegverharding en bestrating
b) het aanbrengen van fietsenstallingsvoorzieningen
c) het aanbrengen of vernieuwen van openbare verlichting en straatmeubilair.
Het is aan verweerder om aannemelijk te maken welke kosten in de baatbelasting betrokken worden en tot welke hoogte.
Uit de opsomming van daadwerkelijk gemaakte kosten, door verweerder gegeven in het verweerschrift, is op te maken dat met deze in artikel 2, tweede lid, van de Verordening genoemde voorzieningen een bedrag van € 453.239,22 gemoeid is.
Daarnaast heeft verweerder echter kosten opgenomen voor:
groen € 12.856,72 en
riolering € 104.294,04
Deze kostenposten zijn niet opgenomen in artikel 2, tweede lid, van de Verordening. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de raad bij de vaststelling van de Verordening heeft beoogd de voorzieningen groen en riolering als in de baatbelasting te betrekken voorzieningen aan te merken. Evenmin blijkt uit de stukken dat de kosten van de voorzieningen groen en riolering onderdeel hebben uitgemaakt van de kosten van voorzieningen die blijkens artikel 2, tweede lid, van de Verordening wel in de baatbelasting betrokken zijn. In de notitie herinrichting winkelcentrumgebied kern Rijssen is voor de uitvoering van model 2 wel een kostenraming gemaakt, waarin kosten voor groen en riolering zijn opgenomen. Verweerder heeft echter ter zitting aangegeven dat deze kostenraming niet aansluit bij de kosten, genoemd in het bekostigingsbesluit, en dat er meerdere ramingen van kosten zijn geweest zodat de rechtbank daaraan geen betekenis kan toekennen.
Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de kosten voor riolering en groen kunnen worden geschaard onder de voorziening “de aanleg van wegverharding en bestrating” en dat de voorziening riolering kolken en putten betreft. Dit zijn echter slechts stellingen van verweerder, die op geen enkele wijze zijn onderbouwd met stukken. De rechtbank concludeert dan ook dat de kosten voor de voorzieningen riolering en groen ten onrechte in de baatbelasting zijn betrokken.
Het vorenstaande houdt in dat de gemaakte kosten die gemoeid zijn met het treffen van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening € 453.239,22 zijn.
Op grond van artikel 222, tweede lid, tweede volzin, van de Gemeentewet wordt, voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. In het Bekostigingsbesluit heeft de gemeenteraad onder 2. overwogen dat hij de ten laste van de gemeente blijvende kosten van de door of in opdracht van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen om kan slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken voor zover de kosten van de voorzieningen hoger zijn dan f. 1.015.000,--.
Nu dit laatste bedrag, in Euro’s uitgedrukt € 460.586,91, hoger is dan het bedrag van de kosten van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (€ 453.239,22), concludeert de rechtbank dat van meerkosten als bedoeld in het Bekostigingsbesluit geen sprake is en dat de uiteindelijk gemaakte kosten lager zijn dan de kosten waarvan de gemeenteraad in het Bekostigingsbesluit heeft bepaald dat deze voor rekening van de gemeente blijven.
Gelet hierop was verweerder dan ook niet bevoegd een aanslag baatbelasting op te leggen. De uitspraak op bezwaar, waarbij de aanslag gehandhaafd is, komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Nu verweerder niet bevoegd was de aanslag op te leggen dient de aanslag te worden herroepen.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Nu gemachtigde van eiseres werkzaam is bij het concern waarvan eiseres deel uitmaakt kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand zodat de proceskosten beperkt blijven tot de gemaakte reiskosten, zijnde € 34,30.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de belastingaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 34,30, en wijst de gemeente Rijssen – Holten aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- verstaat dat het griffierecht ad € 285,-- door de gemeente Rijssen – Holten wordt vergoed.
Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. W.M.B. Elferink, mr. J.H. Keuzenkamp en mr. W.F. Claessens in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
PA
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.