RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 989 WAO AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 19 juli 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres was op contractbasis werkzaam als administratief medewerkster. Vanwege een nektrauma meldde eiseres zich ziek per 1 juli 1996. Per einde wachttijd werd de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres berekend naar een mate van 80 – 100% en ontving zij een daarmee in overeenstemming zijnde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidswetgeving (WAO). Sindsdien is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onveranderd gebleven, maar is een aantal keren uitbetaald naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid, omdat eiseres inkomsten uit arbeid genoot. Laatstelijk bij besluit van 23 december 2003 werd eiseres volledig arbeidsongeschikt geacht en werd de uitkering niet gekort wegens inkomsten uit arbeid.
Bij besluit van 2 maart 2005 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres ingetrokken, op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 23 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend.
Op 13 juni 2005 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht tijdens een hoorzitting.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres kan zich blijkens het op 22 augustus 2005 ingediende beroepschrift, dat op 7 november 2005 is voorzien van gronden, niet met dit besluit verenigen.
Verweerder heeft op 10 oktober 2005 een verweerschrift ingediend, alsmede een rapportage van bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker van 19 september 2005). Naar aanleiding van het aanvullend beroepschrift heeft verweerder nog doen toekomen rapportages van bezwaarverzekeringsarts Reker en bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt van respectievelijk 24 november 2005 en 1 maart 2006.
De door de rechtbank op 14 juni 2006 gestelde vragen, zijn door de bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Rekers beantwoord bij schrijven van 31 juli 2006 met bijlagen. Op 6 september 2006 heeft verweerder een overzicht van de CBBS-normaalwaarden ingebracht.
Bij brief van 14 september 2006 heeft de rechtbank de partijen op de hoogte gesteld van het voornemen om J.A. Haas, neuroloog, als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Op 18 september 2006 heeft verweerder hierop gereageerd met het verzoek of de deskundige, in het geval dat zijn mening afwijkt van die van de bezwaarverzekeringsarts, dat in zijn rapport wil motiveren. Bij schrijven van 28 september 2006 is van de zijde van eiseres meegedeeld dat er geen aanvullende vragen zijn in het kader van het voorgenomen geneeskundig onderzoek.
Op 24 november 2006 heeft J.A. Haas, neuroloog te Almelo (hierna: deskundige Haas), rapport uitgebracht. Bij brief van 23 januari 2007 heeft de gemachtigde van eiseres hierop gereageerd. Verweerder heeft een reactie op dat rapport van bezwaarverzekeringsarts Reker van 5 februari 2007 doen toekomen. Op 1 maart 2007 heeft de deskundige Haas desgevraagd medegedeeld in de commentaren van partijen op zijn rapport geen aanleiding te zien om terug te komen op zijn conclusies en aanbevelingen.
Op 12 maart 2007 heeft de rechtbank dr. L. Timmerman, psychiater te Harfsen (hierna: deskundige Timmerman), benoemd als deskundige. Op 12 april 2007 heeft de deskundige Timmerman rapport uitgebracht. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 1 mei 2007. Bij brief van 11 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op het rapport van de deskundige Timmerman. Daarbij is tevens verzocht om, zoals ook is gebeurd in de bij deze rechtbank onder nummer 06/702 geregistreerde beroepszaak, een andere deskundige te benoemen, meer specifiek klinisch-neuropsycholoog drs. A. Bons.
Bij brief van 16 mei 2007 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres medegedeeld geen aanleiding te zien dit verzoek te honoreren. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd bij brief van 23 mei 2007.
Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2007 nog rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Smelt van 4 juli 2007 in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 augustus 2007, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 19 juli 2005 in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiseres nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO is aan te wijzen, die zij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
Besluitvorming bij verweerder
In het onderhavige geval heeft H. Wind, verzekeringsarts, op 4 februari 2005 rapport uitgebracht. Hierin wijst de verzekeringsarts wijst erop dat naar de huidige denkbeelden, waarbij wordt verwezen naar een recent artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskundige, betwijfeld kan worden of het beeld waarvan bij eiseres sprake is en dat zou moeten worden geduide als een laat whiplash syndroom, als ziekte bestempeld kan worden. De verzekeringsarts merkt voorts op dat uit bevindingen bij onderzoek, noch bij observatie of wat eiseres daarover vertelt, heel duidelijk aanknopingspunten zijn welk objectief en aantoonbaar substraat verantwoordelijk kan worden gehouden voor de zeer langdurige periode van klachten en verminderde activiteiten. Omdat altijd wel uitgegaan was van ziekte/gebrek en de overgang naar een in het geheel niet meer bestaan van ziekte/gebrek wel als heel abrupt kan worden gekenschetst, is er volgens de verzekeringsarts voldoende reden om eiseres toch het voordeel van de twijfel te gunnen en enige beperkingen in de belastbaarheid aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is echter van een situatie als omschreven in de standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden geen sprake en is ook een urenbeperking niet aan de orde. De verzekeringsarts merkt op dat een te grote belasting van de nek vermeden moet worden en dat voor het overige, en zeker op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren er geen reden is om beperkingen aan te nemen.
Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts een functionele mogelijkhedenlijst (FML), die onderdeel uitmaakt van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), opgesteld. Hierin is in rubriek 3 (aanpassing aan fysieke omgevingsbelasting) een beperking opgenomen voor het aspect trillingsbelasting. In rubriek 4 (dynamische handelingen) zijn beperkingen opgenomen voor de aspecten dominantie, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk en klimmen. In rubriek 5 (statische houdingen) zijn beperkingen opgenomen voor de aspecten staan tijdens het werk, boven schouderhoogte actief zijn en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.F. Frons met behulp van het CBBS bekeken of er voldoende functies te duiden waren die eiseres ondanks haar beperkingen nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 28 februari 2005 is de arbeidsdeskundige van mening dat dergelijke arbeid inderdaad nog aanwijsbaar is en dat eiseres hiermee meer zou kunnen verdienen van het te dezen in aanmerking te nemen loon van een geheel valide administratief medewerkster voor 40 uur per week.
Gelet op bovenstaande medische en arbeidskundige bevindingen heeft verweerder bij besluit van 2 maart 2005 besloten de WAO-uitkering van eiseres per 3 mei 2005 te beëindigen.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker. In haar rapport van 27 juni 2005 overweegt de bezwaarverzekeringsarts dat beide situaties om nader specialistisch onderzoek te laten verrichten, te weten dat de problematiek waar het om handelt zo onduidelijk en complex is dat door middel van een nader specialistisch onderzoek duidelijk moet worden verkregen en dat recente informatie ontbreekt, zich in dit geval niet voordoen. Om die reden is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen reden nader onderzoek door een neuropsycholoog te laten verrichten, waarbij zij aantekent dat in verband met malingering de scepsis ten aanzien van dergelijke onderzoeken is toegenomen.
Daarnaast wijst de bezwaarverzekeringsarts erop dat in dit geval de aanleiding om anders te beoordelen is gelegen in zich wijzigende opvattingen ten aanzien van postwhiplashklachten. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat eiseres het door de (primaire) verzekeringsarts gegunde voordeel van de twijfel ook gegund dient te worden waar het betreft de in het verleden gegeven beperkingen in rubriek I (concentratie, geheugen en duurbeperking), omdat het weglaten van deze beperkingen door de primaire verzekeringsarts niet uitgebreid is gemotiveerd. In verband hiermee heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML in die zin aangepast dat zij in rubriek 1 bij aspect 8 (overige beperkingen in het persoonlijk functioneren) heeft aangegeven dat eiseres beperkt is, met als toelichting dat eiseres na verloop van tijd cognitieve beperkingen ervaart met betrekking tot de aandacht en concentratie. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in genoemde rubriek bij aspect 9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) heeft vermeld dat eiseres is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Als hiermee rekening wordt gehouden is er volgens de bezwaarverzekeringsarts geen reden meer om een urenbeperking toe te passen, waarbij zij erop wijst dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een uitspraak heeft gedaan over de antirevaliderende werking van urenbeperkingen.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres heeft tevens een arbeidskundige herbeoordeling plaatsgevonden door bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt. In zijn rapportage van 12 juli 2005 geeft de bezwaararbeidsdeskundige aan dat in verband met de aanpassing van de FML op een tweetal aspecten van het persoonlijk functioneren, de SBC-codes 317012, 516080, 315140, 315120. 516180 en 315170 bij de schatting buiten beschouwing worden gelaten. Omdat niet is gebleken dat eiseres een typediploma heeft of gevorderd is met een typecursus, dient ook de functie bij SBC-code 315110 buiten beschouwing te blijven. Voorts merkt de bezwaararbeidsdeskundige op dat eiseres na verloop van tijd cognitieve beperkingen met betrekking tot aandacht en concentratie (1.8.1) ervaart. Dit betreft een niet-matchend aspect. Deze beperking maakt eiseres volgens de bezwaararbeidsdeskundige echter niet ongeschikt voor de in primo geduide (resterende) functies - productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), receptionist, baliemedewerker (Sbc-code 315150) en lederwarenmaakster (Sbc-code 272060) -, omdat cognitieve factoren hier in feite geen rol spelen. Tot slot is de bezwaararbeidsdeskundige ingegaan op de signaleringen die de primaire arbeidsdeskundige tijdens de professionele eindselectie gepresenteerd kreeg. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt volgens de bezwaararbeidsdeskundige 0.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige besloten het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren.
Standpunten van partijen
In beroep heeft eiseres, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Tot op heden lijdt eiseres als gevolg van het haar in 1996 overkomen ongeval aan concentratiestoornissen, nek-en schouderklachten, snelle vermoeidheid en hoofdpijn.
De destijds geconstateerde beperkingen op cognitief vlak, in het kader waarvan wordt verwezen naar het rapport van neuroloog R.A. van der Kruijk van 27 december 1999 en het rapport van het door psycholoog J. Derwig klinisch psycholoog M. de Wit verricht neuropsychologisch onderzoek d.d. 20 april 2000, spelen eiseres nog steeds parten. Gelet op deze beperkingen is een urenbeperking op zijn plaats. Rekening moet worden gehouden met de grens van vier dagen van vier uren, die over enige tijd uitgebreid gaat worden van vijf keer vier uren.
Er is sprake van onzorgvuldigheid omdat verzekeringsarts Wind in eerste instantie de indruk heeft gewekt dat een urenbeperking zou worden aangenomen.
Dat een urenbeperking ook noodzakelijk is, blijkt wel uit het feit dat eiseres in het verleden tevergeefs heeft geprobeerd volledig haar werkzaamheden, althans passende werkzaamheden, te hervatten. Daarnaast is het onzorgvuldig dat verzekeringsarts Wind geen neuropsychologisch onderzoek heeft laten verrichten. Gelet op diens rapport van 28 maart 2003 was daartoe alle aanleiding. Verder is onvoldoende onderzocht in hoeverre werkhervatting in meer of mindere mate op korte termijn weer zal leiden tot toename van de arbeidsongeschiktheid. Ook is er onvoldoende aandacht besteed aan de aard van haar eigen persoonlijkheid en de invloed daarvan op haar voortdurende arbeidsongeschiktheid in het verleden. De redenen op grond waarvan de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie komt dat een aanvullend neuropsychologisch onderzoek niet nodig is, zijn onduidelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Eiseres zet voorts vraagtekens bij het door verweerder voor haar bepaalde maatmanloon.
Ten tijde van het ongeval was eiseres full-time medewerkster op een verzekeringskantoor in de binnendienst en deed zij daarnaast een opleiding voor assurantie B. Zonder het ongeval en gelet op haar hoog gemiddeld intelligentie had eiseres ongetwijfeld haar assurantie B diploma behaald en waarschijnlijk zou zulks hebben geleid tot een hoger inkomen, met dientengevolge een ander arbeidsongeschiktheidspercentage. In dit verband wijst eiseres op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uit 1989 onder nummer 245.
Verweerder stelt zich op het standpunt, kort en zakelijk weergegeven, dat de beperkingen van eiseres in de FML juist zijn vastgesteld, dat daarvoor een neuropsychologisch onderzoek niet noodzakelijk was, dat een urenbeperking niet (meer) aangewezen is en dat er geen reden is het maatmanloon te herzien, omdat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan nu zou kunnen worden gesteld dat het inkomen van eiseres zou zijn verhoogd als de arbeidsongeschiktheid niet was ingetreden.
Overwegingen van de rechtbank over de medische aspecten
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze geschied. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de primaire verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, een anamnese heeft afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank is van de zijde van verweerder voldoende gemotiveerd waarom er vanaf is gezien om (ook) nog een nader neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. Van een onvoldoende of onzorgvuldig medisch onderzoek is in dit geval dan ook geen sprake.
In zijn rapport van 2 januari 2007 concludeert de deskundige Haas:
“Chronische klachten na trauma capitis, waarvoor geen organische oorzaak aantoonbaar, waarschijnlijk psychogene fixatie bij preëxistente persoonlijkheidsstoornis.”
In reactie op de hem voorgelegde vraag (1a) welke beperkingen eiseres had op 3 mei 2005 antwoordt de deskundige Haas:
“ongewijzigd aan de huidige situatie: hoofdpijn, nekpijn, duizeligheidsklachten, evenwichtsstoornis en concentratiestoornis alsmede soms moeite om op woorden te komen.” In reactie op de vraag (1b) of deze beperkingen naar algemeen aanvaard (actueel internationaal medisch) wetenschappelijk inzicht een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken zijn, antwoordt de deskundige Haas:
“Voor deze beperkingen is geen objectiveerbare oorzaak aantoonbaar, en kunnen, op grond van het huidige wetenschappelijke inzicht vooralsnog niet rechtstreeks en objectief als gevolg van ziekte of gebrek te worden geduid.”
Voorts geeft de deskundige Haas in antwoord op de hem voorgelegde vragen aan dat hij kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres op 3 mei 2005, zoals die blijkt uit de FML, en dat hij eveneens kan instemmen met verweerders standpunt dat eiseres op genoemde datum in staat was ten minste 40 uur per week te werken.
De deskundige Haas acht nog wel psychiatrisch onderzoek geïndiceerd.
De gemachtigde van eiseres heeft in zijn reactie van 23 januari 2007 vermeld dat eiseres het geneeskundige onderzoek door de deskundige Haas als onprettig heeft ervaren, dat zij het niet eens is met diens conclusies en dat met name diens conclusie dat zij in staat zou zijn ten minste 40 uur per week te werken heeft verbaasd. Voorts verzoekt de gemachtigde van eiseres om, conform de aanbeveling van de deskundige Haas, een psychiater te benoemen voor nader medisch onderzoek.
De deskundige Timmerman concludeert in zijn rapport van 12 april 2007:
“Er is op basis van dossierstudie, anamnese en psychiatrisch onderzoek geen sprake van een psychiatrische stoornis in de zin van ziekte en/of gebrek. De diagnose whiplash of postwhiplashsyndroom is geen psychiatrische diagnose/classificatie. Er is geen psychiatrische verklaring in de zin van b.v. een angststoornis of stemmingsstoornis welke de concentratieproblemen met daaraan gekoppeld, secundair, geheugenproblemen bij betrokkene kan verklaren. Evenmin is er sprake van significante persoonlijkheidsproblematiek.”
De vragen die aan de deskundige Timmerman zijn voorgelegd, zijn identiek aan die aan de deskundige Haas zijn voorgelegd. In reactie op de hem voorgelegde vraag (1) naar de beperkingen van eiseres op 3 mei 2005 antwoordt de deskundige Timmerman:
“Hierbij conformeer ik mij aan de beantwoording van de vragen door neuroloog De Haas. Betrokkene heeft klachten betreffende concentratieproblemen, vergeetachtigheid, hoofdpijn, nekpijn, duizeligheid en evenwichtsproblemen. Deze beperkingen zijn geen rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van een (psychiatrisch) ziekte of gebrek. Er is bij betrokkene geen sprake van een stoornis op het gebied van het geestelijk functioneren. (…)”
Voorts geeft de deskundige Timmerman in antwoord op de hem voorgelegde vragen aan dat hij kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres op 3 mei 2005, zoals blijkt uit de FML, en dat hij kan instemmen met verweerders standpunt dat eiseres op die datum in staat was ten minste 40 uur per week te werken.
De gemachtigde van eiseres heeft in zijn reactie van 11 mei 2007 aangegeven dat eiseres vindt dat het onderzoek van de deskundige Timmerman geen recht heeft gedaan aan haar huidige medische situatie. Hij wijst er hierbij op dat geen enkele test is afgelegd door eiseres en dat deskundige Timmerman slechts heeft geoordeeld dat eiseres geen psychiatrische stoornis heeft.
In vaste rechtspraak van de CRvB ligt besloten dat het oordeel van een door de rechtbank ingeschakelde deskundige in beginsel door de rechtbank wordt gevold. Van feiten en omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de rechtbank niet gebleken. De deskundigen Haas en Timmerman hebben hun bevindingen en conclusies genoegzaam onderbouwd en onder meer geconcludeerd, kort gezegd, dat er wel sprake is van beperkingen op cognitief vlak, maar dat deze beperkingen geen rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van een (psychiatrisch) ziekte of gebrek zijn. Geen van de beide door de rechtbank benoemde deskundigen hebben geadviseerd tot het doen van een neuropsychologisch onderzoek.
Beide deskundigen delen verweerders standpunt dat eiseres in staat moet worden geacht ten minste 40 uur per week te werken en kunnen zich vinden in de door de verzekeringsarts opgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML. Eiseres heeft weliswaar bestreden 40 uur per week werkzaam te kunnen zijn, doch heeft dit niet medisch onderbouwd. De overige conclusies van de deskundigen Haas en Timmerman zijn door/namens eiseres niet bestreden.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om ook nog een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. Zij tekent hierbij aan dat een neuropsycholoog geen medicus is en dat diens bevindingen dus niet kunnen afdoen aan de bevindingen en conclusies van de medisch deskundigen Haas en Timmerman. Het enkele feit dat de rechtbank in een andere zaak wel een neuropsychologisch onderzoek heeft geëntameerd, brengt niet met zich dat zij gehouden is een dergelijk onderzoek ook in de onderhavige zaak te entameren. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in de door de gemachtigde van eiseres vermelde zaak, anders dan in de onderhavige zaak, (nog) geen medisch deskundige(n) is (zijn) ingeschakeld.
Gezien de bevindingen en conclusies van de deskundigen Haas en Timmerman, kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dat de in de FML opgenomen mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld. Uit de beschikbare medische gegevens, waaronder de deskundigenrapporten blijkt ook niet dat de juistheid van de opgestelde FML in twijfel zou moeten worden getrokken, in die zin dat voor eiseres meer en/of verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de FML. In het bijzonder bevatten die gegevens geen aanknopingspunten dat er op cognitief gebied (rubriek 1 van de FML) beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen en/of dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
Het vorengaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
Overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige aspecten
Eiseres zet vraagtekens bij het door verweerder berekende maatmanloon, aangezien daarbij geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat zij naast haar werk een opleiding assurantie-B volgde, hetgeen uiteindelijk zou hebben geleid tot een hoger inkomen en dientengevolge een ander (hoger) arbeidsongeschiktheidspercentage.
In artikel 18 van de WAO is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt afgemeten aan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring verdienen. Dit wordt de maatman/vrouw genoemd. Doorgaans zal hiervoor kunnen worden teruggegrepen op de arbeid die de verzekerde voor het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verricht. De verzekerde is als het ware de maatman van zichzelf. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken als de laatstelijk verrichte arbeid c.q. het daarmee verdiende inkomen niet (langer) de juiste bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in acht te nemen maatstaf vertegenwoordigt. Daarbij tekent de rechtbank wel aan dat artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aan actualisering van het eenmaal vastgestelde maatmaninkomen aan de hand van de feitelijke ontwikkelingen in het inkomen in de weg staat.
In dit verband is van belang het leerstuk van de zogeheten ‘niet gerealiseerde toekomstverwachting’. Zoals de CRvB in zijn uitspraak van
28 januari 2005, LJN AS6426 (gepubliceerd in RSV 2005, 144) uiteen heeft gezet, ziet dit leerstuk op de situatie waarin met een redelijke mate van zekerheid ervan mag worden uitgegaan dat eiseres, als zij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, een andere functie dan de beklede functie zou zijn gaan bekleden of een ander loon dan het genoten loon ten tijde van de uitval zou zijn gaan genieten. Indien een dergelijke, in voldoende mate vaststaande, functiewisseling, functiewijziging of loonsverhoging als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid geen doorgang heeft gevonden, kan er in die gevallen aanleiding zijn om voor de bepaling van de maatgevende functie of het maatgevende loon ervan uit te gaan dat die functiewisseling, functiewijziging of loonsverhoging wel heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in het onderhavige geval niet met een redelijke mate van zekerheid er vanuit kan worden gegaan dat eiseres, als zij niet tijdens haar werkzaamheden als administratief medewerkster bij assurantiekantoor Mulder te Enschede was uitgevallen, werkzaamheden zou hebben verricht op het niveau waarvoor zij een opleiding volgde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet buiten twijfel is dat eiseres de desbetreffende opleiding ook zou hebben voltooid. Zo heeft eiseres geen bewijs van studieresultaten geleverd op grond waarvan het aannemelijk zou zijn dat eiseres de opleiding zou voltooien, in welk verband er niet aan voorbij kan worden gezien dat eiseres blijkens de beschikbare gegevens een eerder door haar gevolgde opleiding MEAO CE + assurantiën zonder diploma heeft afgerond. Van betekenis is voorts dat eiseres met werkgever Mulder een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had en dat niet duidelijk is of eiseres na het behalen van het assurantie B diploma mocht rekenen op een aanzienlijk hoger inkomen bij deze werkgever. De rechtbank onderschrijft dan ook verweerders standpunt dat er geen reden is om voor de berekening van het arbeidsongeschikheidspercentage uit te gaan van een andere maatman, en daarmee samenhangend, van een ander maatmanloon.
Met betrekking tot de verdiencapaciteit, berekend aan de hand van het maatmanloon van de administratief medewerker, overweegt de rechtbank als volgt.
Om de verdiencapaciteit - en, hiermee samenhangend, het percentage arbeidsongeschiktheid - vast te stellen, gebruikt verweerder sedert 2002 het CBBS. Met dit systeem wordt, kort gezegd, door middel van vergelijking van de in de FML opgenomen beperkingen/mogelijkheden met de functiebelastingen van mogelijk geschikte functies, een aantal concrete voorbeeldfuncties geselecteerd die betrokkene nog kan uitoefenen.
In de FML brengt de verzekeringsarts aan de hand van een groot aantal beoordelingspunten op psychisch en lichamelijk vlak de belastbaarheid van betrokkene in kaart.
Deze beoordelingspunten geven in beginsel de mogelijkheden weer die ieder gezond persoon heeft - normaalwaarde -, waarmee wordt beoogd het niveau van functioneren aan te geven waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar (de beroepsbevolking) minimaal in staat is. De verzekeringsarts geeft per beoordelingspunt aan of, en zo ja, in hoeverre betrokkene beperkt is. Dit kan de verzekeringsarts ook doen door middel van toelichtingen bij beoordelingspunten, waarvoor de normaalwaarde geldt maar waarbij bijvoorbeeld wordt aangegeven dat betrokkene alleen tot die waarde kan worden belast of zelfs tot minder.
Geeft de verzekeringsarts geen beperking aan dan is betrokkene volgens de verzekeringsarts in ieder geval tot de normaalwaarde belastbaar op het betreffende beoordelingspunt.
In enkele uitspraken van 9 november 2004 (onder andere LJN AR4716) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat tegen het CBBS, zoals dat destijds werd gebruikt, bedenkingen bestaan waardoor het minder inzichtelijk en toetsbaar is dan het systeem dat vóór 2002 werd gebruikt. Om aan deze bedenkingen tegemoet te komen, heeft het UWV in juni 2005 het CBBS aangepast door een nieuwe release van dit (computer)systeem uit te brengen. Op 12 oktober 2006 heeft de CRvB enkele uitspraken gedaan (onder andere LJN AY9971) waarin is overwogen dat verweerder de eerder door de CRvB geconstateerde gebreken aan het CBBS heeft gerepareerd.
Wel plaatst de CRvB in laatstgenoemde uitspraken de volgende kanttekeningen:
- het CBBS werkt alleen als de verzekeringsarts de FML goed invult, dat wil zeggen niet bij een belastbaarheidspunt de normaalwaarde laat staan en tegelijkertijd in de toelichting een beperking geeft ten opzichte van de normaalwaarde; een dergelijke toelichting zal bij geautomatiseerde vergelijking mogelijk niet als beperking worden herkend en een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid in een functie op een dergelijk aspect zal dus niet door het systeem worden gesignaleerd;
- iedere signalering waarin het CBBS aangeeft dat er zich mogelijk een probleem voordoet bij een belastbaarheidspunt van een functie moet worden gemotiveerd;
- ook als volgens het CBBS de functiebelasting binnen de mogelijkheden zoals aangegeven in de FML blijft, kan de functie in totaal te zwaar zijn.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank geconstateerd dat de verzekeringsarts weliswaar op de items ‘overige beperkingen in het functioneren’ en ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’ toelichtingen gegeven, doch naar het oordeel van de rechtbank houden deze geen beperking in ten opzichte van de waarde die hoort bij de gegeven score.
Vervolgens dient de rechtbank na te gaan of verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de signaleringen in de verschillende Resultaten functiebeoordeling toch geschikt zijn voor eiser. Verweerder heeft in een rapportage van zijn (bezwaar)arbeidsdeskundige G.J.A. Smelt toegelicht waarom dat het geval zou zijn. Het gaat om de rapportage van 4 juli 2007. Dit rapport overziend, constateert de rechtbank dat alle signaleringen afdoende zijn gemotiveerd.
Aangezien verweerder eerst na het nemen van het bestreden besluit heeft voldaan aan alle voorwaarden die de CRvB heeft geformuleerd voor een juist gebruik van het CBBS, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, waarbij de gevolgen op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand kunnen blijven.
In de omstandigheid dat het bestreden besluit wordt vernietigd ziet de rechtbank aanleiding om, gelet op het bepaald in artikel 8:75 van de Awb, verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep gegrond en vernietigd het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden begroot op € 644,--, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiseres;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad € 37,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. G.F.S. Sloet – van der Kolk als griffier en in het openbaar uitgesproken op
De griffier is buiten staat te tekenen.