RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 06 / 1161 PARKBL AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Leonek Holding B.V.,
gevestigd te Tubbergen, eiseres,
De heffingsambtenaar van de gemeente Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Uitspraak op bezwaar van verweerder d.d. 25 augustus 2006.
2. Procesverloop
Eiseres heeft op 25 juli 2006 een naheffingsaanslag met aanslagnummer 27920 ontvangen wegens het op die datum parkeren van een grijze [merk] met kenteken [kenteken] op de Enschedesestraat te Hengelo, terwijl niet zichtbaar aan de verplichting tot betaling voor dit parkeren was voldaan.
Hiertegen is namens eiseres bij brief van 21 augustus 2006 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 25 september 2006, aangevuld op 31 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 november 2006 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 april 2007, waar namens eiseres [medewerker] is verschenen, terwijl verweerder is verschenen in de persoon van B.W.M. Nijboer.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of verweerder terecht de naheffingsaanslag aan eiseres heeft opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig met het kenteken [kenteken] op 25 juli 2006 aan de Enschedesestraat nabij de Fortisbank te Hengelo geparkeerd stond zonder dat voldaan was aan de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. Houder van de auto is Leonek Holding B.V.. De heer [medewerker] (hierna: [medewerker]) heeft de auto geparkeerd.
Op 25 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2006, zoals die op 9 november 2005 door de gemeenteraad van Hengelo is vastgesteld. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 20 december 2005 is de Enschedesestraat aangewezen als plaats waar voor het parkeren een belasting is verschuldigd.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2006 heeft verweerder de door eiseres tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Een naheffingsaanslag parkeerbelastingen kan onmiddellijk worden opgelegd, wanneer geen aangiftebiljet (parkeerkaartje) wordt aangetroffen, of wanneer wordt geconstateerd dat de toegestane parkeertijd is overschreden. Voordat de parkeercontroleurs met de controle van individuele voertuigen in een zone beginnen, wordt gecontroleerd of de betrokken parkeerautomaten in de zone juist functioneren. Daarnaast wordt gekeken of er parkeerders onderweg van of naar de parkeerautomaten zijn om een kaartje te kopen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in eisers geval niet is gebeurd.
Eiseres voert in beroep aan dat de parkeerautomaat in de nabijheid waarvan [medewerker] de auto parkeerde (voor de Fortisbank) vanwege bouwwerkzaamheden was verwijderd. Om die reden had [medewerker] een parkeerkaartje gekocht bij de parkeerautomaat die aan de voorzijde van de ING Bank is gelegen, schuin aan de overzijde van de straat. Toen hij bij zijn auto terugkwam, was de naheffingsaanslag reeds opgelegd. De naheffingsaanslag vermeldt het tijdstip 10.35 uur en het parkeerkaartje 10.37 uur. [medewerker] kon de parkeercontroleur niet meer traceren. De parkeercontroleur heeft hem ook niet vanaf de plek waar zijn auto was geparkeerd kunnen zien vanwege de geplaatste bouwmaterialen. [medewerker] meent dat hem geen redelijke tijd is gelaten tussen het inwerking stellen van de parkeerautomaat en het plaatsen van het parkeerkaartje in de auto. De naheffingsaanslag is dan ook ten onrechte opgelegd. [medewerker] verwijst in dit verband naar de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2005 (02/06092) respectievelijk 8 juli 1994 (93/2321) en het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 juni 1995 (94/1416).
Volgens verweerder heeft de door eiseres aangehaalde jurisprudentie haar betekenis verloren door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002 (BB 2002, 827).
Uit de door eiseres aangehaalde jurisprudentie leidt de rechtbank af dat een parkeerder zekere tijd moet worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat en vice versa te overbruggen. Het door verweerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002 is in dit verband niet relevant. Dit arrest betreft namelijk de situatie waarin een naheffingsaanslag is opgelegd, terwijl de op het parkeerkaartje vermelde parkeertijd met minder dan vijf minuten is verstreken. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Hetgeen eiseres in beroep heeft gesteld, komt erop neer dat [medewerker] geen gebruik kon maken van de dichtstbijzijnde, voor de Fortisbank gesitueerde parkeerautomaat, omdat deze was verwijderd in verband met bouwwerkzaamheden, en dat als gevolg van aldaar geplaatste bouwmaterialen de dienstdoende parkeercontroleur [medewerker] niet heeft kunnen zien.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uitdrukkelijk betwist dat de - ten opzichte van de plaats waar de auto van eiseres was geparkeerd - dichtstbijzijnde parkeerautomaat voor de Fortisbank was verwijderd in verband met bouwwerkzaamheden aldaar. Gelet hierop is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de automaat in kwestie daar niet meer stond. Eiseres heeft dit naar het oordeel van de rechtbank - ook met de ter zitting overgelegde foto’s - echter niet aannemelijk gemaakt.
Nu derhalve moet worden aangenomen dat de bewuste parkeerautomaat wel aanwezig was, kan [medewerker] zich er niet op beroepen dat hij genoodzaakt was gebruik te maken van een verder weg gelegen parkeerautomaat. Vast staat voorts dat de auto van eiseres in de (zeer) directe nabijheid van de parkeerautomaat voor de Fortisbank was geparkeerd. Aan het tijdsbestek van twee minuten, die is verstreken tussen het tijdstip van de aankoop van het parkeerkaartje en het opleggen van de naheffingsaanslag, komt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook geen doorslaggevende betekenis toe, in die zin dat [medewerker] geen redelijke tijd zou zijn gelaten tussen het inwerking stellen van de parkeerautomaat en het plaatsen van het parkeerkaartje in de auto.
Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat, zoals zij stelt, de parkeercontroleur, die de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd, [medewerker] niet heeft kunnen zien. De rechtbank kent in dit verband doorslaggevende betekenis toe aan de ter zitting zijdens verweerder overgelegde situatietekening. Met behulp van deze tekening is de route van de parkeercontroleur te herleiden aan de hand van de tijdstippen waarop hij vier andere, eveneens ter zitting overgelegde, naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat [medewerker] en de controleur elkaar zijn misgelopen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond en het besluit kan in rechte in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.