RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 06 / 1091 WAO AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 4 september 2006.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres was sedert 8 september 1986 werkzaam als fulltime voorlichtster bij de [werkgever] NV te [plaats]. Wegens vermoeidheidsklachten na een infectieziekte (M. Pfeiffer) heeft eiseres zich op 15 april 1987 ziek gemeld.
Per einde wachttijd is aan eiseres een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 15 december 2004 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 16 februari 2005 ingetrokken, aangezien eiseres ingaande deze datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WAO.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 januari 2005 bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 18 mei 2005 ongegrond verklaard. Bij schrijven van 10 juni 2005 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld. Dat beroep is gegrond verklaard bij uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 februari 2006, registratienummer 05/677 WAO, omdat naar het oordeel van de rechtbank het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De hieraan ten grondslag liggende overwegingen van voornoemde uitspraak (aangehecht) worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Verweerder heeft bij besluit van 4 september 2006 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 december 2004 opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres kan zich blijkens het beroepschrift van 6 september 2006 niet met dit besluit verenigen.
Verweerder heeft op 28 september 2006 een verweerschrift en de gedingstukken ingediend.
Eiseres heeft bij schrijven van 11 mei 2007 de rechtbank enige medische artikelen doen toekomen betreffende ME/CVS.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 mei 2007, waar eiseres wel is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [echtgenoot], echtgenoot van eiseres, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.H. Harbers - Scholten.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de door eiseres ontvangen uitkering ingevolge de WAO met ingang van 16 februari 2005 ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Besluitvorming van verweerder
Naar aanleiding van de uitspraak van 23 februari 2006 van de rechtbank Almelo heeft verweerder een nieuw medisch onderzoek ingesteld in welk kader ook informatie bij de behandelend sector is ingewonnen.
Het (nieuwe) medisch onderzoek heeft in eerste instantie plaatsgevonden door de verzekeringsarts M. Achterberg (hierna te noemen: Achterberg), die bij schrijven van 21 april 2006 informatie heeft ingewonnen bij A. Faas, huisarts te Hengelo (verder te noemen: Faas). Bij schrijven van 20 juni 2006 heeft Faas aan dit verzoek voldaan. In het rapport van 23 juni 2006 komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als rechtstreeks en objectief medisch vastgesteld gevolg van ziekte of gebrek. Hieraan legt Achterberg het volgende ten grondslag.
De klachten zijn ontstaan na het doormaken van de ziekte van Pfeiffer. De diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) is gesteld. Blijkens recente bevindingen van de gezondheidsraad kan dit een uitlokkende factor zijn voor het CVS maar er is geen verband met de aanhoudende vermoeidheidsklachten hierbij.
Het verbaal is niet plausibel. Er is interne consistentie. Betrokkene houdt rekening met haar beperkingen, neemt meer rust en kan minder in huis doen of in hobby’s of in sociale contacten. Er is echter geen externe consistentie. Dit blijkt ook uit een eerder verrichte expertise. Er zijn geen medisch objectiveerbare afwijkingen vastgesteld en in de expertise wordt wel een andere verklaring gegeven voor de klachten. Dit ligt op het gebied van de deconditionering. Er werd informatie opgevraagd bij de huisarts en daaruit blijkt dat er geen verklaring voor haar klachten is gevonden en dat de beschrijvende diagnose CVS is gesteld. De internist geeft aan dat er geen interne pathologie is aangetoond. Bij lichamelijk onderzoek werden geen afwijkingen gevonden. Er wordt niet voldaan aan het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium aangezien er geen consistentie is tussen de klachten en belemmeringen enerzijds en stoornissen, beperkingen en handicaps anderzijds.
Vervolgens is een herbeoordeling gegeven door de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert (hierna te noemen: Vastert) die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapportage van 25 juli 2006. Vastert kan zich verenigen met de visie van Achterberg. Vastert heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die onderdeel uitmaakt van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), zonder beperkingen opgesteld en merkt op dat nog een arbeidskundig onderzoek dient plaats te vinden waarbij uitgangspunt dient te zijn dat de belastbaarheid conform de normaalwaarden is.
Dit arbeidskundig onderzoek is verricht door de bezwaararbeidsdeskundige L.F.M. Morsink (hierna te noemen: Morsink), die de bevindingen van zijn onderzoek heeft neergelegd in een rapportage van 1 augustus 2006.
Volgens Morsink is eiseres geschikt voor maatgevende arbeid. Van toepassing is het AO-criterium TBA na 1993. Daarnaast acht Morsink eiseres geschikt voor een vijftal functies, die hij met behulp van het CBBS heeft geselecteerd. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt volgens Morsink minder dan 15%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige besloten het bezwaarschrift van eiseres opnieuw ongegrond te verklaren.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals genoemd in het besluit van 4 september 2006 niet in overeenstemming is met het handicap die zij dagelijks ervaart. Eiseres zet vraagtekens bij de procedure van de keuring van de verzekeringsgeneeskundige van het UWV. In het bijzonder meent eiseres dat het medisch onderzoek niet volledig is geweest, nu geen onderzoek is gedaan naar het verband tussen de ziekte van Pfeiffer en haar aanhoudende (vermoeidheids)klachten. Volgens eiseres baseert verweerder zich op algemene veronderstellingen over CVS, waaraan zij lijdt, en is niet onderzocht hoe het zit in haar geval. Verder stelt eiseres dat feitelijk geen onderzoek is gedaan naar haar beperkingen. Verder is eiseres van mening dat het medisch onderzoek niet volledig is geweest, omdat haar keel niet is onderzocht vanwege het ontbreken van het daarvoor benodigde lampje. Daarnaast zet eiseres vraagtekens bij de functieduidingen van de bezwaararbeidsdeskundige en de daaruit voortvloeiende verdiencapaciteit. Eiseres meent dat zij de functies die geduid zijn gelet op haar beperkingen niet kan uitoefenen. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij beperkingen heeft die een beletsel vormen voor het (volledig) verrichten van arbeid, verwijst eiseres naar de door haar bij brief van 11 mei 2007 toegezonden artikelen over CVS.
Verweerder stelt zich op het standpunt, kort samengevat, dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de WAO-uitkering van eiseres op goede gronden per 16 februari 2005 is ingetrokken.
Overwegingen van de rechtbank over de medische aspecten
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake (meer) van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de (primaire) verzekeringsarts eiseres heeft gesproken en zowel een lichamelijk als (beperkt) psychisch onderzoek heeft verricht. Tevens heeft de verzekeringsarts informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres en deze informatie - de brief van Faas van 20 juni 2006 - in zijn beoordeling betrokken. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft nog een beoordeling gegeven.
De (primaire) verzekeringsarts is in zijn rapportage van 23 juni 2006 ingegaan op een mogelijk verband tussen de ziekte van Pfeiffer die eiseres heeft doorgemaakt en de (vermoeidheids)klachten van eiseres en heeft uiteengezet dat en waarom dat verband er niet is. Niet valt in te zien dat verweerder dan nog op dat punt nader onderzoek had moeten (laten) doen.
Dat geen onderzoek zou zijn gedaan naar de beperkingen van eiseres en dat uitsluitend is afgegaan op algemene veronderstellingen over CVS, zoals ter zitting is gesteld, valt niet op te maken uit voormelde rapportage en evenmin uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts.
De omstandigheid dat, naar eiseres ter zitting heeft gesteld, de verzekeringsarts de keel van eiseres niet heeft onderzocht vanwege het ontbreken van het daarvoor benodigde lampje is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
Daarnaast blijkt uit de beschikbare medische gegevens niet dat de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML in twijfel zou moeten worden getrokken, in die zin dat daarin voor eiseres lichamelijke en/of psychische beperkingen zouden moeten worden opgenomen. Objectief medische informatie die zodanige twijfel oproept, heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen en heeft eiseres ook in beroep niet ingebracht. De stelling van eiseres dat zij beperkingen heeft die een beletsel vormen voor het (volledig) verrichten van arbeid, is niet onderbouwd aan de hand van recente, objectief medische gegevens. Als zodanige gegevens kunnen niet worden beschouwd de door eiseres toegezonden artikelen over CVS. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende.
In artikel 18 van de WAO is - voor zover in dit verband van belang - bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verrichten. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient dit artikel aldus te worden uitgelegd dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Voorts is in de vaste jurisprudentie van de CRvB tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Het gaat hierbij om de door de CRvB aanvaarde, van 19 september 1996 daterende, door verweerder op 2 april 1997 met terugwerkende kracht per 1 maart 1997 als uitvoerige werkinstructie voor verzekeringsartsen gehanteerde en later in het per 26 juli 2000 in werking getreden Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten opgenomen Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (de zogeheten Maoc-richtlijn). In paragraaf 4.6 van de Maoc-richtlijn, welke betrekking heeft op moeilijk objectiveerbare aandoeningen zoals whiplash en ME/CVS is vermeld dat het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken van de klachten van de verzekerde kunnen worden aangetoond, niet betekent dat er geen stoornissen, beperkingen en handicaps kunnen bestaan. Echter om het bestaan van een uitzonderingsgeval als daar bedoeld te kunnen aannemen, moet zijn voldaan aan de (minimum-)eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten.
Uit de beschikbare, tot de gedingstukken behorende medische gegevens, waarvan in het bijzonder de brief van H.P. Rakers (de voormalige huisarts van eiseres) van 29 juni 1990 aan de Bedrijfsgezondheidsdienst Midden-IJssel en de brief van internist H. Dankbaar van 16 maart 1993 aan Faas, blijkt dat bij eiseres geen lichamelijke of psychische oorzaak voor haar (vermoeidheids)klachten kon worden vastgesteld.
Uit diezelfde medische gegevens blijkt voorts dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een uitzonderingsgeval zoals hiervoor genoemd. In het bijzonder bevatten deze gegevens geen aanknopingspunten dat in dit geval bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde als ook verantwoorde opvatting bestaat dat eiseres als gevolg van een ziekte of gebrek niet in staat is de maatgevende arbeid en/of de geduide functies te verrichten. Het enkele feit dat Faas in zijn brief van 20 juni 2006 opmerkt dat eiseres beperkingen heeft die volgens hem reëel zijn, is daarvoor onvoldoende.
Overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige aspecten
Op 12 oktober 2006 (onder andere LJN AY9971) heeft de CRvB een uitspraak gedaan waarin is overwogen dat verweerder de eerder door de CRvB geconstateerde gebreken aan het CBBS heeft gerepareerd. Wel worden nog de volgende kanttekeningen geplaatst:
- het CBBS werkt alleen als de verzekeringsarts de FML goed invult, dat wil zeggen niet bij een belastbaarheidspunt de normaalwaarde laat staan (een nulletje) en tegelijkertijd in de toelichting een beperking geeft ten opzichte van de normaalwaarde;
- iedere signalering door het CBBS waarin het systeem aangeeft dat er zich mogelijk een probleem voordoet bij een belastbaarheidspunt van een functie) moet worden gemotiveerd;
- ook als volgens het CBBS de functiebelasting binnen de FML blijft, kan de functie in totaal toch te zwaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de eerste kanttekening niet van toepassing is, dat de signaleringen voldoende zijn toegelicht/gemotiveerd en dat er geen aanknopingspunten zijn dat de maatgevende arbeid en/of de geduide functies in totaal te zwaar is/zijn voor eiseres.
Nu ook overigens niet is gebleken van enig ander gebrek kan het bestreden besluit in rechte in stand worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2006.