2. De feiten en het verloop van de procedures
In de nacht van 22 op 23 augustus 2003 heeft een grote brand gewoed op het terrein van bandenfabriek Vredestein B.V. aan de Ir. E.L.C. Schiff Sr. Straat 370 te Enschede. Bij het blussen van deze brand is veel verontreinigd bluswater in het derde pand, Hengelo-Enschede, van het kanaal Zutphen-Enschede van de Twentekanalen gestroomd, waardoor een ernstige verontreiniging van het water en de waterbodem van dit kanaalpand is ontstaan. Teneinde verdere verspreiding van deze verontreiniging te voorkomen en nader onderzoek te kunnen verrichten naar de water- en waterbodemkwaliteit, zijn op grond van artikel 10 van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS) en de verwachting dat de maatregelen korter dan 13 weken zouden duren, enkele tijdelijke maatregelen genomen.
Op 23 augustus 2003 is de sluis bij Hengelo gesloten voor de scheepvaart. Op 24 augustus 2003 is door middel van het tonen van twee boven elkaar geplaatste rode lichten, als bedoeld met het teken A.1 van bijlage 7, van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) het doorvaren van de sluis bij Hengelo in het kanaal verboden. Op 27 augustus 2003 is tussen km 45,100 en km 49,800 een vaarverbod voor alle vaartuigen afgekondigd door middel van het tonen van twee boven elkaar geplaatste rode lichten, als bedoeld met het teken A.1 van bijlage 7, van het BPR. Deze maatregelen zijn middels de scheepvaartberichtgeving bekendgemaakt.
De omstandigheden die tot de tijdelijke aanbrenging van verkeerstekens leidden, waren van langere duur dan 13 weken.
Bij beschikking van 15 oktober 2003 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) besloten, kort gezegd, dat de waterbodem van het hiervoor genoemde gedeelte van het kanaal Zutphen-Enschede dient te worden gesaneerd. Hierbij is onder meer het volgende voorschrift opgenomen:
“7.3 Gefaseerde sanering
De waterbodemsanering wordt uitgevoerd in twee fases:
1e fase: omvat de sanering van de waterbodem, direct grenzend aan de locatie Vredestein (binnen de compartimentering);
2e fase: bevat de sanering van de waterbodem, het oppervlaktewater en het zwevende stof in de overige kanaaldelen, alsmede de sanering van het oppervlaktewater direct grenzend aan Vredestein (binnen de compartimentering)”
Bij besluit van 19 november 2003 heeft verweerder op grond van artikel 12 van het BABS besloten het in-, uit- en doorvaren met alle vaartuigen, zoals bedoeld met het teken A.1 van bijlage 7 van het BPR op het pand Hengelo-Enschede, tussen km 45,100 en km 49,800 van het kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen te verbieden. Dit verbod is van kracht tot de sanering is afgerond of zoveel eerder als mogelijk is en de scheepvaart weer op een, volgens het bevoegd gezag, verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 19 november 2003 (Strct. 2003, nr. 224).
Tegen dit besluit heeft mr. M.H. Blokvoort, voornoemd, op 24 december 2003 namens eisers bezwaar gemaakt.
Op 6 februari 2004 heeft verweerder het besluit van 19 november 2003 in zoverre gewijzigd dat het vaarverbod niet langer geldt voor door spierkracht voortbewogen schepen. Voor het overige bleef het vaarverbod van kracht. Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 6 februari 2004 (Stcrt. 2004, nr. 25).
Eisers zijn op 9 februari 2004 omtrent hun bezwaren gehoord.
Op 2 mei 2004 is het kanaalpand weer voor alle scheepvaart opengesteld.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder op de daarin vervatte gronden, welke hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Blijkens de namens hen ingediende beroepschriften kunnen eisers zich niet met de bestreden besluiten verenigen.
Eisers hebben diverse malen verzocht om uitstel voor het indienen van beroepsgronden in verband met de door hen ingediende verzoeken om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat van 1 september 1999, Stcrt. 1999, nr. 172 (RNVW 1999). Deze verzoeken heeft de rechtbank telkenmale toegewezen.
Op 27 april 2005 heeft een inlichtingencomparitie door de rechtbank plaatsgevonden met betrekking tot de stand van zaken in de procedures en het formuleren van de gronden van de beroepen.
Op 30 juni 2006 hebben eisers de gronden van hun beroepen ingediend.
Verweerder heeft op 13 september 2006 een verweerschrift ingediende met betrekking tot de beroepen van eisers.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 februari 2007, waar voor eisers is verschenen F.A. Weghorst (namens Handelmaatschappij Oliko B.V.), bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Sprinkhuizen en J. Jongman, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat Oost- Nederland te Arnhem.