Uit de uitspraak van 12 april 2006 blijkt dat de oorspronkelijke tenlastelegging, waarop het aan A aangezegde strafontslag is gebaseerd, in bezwaar gedeeltelijk is gehandhaafd, en dat uiteindelijk aan A het volgende wordt verweten:
• betrokkenheid en (impliciet) toestemming geven ten aanzien van het instellen van de kas;
• het houden van gelden buiten de reguliere kasstromen van de gemeente;
• het storten van geïnde gelden in de “eigen” kas bijzondere wetten;
• het aanwenden van de gelden voor doelen die te maken hadden met a) de handhavingstaak van het teamonderdeel en b) bestedingen die normaliter geschieden uit een “lief – en leedpotje” waarin het geld door de medewerkers zelf wordt ingebracht, waarbij bezwaarde wist, dan wel redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat het gebruik van die gelden op die manier niet toelaatbaar was.
Bij genoemde uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij de tenlastelegging juist acht voor zover die betrekking heeft op de betrokkenheid van A bij het instellen van de kas, het houden van gelden buiten de reguliere kasstromen van de gemeente X, het storten van geïnde gelden in de “eigen” kas bijzondere wetten en het aanwenden van die gelden ten behoeve van de uitvoering van de handhavingstaak in strijd met de voorschriften. Bij die uitspraak heeft de rechtbank voorts geconcludeerd dat, ofschoon van het overtreden van een expliciet voorschrift niet kan worden gesproken, eiser door het instellen, voeden en aanwenden van de kas wel heeft gedaan wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten. Verder heeft de rechtbank in haar uitspraak van 12 april 2006 geoordeeld:
- dat verweerder terecht heeft gevonden dat er sprake is van plichtsverzuim;
- dat het plichtsverzuim A valt te verwijten en
- dat, nu sprake is van zodanig plichtsverzuim verweerder bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit.
Ten aanzien van de vraag of deze bevoegdheid op een juiste wijze is aangewend, heeft de rechtbank onder meer geoordeeld:
- dat verweerder niet heeft gemotiveerd dat het plichtsverzuim van A zo ernstig is dat de straf van ongevraagd ontslag gerechtvaardigd is;
- dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt waarom de - met name vanuit een financieel-beheersmatig perspectief relevante - normen voor het teamonderdeel bijzondere wetten in versterkte mate zouden moeten gelden. In dit verband heeft de rechtbank voorts het volgende overwogen:
“Wat betreft de evenredigheid van het ongevraagd ontslag is verweerder in het geheel niet ingegaan op de persoonlijke situatie van eiser en de mogelijkheden die de organisatie hem en het teamonderdeel bijzondere wetten bood te handelen zoals hij heeft gedaan. Uit de stukken blijkt en ter zitting is door verweerder bevestigd dat eiser grote vrijheid van handelen had binnen de gemeentelijke organisatie. De burgemeester gaf het teamonderdeel bijzondere wetten veel ruimte om te handelen, de organisatie controleerde het handelen van het teamonderdeel niet of nauwelijks, correspondentie werd niet geboekt in de gemeentelijke registratiesystemen, het teamonderdeel bijzondere wetten vormde met andere woorden een eiland in de gemeentelijke organisatie.
Binnen deze constellatie deed eiser zijn werk en naar verweerder heeft bevestigd zelfs met landelijk succes. Deze feiten en omstandigheden, alsmede het gegeven dat eiser al meer dan 20 jaren bij de gemeentelijke overheid werkzaam is geweest en dat eiser bij verweerder een uitstekende staat van dienst heeft, hebben echter bij de besluitvorming van verweerder, gelet op het door verweerder overgenomen advies van de bezwarencommissie en naar verweerder ook ter zitting heeft gesteld, geen rol gespeeld in de overwegingen om te komen tot het strafontslag. Nu verweerder in de beslissing op bezwaar niet of niet voldoende heeft gemotiveerd dat het plichtsverzuim zodanig ernstig is dat strafontslag zonder meer gerechtvaardigd is, had het op de weg gelegen van verweerder deze aspecten te betrekken bij de vraag of het strafontslag evenredig is. Verweerder heeft evenwel nagelaten te motiveren waarom het strafontslag evenredig zou zijn en daarmee gehandeld in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het besluit komt ook om die reden voor vernietiging in aanmerking.”
Daarnaast oordeelt de rechtbank in haar uitspraak van 12 april 2006 dat het subsidiair aangezegde ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan wegens ziekte op dezelfde wijze als het strafontslag in strijd is met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Awb.