RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 06 / 866 WOZ AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 25 januari 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
De heffingsambtenaar van de gemeente Twenterand, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Uitspraak op bezwaar van verweerder d.d. 30 juni 2006.
2. Het verloop van de procedure
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 29 april 2005 een aanslag onroerende-zaakbelasting van € 689,- opgelegd voor de onroerende zaak [adres] te [woonplaats]. Bij diezelfde beschikking heeft verweerder krachtens de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) de waarde van deze onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 vastgesteld op een bedrag van € 490.000,-.
Tegen deze beschikking heeft eiser bij brief van 2 mei 2005 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is gericht tegen het opleggen van de aanslag onroerende-zaakbelasting als zodanig.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 juli 2006 beroep ingesteld. Op 7 september 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Eiser heeft bij brief van 22 september 2006 gerepliceerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 januari 2007, waar eiser in persoon is verschenen, terwijl verweerder is verschenen in de persoon van G. Lubbers, bijgestaan door gemachtigde H. Kleinjan.
3. Feiten
Eiser is eigenaar en gebruiker van de onderhavige onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. De waarde van deze onroerende zaak is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
4. Wettelijk kader
In hoofdstuk III van de Wet Woz is geregeld hoe de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald.
Hoofdstuk IV van de Wet Woz regelt de waardevaststelling.
Artikel 220c van de Gemeentewet bepaalt, voor zover van belang, dat de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet Woz voor de onroerende zaak vastgestelde waarde de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is.
Artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder a t/m h en j, van de Gemeentewet geeft, in afwijking in zoverre van artikel 220c, een opsomming van zaken die bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking worden gelaten.
Artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder i, van de Gemeentewet geeft de wettelijke grondslag voor de gemeenteraad om in de gemeentelijke belastingverordening (delen van) onroerende zaken op te nemen waarvan de waarde bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking blijven.
De raad van verweerders gemeente heeft van deze wettelijke bevoegdheid gebruik gemaakt door in artikel 4 van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2005 (hierna: de Verordening) zaken te benoemen die bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking worden gelaten.
5. Geschil en standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil of voor het object [adres] te [woonplaats] onroerende-zaakbelasting is verschuldigd. Eiser beantwoordt die vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
Voorts heeft eiser, eerst in repliek, de vastgestelde waarde bestreden.
Eiser heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Eiser heeft de bedrijfsactiviteiten verplaatst van de percelen [adressen] naar een perceel op een industrieterrein. Verweerders gemeente heeft een deel van dit voormalige bedrijfsterrein gekocht. Hierbij is afgesproken dat voor het resterende deel van dit voormalige bedrijfsterrein geen onroerende-zaakbelasting verschuldigd zou zijn zolang dit resterende deel niet opnieuw is ingevuld. Dat van een dergelijke afspraak inderdaad sprake is blijkt ten eerste uit de koopovereenkomst tussen verweerders gemeente en eiser en ten tweede uit het feit dat voor het object sinds jaren geen aanslagen onroerende-zaakbelasting zijn opgelegd.
Eerst in zijn conclusie van repliek betwist eiser de vastgestelde waarde. De grond heeft weliswaar voor een derde een bepaalde waarde maar niet voor hem omdat hij het perceel niet mag bebouwen zoals hij dit wenst.
Verweerder stelt dat het object niet ressorteert onder één van de vrijstellingen, opgenomen in artikel 4 van de Verordening. De afspraken in de koopovereenkomst waarnaar eiser verwijst betreft het niet verschuldigd zijn van bijdragen die samenhangen met de ontwikkeling van het centrum van Vriezenveen, zoals een eventueel in te voeren baatbelasting en exploitatiekosten. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij persisteert bij de door hem vastgestelde waarde.
6. Overwegingen
In artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder a t/m h en j, van de Gemeentewet en artikel 4 van de Verordening staan limitatief de zaken opgesomd die bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking worden gelaten. Het object [adres] ressorteert hier niet onder, zodat dit object mag worden belast met een aanslag onroerende-zaakbelasting. Verweerder was dan ook bevoegd een aanslag onroerende-zaakbelasting op te leggen.
De rechtbank begrijpt de grief van eiser met betrekking tot de gemaakte afspraken tussen haar en verweerders gemeente aldus dat eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank op dat uit de door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt dat eiser en verweerders gemeente zijn overeengekomen dat voor een specifiek deel van het perceel aan eiser geen bijdrage, van welke aard dan ook, in het kader van de ontwikkeling van Vriezenveen-centrum in rekening zal worden gebracht. De rechtbank constateert, gelijk verweerder ter zitting heeft betoogd, dat hierbij een relatie is gelegd met het ontwikkelen van de dorpskern. Onroerende-zaakbelasting is geen bijdrage die is gerelateerd aan de ligging van een onroerende zaak in of nabij een dorpskern, zodat er geen sprake is van een toezegging dat geen aanslagen onroerende-zaakbelasting zullen worden opgelegd. De grief is dan ook tevergeefs voorgesteld.
Eiser verwijst voorts naar het niet opleggen van aanslagen onroerende-zaakbelasting gedurende een aantal jaren. De rechtbank begrijpt ook deze grief aldus dat eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank op dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar gedurende een aantal jaren geen aanslag onroerende-zaakbelasting heeft opgelegd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de door de heffingsambtenaar gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Voorbeelden van de hiervoor genoemde omstandigheden zijn de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of correspondentie of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Hoge Raad van 10 november 2006 (LJN AZ1847), 14 april 2006 (LJN AW1784) en 13 december 1989 (AB 1990, 184).
In casu is er, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, sprake van het (abusievelijk) niet opnemen van het perceel in de Woz-administratie van verweerder. Van de hiervoor genoemde omstandigheden dan wel andere omstandigheden die bij eiser de indruk zouden hebben kunnen wekken dat de gedragslijn van de heffingsambtenaar berust op een bewuste, weloverwogen standpuntbepaling door deze, is geen sprake. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dus eveneens.
Daargelaten of de vastgestelde Woz-waarde van de onroerende zaak tijdig is betwist, oordeelt de rechtbank dat eisers standpunt, dat de waarde op nihil moet worden gesteld omdat het perceel voor hem geen waarde heeft, niet juist is. Immers, bij de bepaling van de Woz-waarde dient uitgegaan te worden van de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Dat verweerder bij de waardevaststelling van de onderhavige onroerende zaak dit uitgangspunt niet in acht zou hebben genomen of dat de vastgestelde waarde van € 490.000,- objectief gezien te hoog is, heeft eiser niet gesteld.
Resumerend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht tot het opleggen van een aanslag onroerende-zaakbelasting en dat het vertrouwensbeginsel zich niet verzet tegen de daadwerkelijke aanslag. Voorts oordeelt de rechtbank dat verweerder de door hem vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
Het beroep is ongegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar kan in rechte in stand worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
7. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier.
Afschrift verzonden op:
AW