ECLI:NL:RBALM:2006:AZ5312

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 696 WIA N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in overweging genomen, waarbij eiser betwist dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 september 2005 een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft ingediend, welke door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 18 mei 2006 is afgewezen. Eiser is met ingang van 13 januari 2006 als volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op een WGA-uitkering voor 1,5 jaar, verminderd met de duur van zijn eerdere WW-uitkering.

De rechtbank heeft de standpunten van beide partijen gehoord. Eiser stelt dat zijn beperkingen blijvend zijn en dat hij niet in staat zal zijn om in een reguliere werksituatie te functioneren. Hij wijst op een rapport van Mediant dat aangeeft dat er een geringe kans op structurele verbetering is. Verweerder daarentegen stelt dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat eiser niet met nieuwe medische gegevens heeft onderbouwd dat zijn situatie blijvend is.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat er voldoende behandelmogelijkheden zijn voor eiser, wat duidt op een kans op herstel van arbeidsmogelijkheden. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich heeft gehouden aan de richtlijnen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van 18 mei 2006. Eiser heeft zijn stellingen niet met voldoende bewijs onderbouwd, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart en het bestreden besluit in stand laat.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 06 / 696 WIA N1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. D.J.H. Harbers, advocaat te Enschede,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 18 mei 2006.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 27 september 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA).
Bij besluit van 19 december 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij brief van 9 januari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder.
Eiser is op 13 maart 2006 gehoord door een ambtelijke hoorcommissie van verweerder. Hiervan bevindt zich een verslag in het dossier. Tevens heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft op 30 maart 2006 gerapporteerd.
Bij brief van 10 april 2006 heeft verweerder eiser laten weten voornemens te zijn de beslissing van 19 december 2005 te herzien in die zin dat deze beslissing zal worden herroepen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 27 april 2006 het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is eiser met ingang van 13 januari 2006 als volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt aangemerkt. Verder heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van genoemde datum in het kader van de WIA recht heeft op 1,5 jaar loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: WGA). De hoogte van de uitkering is gebaseerd op 70% van het maandloon, met een dagloon van € 96,08 en bedraagt € 1.462,82 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
Bij besluit van 18 mei 2006 heeft verweerder het besluit van 27 april 2006 herroepen en ingetrokken, omdat de duur van de in die beschikking toegekende uitkering op een onjuiste grondslag berust.
Tevens heeft verweerder in het besluit van 18 mei 2006 het bezwaar van 9 januari 2006 gegrond verklaard. Besloten is eiser met ingang van 13 januari 2006 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt te beschouwen.
Het recht op uitkering ingevolge de WIA is als volgt vastgesteld. Eiser heeft met ingang van 13 januari 2006 recht op 1,5 jaar WGA. Aangezien hij onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd uitsluitend verzekerd was als gevolg van het ontvangen van een uitkering op grond van de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet (WW), is de duur van de WGA verminderd met de duur van de ontvangen WW-uitkering. Gebleken is dat eiser van 1 juli 2003 tot en met 31 augustus 2003 en van 29 september 2003 tot en met 15 januari 2004 een WW-uitkering heeft ontvangen. Gelet hierop zijn 171 kalenderdagen in mindering gebracht op de WGA van eiser. De WGA van eiser duurt daarom tot en met
22 januari 2007.
De hoogte van de uitkering van eiser is gebaseerd op 70% van het maandloon, met een dagloon van € 96,08 en bedraagt € 1.462,82 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
Eiser heeft bij brief van 29 mei 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 28 juni 2006 een verweerschrift aan de rechtbank gezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 november 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
3. Overwegingen
Juridisch kader
Artikel 54, eerste lid, van de WIA luidt:
"1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is."
Artikel van de 4 WIA luidt:
"1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medisch situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat."
Artikel 5 van de WIA luidt:
"Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is."
Artikel 59 van de WIA luidt voor zover van belang:
"1. De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is bij een arbeidsverleden van: minder dan 5 jaar, zes maanden en bij een arbeidsverleden van ten minste:
(...)
3. De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd uitsluitend verzekerd was als gevolg van het ontvangen van een uitkering op grond van de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet, verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
(...)"
Artikel 60 van de WIA luidt voor zover van belang:
"1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
2. De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3. Voor de verzekerde die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit 24 kalendermaanden lang hoger is geweest dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur.
(...)"
Artikel 127 van de WIA luidt:
"Voor de verzekerde wiens recht op uitkering ontstaat voor 1 januari 2008, wordt artikel 59, eerste lid, als volgt gelezen:
1. De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is voor de verzekerde die op de dag met ingang waarvan hem een WGA-uitkering wordt toegekend:
(...)
f. 33 jaar of ouder is, anderhalf jaar;
(...)"
Standpunten partijen
Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij stelt dat zijn beperking blijvend is en dat het maar de vraag is of hij in de gestelde termijn zodanig kan verbeteren, dat hij goed zal kunnen functioneren in een werksituatie. De afgelopen periode heeft veel stress opgeleverd. Eiser wil wel proberen of hij in een jaar tijd naar een werksituatie kan toewerken. Dit lijkt hem een redelijke termijn om toe te kunnen werken naar een plek op de arbeidsmarkt. Doordat de WW-uitkeringsdagen echter zijn afgetrokken van de periode waarin hij de WIA- uitkering krijgt, zal zijn uitkering over een half jaar al eindigen en heeft hij niet de kans om te herstellen en een manier van leven aan te leren waardoor hij weer werk aan zal kunnen naast het hanteren van een dagelijkse structuur.
Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat er in zijn geval onvoldoende redenen zijn om aan te nemen dat er in de toekomst een zodanige verbetering in zijn situatie zal plaatsvinden dat hij als geschikt voor werken in het normale bedrijf kan worden beschouwd. Dit kan ook uit de woorden van de bezwaarverzekeringsarts niet worden opgemaakt. Verder is het de vraag of het werken in een reguliere baan duurzaam zou zijn of een terugval zal veroorzaken. Daartoe wijst eiser op het rapport van Mediant van december 2005. De psycholoog heeft eiser persoonlijk medegedeeld dat verwacht wordt dat er een geringe kans is op een structurele verbetering in zijn situatie. Eiser meent dat in het kader van de duurzaamheid moet worden bezien of sprake is van een verbetering in die zin dat deze zal leiden tot een toename van de verdiencapaciteit met meer dan 20%.
Verweerder blijft bij zijn standpunt zoals ingenomen in het bestreden besluit en stelt het volgende. Gebleken is dat eiser per 13 januari 2006 geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd dat zijn beperking blijvend is. Gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts zoals vastgelegd in de rapportage van 30 maart 2006, is verweerder van mening dat op goede gronden is geconcludeerd dat er in eisers situatie geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
In de situatie van eiser is artikel 59, derde lid, van de WIA van toepassing. De berekening van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering is in de bestreden beslissing toegelicht. Gesteld noch gebleken is dat van onjuiste gegevens is uitgegaan. De door eiser beoogde verlenging van de duur van de loongerelateerde uitkering is op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen niet mogelijk.
Daarnaast merkt verweerder op dat, gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, nader onderzoek door een primaire verzekeringsarts zal plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomst van die herbeoordeling en een eventueel arbeidskundig onderzoek zullen eisers aanspraken ingevolge de WIA in de toekomst opnieuw worden beoordeeld.
Ter zitting heeft verweerder in het kader van de duurzaamheid een intern document getiteld "Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen" overgelegd. Verder heeft verweerder aangegeven dat wanneer een verzekeringsarts zich niet heeft gehouden aan deze richtlijn, het onderzoek niet voldoet aan de daartoe gestelde eisen. Verweerder heeft betoogd dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts aansluit bij de in dit document beschreven stap 2a. Bij de beoordeling van de duurzaamheid gaat het om het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en niet om het duurzaam aanwezig zijn van een ziekte of gebrek. Iemand kan duurzaam ziek zijn, maar toch mogelijkheden hebben. Daarbij wijst verweerder ook op de bedoeling van de wetgever op dit punt. Om te spreken van een kans op verbetering moet sprake zijn van een verbetering van de belastbaarheid die zich kan uiten in het kunnen opstellen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Wat daar vervolgens als percentage restverdiencapaciteit uit zal voortvloeien, is niet te voorspellen.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank begrijpt uit de gronden van beroep en hetgeen ter zitting is besproken, dat eiser bestrijdt dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft daartoe in zijn beroepschrift gesteld dat zijn beperking blijvend is en dat het maar de vraag is of hij goed zal kunnen functioneren in een 'gewone' werksituatie. Anders dan verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser die beroepsgrond bij het instellen van het beroep en niet eerst ter zitting heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Het belang van eiser bij een beoordeling van de vraag of hij duurzaam arbeidsongeschikt is, is gelegen in de omstandigheid dat, hoewel bij gelijkblijvende omstandigheden zijn loongerelateerde uitkering na afloop ervan wordt omgezet in een loonaanvullende uitkering en gelet op het bepaalde in artikel 60, tweede lid, WIA de hoogte daarvan naar huidig recht gelijk blijft, de rechten en verplichtingen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) anders zijn. Verder overweegt de rechtbank dat uit de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 oktober 2006, TK 30 800 XV nr. 30, volgt dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht zal worden verhoogd.
Wat onder duurzaam arbeidsongeschikt moet worden verstaan, wordt in artikel 4, tweede en derde lid, van de WIA gedefinieerd als een medisch stabiele of verslechterende situatie dan wel een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
De bezwaarverzekeringsarts, H.A.J. Reker, heeft in haar beoordeling een brief van eerstelijnspsycholoog Hamstra van 2 februari 2005 en een rapport van C. Huijbregts, psycholoog bij Mediant, van december 2005, betrokken.
In het rapport van Mediant is onder meer opgenomen dat bij eiser sprake is van een ontwikkelingsstoornis en een stoornis in het autisme-spectrum, nader gekwalificeerd als 'stoornis van Asperger' bij een cognitief begaafde man. Eiser kan volgens het rapport nog veel gedrag aanleren indien hij in staat is tot meer zelfreflectie, kan komen tot meer zelfinzicht en kan profiteren van praktische, cognitieve gedragstherapie op AS-gerichte begeleiding/behandeling. Dan kunnen ook niet-autisme specifieke problemen onder andere somatische klachten en depressieve periodes verminderen. Verder is onder het kopje handelingsadviezen onder meer opgenomen "aandacht voor zinvol werk bv middels arbeidsintegratie".
De bezwaarverzekeringsarts concludeert in haar rapportage, dat op de datum in geding een situatie van geen benutbare mogelijkheden voor eiser moet worden aangenomen en dat herbeoordeling door de primaire afdeling over enkele maanden aan de orde is.
In de rapportage is onder meer het volgende opgenomen:
"De kern van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dient te zijn gericht op wat belanghebbende nog wel kan. Het gaat er om dat zoveel mogelijk wordt getracht de cliënt zo snel en zo volledig als mogelijk is aan het arbeidsproces te laten deelnemen. De concrete situaties die een uitzondering op het uitgangspunt < altijd arbeidskundig onderzoek > rechtvaardigen:
(..)
4. Onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
Het persoonlijk en sociaal functioneren heeft betrekking op de situatie waarin het verlies van zelfredzaamheid van psychische aard is. Het gaat om aantoonbaar disfunctioneren op drie terreinen, te weten: de zelfverzorging in het dagelijks leven (..), het samenlevingsverband (..) en de sociale contacten buiten het gezin, inclusief het onderhouden van werkrelaties (..). Bij belanghebbende wordt naar mijn mening aan de voorwaarden voldaan op datum in geding. Alle drie aspecten zijn beschreven in de informatie die is ontvangen en dit is conform de informatie die op de hoorzitting is gegeven door belanghebbende, zijn moeder en de spv'er. Het is daarbij ook passend dat er een persoonsgebonden budget wordt gevraagd om belanghebbende zelfstandig te laten wonen zonder taken voor de ouders. Het is mijns inziens niet alleen het syndroom van Asperger wat de basis is voor het gebrek aan zelfredzaamheid, maar de combinatie met de bipolaire stoornis. Het lijkt mij heel wel mogelijk dat bij adequate behandeling op relatief korte termijn een situatie bereikt kan worden dat er wel sprake is van mogelijkheden voor arbeid en een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld zal worden. Daarvoor zal de primaire afdeling belanghebbende dan voor herbeoordeling kunnen oproepen. Er is dus geen duurzaamheid zoals voor de IVA noodzakelijk is."
Verweerder heeft, zoals reeds vermeld, ter zitting een document getiteld "Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen" overgelegd. De rechtbank zal dit document betrekken in de beoordeling van het beroep. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Het document betreft volgens verweerder een niet gepubliceerde, interne richtlijn voor de verzekeringsartsen. De rechtbank zal bezien of verweerder zich aan deze richtlijn heeft gehouden bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, nu verweerder aan deze richtlijn kennelijk een bestendige gedragslijn ontleent en zelf van oordeel is dat het niet naleven van deze richtlijn betekent dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het is de rechtbank echter onduidelijk door wie de richtlijn is opgesteld en door wie deze is geaccordeerd, wel is duidelijk dat de richtlijn niet kan worden aangemerkt als beleidsregel(s). Het is daarom niet op voorhand duidelijk welke gevolgen zouden moeten worden verbonden aan de vaststelling dat de richtlijn niet is nageleefd. Zoals uit het navolgende zal blijken, hoeft dit in de onderhavige zaak echter niet nader te worden onderzocht.
In het document is onder meer het volgende opgenomen:
"Oordeelsvorming
De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen."
Gelet op de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 30 maart 2006 die hiervoor zijn weergegeven, constateert de rechtbank dat deze overwegingen aansluiten bij het toetsingskader zoals dat door verweerder wordt gehanteerd. De conclusie is dan ook dat verweerder zich bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser heeft gehouden aan de richtlijn.
Wat hier echter ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank moet onder kans op herstel in de zin van artikel 4, derde lid, van de WIA in dit geval worden verstaan: de kans op herstel van arbeidsmogelijkheden en daarmee de kans op vergroting van de belastbaarheid.
Uit de rapportage van Mediant die ten grondslag is gelegd aan het oordeel van verweerder, blijkt dat er voor eiser voldoende behandelmogelijkheden zijn. Zo kan eiser volgens het rapport mogelijk nog veel gedrag aanleren en kunnen daardoor ook niet-autisme specifieke problemen onder andere somatische klachten en depressieve periodes verminderen. Bovendien wordt arbeidsintegratie mogelijk geacht. Hieruit volgt dat er een kans op herstel van arbeidsmogelijkheden aanwezig is. Daarnaast blijkt uit de conclusie tot herkeuring binnen enkele maanden van de bezwaarverzekeringsarts, dat zij kennelijk van oordeel is dat op korte termijn een verbetering bij eiser kan optreden. Reeds hierom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Eiser heeft zijn stellingen in beroep niet met (medische) stukken onderbouwd. Hij heeft met de enkele stelling dat zijn beperking blijvend is en dat het maar de vraag is of hij ooit in een 'normale' werksituatie zal kunnen functioneren, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het oordeel van verweerder niet juist zou zijn. Er is geen reden om af te doen aan de zorgvuldigheid van het door verweerder uitgevoerde onderzoek.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit van 18 mei 2006. Verweerder heeft op goede gronden kunnen besluiten dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Eiser betwist voorts de duur van de hem toegekende WGA-uitkering. Bij de beoordeling van dit onderdeel van zijn beroep heeft hij echter in feite geen belang. Immers, zoals hiervoor al is overwogen, zal eisers WGA-uitkering na ommekomst van de gestelde uitkeringstermijn worden omgezet in een even hoge loonaanvullingsuitkering. Bovendien ziet de rechtbank niet in dat de bedoelde termijn niet juist zou zijn vastgesteld. Uit artikel 59, eerste lid, juncto artikel 127, eerste lid, onder f, van de WIA in combinatie met eisers leeftijd volgt dat de duur van de WGA-uitkering 1,5 jaar bedraagt. Nu voorts niet in geschil is dat eiser onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd uitsluitend verzekerd was voor de WW en gedurende 171 dagen WW-uitkering heeft ontvangen, heeft verweerder, gelet op artikel 59, derde lid, WIA, de uitkeringsduur met 171 dagen moeten verkorten. Genoemde bepalingen laten verweerder geen ruimte om, zoals eiser voorstaat, een afwijkende, langere termijn vast te stellen.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Het bestreden besluit wordt in stand gelaten. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de
Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees als voorzitter en mrs. A.M.S. Kuipers en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Postma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2006
Afschrift verzonden op
AW