ECLI:NL:RBALM:2006:AZ1841

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05 / 1471 BZ AZ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskapitaal op basis van levensvatbaarheid van onderneming

In deze zaak heeft eiser op 1 maart 2004 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Het gevraagde bedrag van € 30.000,- was bedoeld voor de opstart van een ambulante handel in Iraans houdbaar food en nonfood. De gemeente Enschede heeft het IMK Intermediair BV ingeschakeld om de levensvatbaarheid van het bedrijf te onderzoeken. Het IMK concludeerde dat de onderneming levensvatbaar was en adviseerde de gemeente om het gevraagde krediet te verstrekken. Echter, de Plaatselijke Commissie Zelfstandigen (PCZ) adviseerde negatief, omdat zij twijfels had over de levensvatbaarheid van het bedrijf. De gemeente volgde dit advies en wees de aanvraag af.

Eiser ging in beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat de PCZ niet deugdelijk had onderbouwd waarom het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn, en dat de argumenten van de PCZ niet meer gewicht moesten krijgen dan het advies van het IMK. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook verweerder in de proceskosten veroordeelde.

De rechtbank benadrukte dat verweerder deugdelijk moest motiveren waarom het advies van het IMK werd afgewezen en dat het ontbreken van een zorgvuldige onderbouwing van de PCZ niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank biedt een belangrijke les over de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de verplichting om adviezen van deskundigen adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 1471 BZ AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d.
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P. Gerritsen, advocaat te Enschede,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 oktober 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser heeft op 1 maart 2004 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (hierna: Bbz). Het gevraagde bedrijfskapitaal bedraagt € 30.000,-. In het bij de aanvraag gevoegde ondernemingsplan is aangegeven dat het te starten bedrijf waarvoor dit bedrag wordt gevraagd een ‘ambulante handel in Iraans houdbaar food en nonfood is, genaamd ‘[handelsnaam’.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het IMK Intermediair BV (hierna: IMK) gevraagd een onderzoek in te stellen zoals omschreven in artikel 56 van het Bbz. De resultaten van dit onderzoek, in het kader waarvan de exploitatievooruitzichten, de financieringsmogelijkheden en de levensvatbaarheid van het te starten bedrijf zijn onderzocht, zijn neergelegd in een door het IMK op 5 mei 2004 uitgebracht rapport met daarin een commerciële en een financiële analyse. Het IMK komt tot de volgende conclusie:
"De onderneming is levensvatbaar. De gehanteerde uitgangspunten resulteren in een taakstellende omzet van € 144.000,-. Op basis van het marktpotentieel en het enthousiasme van de heer [eiser] en zijn vrouw achten wij dit haalbaar. Wij hebben een kredietbehoefte vastgesteld van € 30.000,-, welke geheel middels een Bbz-krediet gefinancierd moet worden.”
Het IMK adviseert de gemeente Enschede aan eiser een Bbz-bedrijfskrediet van € 30.000,- te verstrekken, met een looptijd van 10 jaar en tijdelijke periodieke uitkering gedurende vooralsnog een periode van 6 maanden.
Bij schrijven van 25 juni 2004 heeft de Coördinator van de afdeling Ouderen, zelfstandigen en kunstenaars eiser medegedeeld dat eisers aanvraag om onder meer te voorzien in bedrijfskapitaal is besproken in de Plaatselijke Commissie Zelfstandigen (hierna: PCZ) en dat deze commissie negatief heeft geadviseerd aangezien er geen vertrouwen is dat eiser met het te starten bedrijf richting levensvatbaarheid zal kunnen groeien. Eiser wordt erop gewezen dat het voornemen bestaat om dit advies over te nemen en evenbedoelde aanvraag af te wijzen.
Eiser heeft bij brief van 28 juni 2004 hierop gereageerd.
Bij besluit van 30 september 2004 heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz juncto artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bbz juncto artikel 2, tweede lid, van het Bbz, eisers aanvraag om onder meer te voorzien in bedrijfskapitaal afgewezen omdat eisers bedrijf niet levensvatbaar wordt geacht. Verweerder deelt mede tot deze conclusie te zijn gekomen op basis van het onderzoek dat hij heeft gedaan en het advies dat de PCZ heeft uitgebracht.
Eiser heeft bij schrijven van 25 oktober 2004 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft op 2 maart 2005 gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn bezwaarschrift tijdens een hoorzitting toe te lichten.
Bij het bestreden besluit van 28 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaard omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor bijstand op grond van het Bbz. Voorts wordt de afwijzing van de aanvraag van 1 maart 2004 gehandhaafd omdat de PCZ van mening is dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is.
Tegen dit besluit heeft eiser op 29 november 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij schrijven van 27 januari 2006 de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 oktober 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door S. ten Kate.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 28 oktober 2005 in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz wordt onder levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep verstaan: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Blijkens de toelichting op deze bepaling impliceert dit dat het inkomen vermeerderd met de afschrijvingen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz kan algemene bijstand worden verleend aan de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal slechts kan worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
In artikel 56, eerste lid, onder b, van het Bbz is bepaald dat ten laste van 's Rijks kas wordt vergoed: 90% van de kosten van aan derden opgedragen onderzoek inzake verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, voor zover de kosten een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag niet overschrijden;
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan, een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voorzover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit.
Standpunten van partijen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit van 30 september 2004 onvoldoende kenbaar is gemotiveerd omdat uit dit besluit, c.q. het daaraan ten grondslag liggende advies van de PCZ niet blijkt waarop de verwachting is gebaseerd dat eiser na verlening van bijstand geen inkomen zal verwerven dat toereikend is voor de voortzetting van zijn bedrijf en voor de voorziening in het bestaan en waarom het advies van het IMK niet wordt gevolgd. Om die reden heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard. Niettemin handhaaft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag van 1 maart 2004 en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder kan zich niet verenigen met het advies van het IMK van 5 mei 2004. De PCZ heeft verweerder om de volgende redenen geadviseerd eisers aanvraag van 1 maart 2004 af te wijzen:
- de door eiser gewenste bus slechts een beperkt assortiment kan vervoeren;
- eiser kan geen versproducten verkopen doordat er geen koeling in de bus is;
- de verkoop kan negatief beïnvloed worden omdat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst;
- bekend is dat vergelijkbare bedrijven kleinschalig zijn en een weinig professionele bedrijfsvoering hebben waardoor de prijzen laag zijn en de winstmarge klein is;
- eiser is niet in het bezit van een ventvergunning zodat hij alleen in de gemeente Enschede kan verkopen;
- bekend is dat de kopers waarop eiser zich richt (allochtonen) veelal inkopen doet in de supermarkt;
- de wijze van verkoop (deur tot deur) is onbekend bij de allochtone bevolking;
- niet is aannemelijk dat eiser en zijn echtgenote voldoende financieel inzicht hebben. Op grond hiervan is verweerder van mening dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is.
Om deze redenen is de PCZ van oordeel dat eisers bedrijf niet levensvatbaar is. Verweerder deelt deze conclusie en zien derhalve voldoende aanleiding om af te wijken van het advies van het IMK.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde hieraan onder meer toegevoegd dat het IMK de in het rapport vermelde voorbehouden en risicofactoren niet in de cijfermatige onderbouwing heeft meegenomen. Daarnaast heeft verweerders gemachtigde er ter zitting op gewezen dat de PCZ ook uit deskundigen bestaat, te weten ambtenaren van de afdeling economische zaken, alsmede iemand van het IMK, en dat de redenen om af te wijken van het advies van het IMK aan de orde zijn geweest tijdens de bespreking van het IMK-advies in de PCZ.
In beroep heeft eiser, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het onderzoek en de besluitvorming zijn onzorgvuldig geweest. Het IMK, bij uitstek de instantie om een oordeel te geven omtrent de levensvatbaarheid van het bedrijf, heeft geoordeeld dat het bedrijf levensvatbaar is. Een dergelijk oordeel dient te prevaleren boven het oordeel van de PCZ. In het kader van de bezwaarprocedure is niet gebleken van een zorgvuldig onderzoek door de PCZ. Uit de stukken blijkt niet, althans onvoldoende dat een zorgvuldig onderzoek is gedaan naar het ondernemingsplan, die het gebrek aan vertrouwen in de levensvatbaarheid kan onderbouwen. Het is derhalve onduidelijk hoe verweerder op basis van de voorhanden zijnde stukken is gekomen tot de nadere motivering van de beslissing op bezwaar.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het IMK in de commerciële analyse die in haar op 5 mei 2004 uitgebrachte, zeer uitvoerige rapport is opgenomen alle risicofactoren van eisers bedrijf heeft meegenomen. Voorts stelt de rechtbank vast dat het IMK in de in dit rapport opgenomen financiële analyse een cijfermatige onderbouwing heeft gegeven van haar uiteindelijke conclusie dat eisers bedrijf levensvatbaar is.
Verweerder is, zoals zijn gemachtigde ter zitting terecht heeft gesteld, niet gehouden het advies van het IMK over te nemen. Verweerder is echter wel gehouden deugdelijk te motiveren waarom van dit advies wordt afgeweken. In het bijzonder zal verweerder moeten aantonen dat en waarom de conclusie van het IMK dat eisers bedrijf levensvatbaar is onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van eisers aanvraag om onder meer bedrijfskapitaal is gehandhaafd, een zodanige motivering. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Tegenover het advies van het IMK staat het door verweerder overgenomen advies van de PCZ, die eisers aanvraag en het IMK-advies heeft besproken op 26 mei 2004 en daarvan het volgende verslag opgemaakt:
“De heer Nanninga geeft te kennen dat hij, in tegenstelling tot het door het IMK gerapporteerde, geen vertrouwen heeft in het welslagen van de onderneming en derhalve een afwijzing te willen voorstellen.
De heer van der Molen vindt op grond van het voorliggende rapport, dat de aanvraag afgewezen moet worden. Er is naar zijn mening geen sprake van een levensvatbaar bedrijf.
De heer Nijmeyer acht de bevindingen van het IMK en de daaraan verbonden conclusies met elkaar in tegenspraak. De gerapporteerde bevindingen kunnen geen toekenning rechtvaardigen.
De heer Schuitmaker kan zich in een negatief advies vinden. Derhalve adviseert de commissie unaniem de aanvraag af te wijzen.”
Dat de PCZ, een ad hoc commissie waarvan de status de rechtbank niet duidelijk is, een grondig onderzoek hebben gedaan blijkt niet uit dit verslag. Evenmin blijkt daaruit wat voor de PCZ de redenen zijn om eisers bedrijf niet levensvatbaar te achten. Een hieraan ten grondslag liggende commerciële en financiële analyse ontbreekt. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom aan het advies van de PCZ meer betekenis toekomt dan aan het advies van het IMK. Dat de PCZ meer deskundigheid heeft dan het IMK vermag de rechtbank evenmin in te zien.
Eerst in het bestreden besluit worden de redenen genoemd waarom eisers bedrijf niet levensvatbaar wordt geacht. Nu de rechtbank echter heeft moeten vaststellen dat dit de risicofactoren zijn die ook in het door het IMK uitgebrachte rapport zijn besproken en gewogen, kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van het advies van het IMK wordt afgeweken.
Eerst ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het IMK de risicofactoren van eisers bedrijf niet in de cijfermatige onderbouwing heeft meegenomen. Voor zover hiermee wordt beoogd een nadere motivering van het bestreden besluit te geven, is de rechtbank van oordeel dat deze in een te laat stadium van de procedure naar voren is gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank uit de in het IMK-rapport opgenomen financiële analyse niet kunnen opmaken dat het IMK bedoelde risicofactoren niet in haar cijfermatige onderbouwing heeft meegenomen, zoals verweerder stelt, waarbij de rechtbank aantekent dat verweerder deze stelling niet cijfermatig heeft onderbouwd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van eisers aanvraag om onder meer bedrijfskapitaal is gehandhaafd, een deugdelijke motivering ontbeert.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten bij het IMK te informeren of, en zo ja, in hoeverre het IMK bij de financiële analyse al dan niet de risicofactoren van eisers bedrijf heeft meegenomen. In zoverre is het onderzoek onzorgvuldig geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat het het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroepschrift: 1 punt, bijwonen zitting: 1 punt; €322,- per punt; wegingsfactor 1) en reiskosten ([woonplaats] - Almelo v.v.).
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 651,--, door de gemeente Enschede te betalen aan eiser;
- verstaat dat de gemeente Enschede aan eiser het griffierecht ad € 37,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier.
Afschrift verzonden op 7 november 2006
CK