ECLI:NL:RBALM:2006:AY7364
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en beëindiging van uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand
In deze zaak gaat het om de herziening en beëindiging van de uitkering van eiseres op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De rechtbank Almelo heeft op 4 september 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. Hoevers, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 11 januari 2006, waarbij haar uitkering over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2005 werd herzien. Dit gebeurde omdat eiseres niet tijdig had doorgegeven dat zij samenwoonde met een huisgenoot. Eiseres stelde dat haar bezwaar ook betrekking had op de beëindiging van haar uitkering per 1 januari 2006, waarover zij nog geen beschikking had ontvangen, maar waarvan zij wel op de hoogte was gesteld.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres prematuur was ingediend, omdat het was ingediend voordat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was aangevangen. De rechtbank verwees naar artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bezwaar dat voor het begin van de termijn is ingediend, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit tot beëindiging van haar uitkering al was genomen, ondanks de mondelinge mededeling van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO).
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.