ECLI:NL:RBALM:2006:AY7255

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05 / 410 WAO AZ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van eiseres, die sinds 2000 als groepsleerkracht werkzaam was. Eiseres meldde zich op 23 januari 2002 ziek vanwege whiplashklachten. De verzekeringsarts P.W. Briët concludeerde in oktober 2004 dat eiseres niet meer arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 23 oktober 2004. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het UWV het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de ingangsdatum van de intrekking op 19 december 2004 vaststelde. Eiseres ging in beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij nog steeds hinder ondervond van haar klachten en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelde vast dat noch de verzekeringsarts noch de bezwaarverzekeringsarts een lichamelijk onderzoek had verricht, wat in strijd was met de vereisten voor een zorgvuldige beoordeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank benadrukte dat de medische onderbouwing van de intrekking van de uitkering onvoldoende was en dat de zorgvuldigheidseisen niet waren nageleefd. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van het UWV niet in stand kon blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 410 WAO AZ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d.
in het geschil tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. L. de Groot, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand Leusden te Leusden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 februari 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres is sinds 2000 werkzaam als groepsleerkracht op een Montessorischool te [plaats]. Wegens whiplashklachten heeft zij zich op 23 januari 2002 ziek gemeld. Met ingang van 22 januari 2003 heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 21 oktober 2004 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 23 oktober 2004 ingetrokken, aangezien eiseres weer geschikt is voor haar eigen werk.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 november 2004 bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres in zoverre gegrond verklaard dat de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 19 december 2004 wordt ingetrokken.
Eiseres kan zich blijkens het beroepschrift van 11 april 2005 niet met dit besluit verenigen.
Bij schrijven van 13 mei 2005 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 8 juni 2005 onder gelijktijdige inzending van de op het geding betrekking hebbende stukken door middel van een verweerschrift gereageerd op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd.
Bij schrijven van 30 mei 2006 heeft verweerder vragen van de rechtbank beantwoord.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 augustus 2006 waar partijen, na voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de door eiseres ontvangen uitkering ingevolge de WAO met ingang van 23 oktober 2004 gegrond heeft verklaard en de ingangsdatum heeft bepaald op 19 december 2004, in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiseres nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO is aan te wijzen, die zij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
Besluitvorming door verweerder
In het onderhavige geval heeft verzekeringsarts P.W. Briët op 11 mei 2004 rapport uitgebracht en is daarin tot de conclusie gekomen dat expertise bij drs. J.D. Verhoeven aangewezen is.
Drs. J.D. Verhoeven, psycholoog en fysio-manueeltherapeut, werkzaam bij Conditie (advies bij ziekteverzuim) heeft op 29 juni 2004, 3 augustus 2004 en 11 oktober 2004 gesprekken gevoerd met eiseres. Ook heeft hij eiseres lichamelijk onderzocht.
Drs. J.D. Verhoeven komt in zijn verslag advies/expertise d.d. 15 oktober 2004 tot de conclusie dat de klachten en symptomen van eiseres worden gerekend tot een whiplashsyndroom. Gezien het sterk wisselend beloop van deze problematiek, de sterke invloed van gedragsmatige aspecten en het feit dat de algehele lichamelijke conditie het beloop in sterke mate bepaalt, wordt dit niet tot een ziekte gerekend.
Op 18 oktober 2004 heeft verzekeringsarts P.W. Briët een nader rapport uitgebracht. In dit rapport stelt hij dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid als rechtstreeks gevolg van medisch vaststelbare ziekte of gebrek. In dit verband merkt de verzekeringsarts, samengevat weergegeven, het volgende op. Volgens huidige inzichten worden de klachten van eiseres niet veroorzaakt door ziekte, maar door deconditionering en vermijdingsgedrag. Eiseres heeft nekklachten na een ongeval met uitstraling in de armen. Eiseres kan niet bovenhands werken en niet zwaar tillen. Het verhaal van eiseres is intern consistent. Er is voor haar een logische samenhang tussen de nekklachten en de beschreven beperkingen en handicaps. Deze werken op alle niveaus door. Er is echter geen externe consistentie. De klachten worden niet veroorzaakt en in stand gehouden door ziekte, maar door vermijdingsgedrag en deconditionering. Eiseres heeft normale arbeidsmogelijkheden. Gezien de recente zware bevalling en het feit dat zij langere tijd niet volledig heeft gewerkt, is een periode nodig om weer aan het werkritme te wennen. Daarna zijn er geen beperkingen in het werk meer.
Gelet op bovenstaande medische bevindingen heeft verweerder bij besluit van 21 oktober 2004 besloten de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 23 oktober 2004 te beëindigen.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert. In zijn rapport van 21 februari 2005 komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat hij zich kan verenigen met de uitspraak van de primaire verzekeringsarts dat er per de in geding zijnde datum 19 december 2004 geen sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de WAO. De bezwaarverzekeringsarts stelt hiertoe, samengevat weergegeven, het volgende. Oop grond van de aanwezige informatie kan er gesteld worden dat bij eiseres sprake was van een whiplashsyndroom. De primaire verzekeringsarts heeft zelfstandig onderzoek verricht en heeft tevens een expertise laten verrichten. Met deze gegevens heeft de primaire verzekeringsarts een weloverwogen oordeel gegeven over de belastbaarheid van eiseres. De rapportage en werkwijze van de primaire verzekeringsarts voldoen daarmee aan de eisen die aan een zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling kunnen worden gesteld. In een recent overzichtsartikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (2004, 28 augustus; 148 (35)) staat geschreven dat de term ‘whiplash’ strikt genomen duidt op het mechanisme van een ongeval: een acceleratie- dan wel decelaratietrauma van de nek. Voorts is er tot op heden geen bewijs gevonden voor de aanwezigheid van objectieve klachten bij de meeste whiplashslachtoffers. Bij het chronisch worden van de klachten lijken bewegingsangst, catastroferende gedachten en vermijding van activiteiten een belangrijke rol te spelen. Van belang voor patiënten bij het aanhouden van de klachten is om ondanks de klachten actief te blijven. Dit dient volgens de bezwaarverzekeringsarts ook te worden gestimuleerd. Daarnaast lijkt demedicalisering van groot belang te zijn.
Er is geen lichamelijk onderzoek verricht door de primaire verzekeringsarts. De deskundige drs. J.D. Verhoeven heeft eiseres wel lichamelijk onderzocht zodat er in het kader van de claimbeoordeling wel een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
Op grond van de aanwezige gegevens (bevindingen primaire verzekeringsarts, psycholoog/fysio- en manueel therapeut, bedrijfsarts, fysiotherapeut en huisarts) kan worden gesteld dat bij eiseres sprake is van gezondheidsklachten welke geen objectiveerbare stoornissen, beperkingen of handicaps geven. De uitspraken van de bedrijfsarts en huisarts dat eiseres drie dagen per week belastbaar is, c.q. dat er sprake is van een zeer geringe belastbaarheid, zijn niet geobjectiveerd. Gezien de huidige stand van de medische wetenschap omtrent het whiplashsyndroom, alsmede gezien het feit dat deskundige drs. J.D. Verhoeven spreekt van de sterke invloed van gedragsmatige en conditionele aspecten, heeft de primaire verzekeringsarts terecht gesteld dat er geen sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de WAO. De primaire verzekeringsarts heeft melding gemaakt van een gewenningsperiode. De WAO biedt hier echter geen ruimte voor.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarverzekeringsarts besloten het bezwaarschrift van eiseres in zoverre gegrond te verklaren dat de WAO-uitkering wordt beëindigd ingaande 19 december 2004.
Standpunten van partijen
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij thans nog steeds hinder ondervindt van een whiplashsyndroom. Dit syndroom heeft tot gevolg dat zij klachten heeft aan de nek welke gepaard gaan met uitstraling naar de armen, krachtverlies en zichtverlies, en concentratie- en vermoeidheidsproblemen. De Nederlandse Vereniging van Neurologen kent aan het Post Whiplashsyndroom een bepaalde mate van blijvende invaliditeit toe in die gevallen die ook na twee jaar medische begeleiding nog duidelijke beperkingen vertonen van de halswervelkolom. Dit ondersteunt de gedachte wel degelijk met een chronisch ziektebeeld van doen te hebben. Gelet op de beperkingen die eiseres ondervindt in haar dagelijkse activiteiten lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat eiseres na 3 jaar nog steeds duidelijke beperkingen vertoont van de halswervelkolom. Eiseres wijst erop dat de bedrijfsarts in zijn verslag van 16 december 2004 heeft aangegeven dat 3 dagen werken voor eiseres het maximaal haalbare is en daarbij het advies heeft gegeven om met ingang van 1 januari 2005 de werkzaamheden voor 3 dagen per week te hervatten. Daarbij geeft de bedrijfsarts eveneens aan zijn twijfels te hebben over de mogelijkheid van totaal herstel en het volledig klachtenvrij en full time inzetbaar worden voor werk, aldus eiseres. Dit wordt, zo stelt eiseres, door haar behandelend fysiotherapeut onderschreven.
Eiseres voert voorts aan dat de verzekeringsarts tijdens zijn laatste onderzoek d.d. 18 oktober 2004 geen lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd omdat dit geen meerwaarde op zou leveren en onnodig belastend zou zijn voor eiseres, op grond waarvan in overleg met eiseres zou zijn afgezien van dit onderzoek. Eiseres heeft daarentegen, zo stelt zij, geen enkel bezwaar gehad tegen een lichamelijk onderzoek en ontkent daarvan in overleg met de verzekeringsarts te hebben afgezien. Een lichamelijk onderzoek had in deze volgens eiseres wel in de rede gelegen, nu de verzekeringsarts middels de kritische functionele mogelijkhedenlijst heeft laten weten dat eiseres in weerwil van andere medische verklaringen daaromtrent en een ongewijzigde situatie ten opzichte van 11 mei 2004, in staat is om het eigen werk volledig uit te voeren. De uitgevoerde expertise door drs. J.D. Verhoeven doet hieraan niet af, nu de verzekeringsarts op basis van dit eigen onderzoek tevens de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres dient vast te stellen, aldus eiseres. Eiseres is van mening dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de kritische functionele mogelijkhedenlijst als zodanig onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres meent als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van het whiplashtrauma nog niet geheel of gedeeltelijk in staat te zijn om met arbeid datgene te verdienen wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen.
Naar aanleiding van het namens eiseres ingediende beroepschrift heeft bezwaarverzekeringsarts E. Vastert aangegeven dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om de visie zoals verwoord in de eerdere rapportage van 21 februari 2005 te herzien. Het feit dat de Nederlandse Vereniging van Neurologen aan het post-whiplashsyndroom een bepaalde mate van blijvende invaliditeit toekent staat los van de beoordeling in het kader van de WAO, omdat hierbij geheel andere criteria gebruikt worden, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Verder geeft lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts volgens de bezwaarverzekeringsarts geen meerwaarde aan het geheel omdat eiseres reeds lichamelijk is onderzocht door deskundige drs. J.D. Verhoeven. Het is legitiem om op diens bevindingen af te gaan, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
Overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de in bezwaar gehandhaafde beëindiging van de WAO-uitkering van eiseres, niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat in het geval van eiseres noch de verzekeringsarts, noch de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzoek heeft verricht. Verzekeringsarts P.W. Briët heeft in zijn rapportage van 18 oktober 2004 aangegeven dat naar verwachting lichamelijk onderzoek geen meerwaarde oplevert en het onnodig belastend is voor eiseres en dat in overleg met haar is afgezien van lichamelijk onderzoek. Eiseres bestrijdt dit laatste. In zijn rapportage van 21 februari 2005 heeft bezwaarverzekeringsarts E. Vastert opgemerkt dat een lichamelijk onderzoek is verricht door drs. J.D. Verhoeven. In zijn rapportage van 27 mei 2005 heeft Vastert aangegeven dat lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts geen meerwaarde geeft aan het geheel omdat eiseres reeds lichamelijk is onderzocht door deskundige drs. J.D. Verhoeven. Dienaangaande heeft Vastert, in antwoord op vragen van de rechtbank, in zijn rapportage van 29 mei 2006 aangegeven dat naast het feit dat drs. J.D. Verhoeven expertises verricht, hij nascholing geeft aan zowel fysiotherapeuten als artsen. Drs. J.D. Verhoeven is volgens de bezwaarverzekeringsarts derhalve iemand met speciale kennis van zaken en het is plausibel dat de kwaliteit van zijn lichamelijk onderzoek op hetzelfde niveau ligt als dat van een arts.
Artikel 3, tweede lid, van het Schattingsbesluit bepaalt echter dat de verzekeringsarts onderzoekt of bij betrokkene sprake is geweest van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Uit de toelichting bij dit artikellid blijkt dat (onder meer) het aspect van lichamelijk functioneren voorwerp van onderzoek door de verzekeringsarts is en dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek in eerste instantie zal uitgaan van de (gezondheids)klachten die betrokkene heeft. De rechtbank leidt hieruit af dat de (bezwaar)verzekeringsarts in beginsel zelf lichamelijk onderzoek zal moeten verrichten. Niet valt in te zien dat de onderzoeksactiviteiten op lichamelijk vlak van psycholoog en fysiotherapeut drs. J.D. Verhoeven, die geen arts is, gelijk moet worden gesteld aan een door de (bezwaar)verzekeringsarts verricht lichamelijk onderzoek. Bovendien blijkt niet uit het rapport van drs. J.D. Verhoeven of sprake is geweest van een volwaardig lichamelijk onderzoek.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts in het onderhavige geval lichamelijk onderzoek niet achterwege had mogen laten. In dit verband wijst de rechtbank erop dat verzekeringsarts P.W. Briët in zijn rapportage van 11 mei 2004 onder het kopje ‘lichamelijk onderzoek’ heeft vermeld dat de rotatie van de nek links en het naar boven kijken beperkt is. Blijkens de rapportage van Briët waren deze beperkingen op 18 oktober 2004 niet meer aanwezig, doch dit is niet gebaseerd op een door hem verricht lichamelijk onderzoek. Aldus ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank op dit punt een deugdelijke medische onderbouwing. Meer in het algemeen is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de in mei 2004 - en ook voordien - voor eiseres vastgestelde medische, lichamelijke beperkingen in oktober 2004 niet meer aanwezig waren. In dit verband kan niet volstaan met een verwijzing naar het rapport van drs. J.D. Verhoeven, mede gelet op het feit dat de (bezwaar)verzekeringsarts niet zelf een lichamelijk onderzoek heeft verricht.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat, nu het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen. Daarnaast ontbeert een deugdelijke (medische) motivering, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde € 322,--, voor het indienen van het beroepschrift.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 322,--, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiseres;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad € 37,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
N.B. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Indien de rechtbank daarbij beroepsgronden uitdrukkelijk heeft verworpen en een partij daarin niet wil berusten, dan moet die partij binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen tegen deze uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier.
Afschrift verzonden op 29 augustus 2006
mtl