RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 655 ALGEM AZ1 A
uitspraak van de Enkelvoudige kamer d.d. 31 mei 2006
V.O.F. [eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr.drs. R. Heerze, werkzaam bij Heerze en Partners te Enschede,
De Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
locatie Amsterdam, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 26 april 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 2 augustus 2004 heeft verweerder eiseres een aanvullende definitieve premienota 2001 (hierna aan te duiden als: premienota 2001) opgelegd.
Bij brief van 5 oktober 2005 heeft verweerder eiseres bericht dat op 29 september 2004 via de fax een bezwaarschrift tegen de premienota 2001 was ontvangen.
Bij brief van 2 november 2004 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder onder meer medegedeeld dat op 10 augustus 2004 bezwaar is gemaakt tegen de premienota 2001. De gemachtigde van eiseres heeft op 18 december 2004 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 18 april 2005 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres laten weten dat bij nadere bestudering van het dossier is gebleken dat eiseres’ bezwaar tegen de premienota 2001 mogelijk niet binnen de wettelijke termijn is ingediend omdat het bezwaarschrift van 10 augustus 2004 eerst op 29 september 2004 door verweerder is ontvangen. De gemachtigde van eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld om te laten weten waarom het bezwaar te laat is ingediend, dan wel om een bewijs van aangetekende verzending over te leggen waaruit een tijdige verzending van het bezwaarschrift blijkt.
Hierop heeft de gemachtigde van eiseres verweerder bij brief van 22 april 2005 laten weten dat op 10 augustus 2004 zowel per fax als per post bezwaar is gemaakt tegen de premienota 2001. Als bewijs dat de fax in goede orde door verweerder is ontvangen heeft de gemachtigde een kopie van een ‘oproeprapport’ van een verzonden fax bijgevoegd, met als verzenddatum 10 augustus 2004 en met als resultaatmelding “OK, alsmede een totaaloverzicht (“Activiteitenlogboek”) van de op en rond 10 augustus 2004 door Heerze en Partners verzonden faxen.
Ook heeft de gemachtigde een ‘oproeprapport’ bijgevoegd van een op 29 september 2004 aan verweerder verzonden fax. Op dit rapport, waarop eveneens het bezwaarschrift van 10 augustus 2004 is afgedrukt, staat handgeschreven: “29.9.2004 gesproken met dhr. Van Asperen. Bezwaar is niet op de juiste plek gekomen. Kopie gefaxd. Ontvangstbevestiging wordt naar ons toegezonden. Excuses van dhr. Van Asperen erg slordig van het UWV.”
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Blijkens het beroepschrift van 3 juni 2005, aangevuld bij schrijven van 5 juli 2005, kan eiseres zich niet met dit besluit niet verenigen.
Verweerder heeft op 6 september 2005 een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen de rechtbank nadere informatie verstrekt, eiseres bij brief van 18 april 2006 en verweerder bij brief van 20 april 2006.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 mei 2006, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, terwijl verweerder zich met voorafgaand bericht niet heeft doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 26 april 2005 in rechte in stand kan blijven. Hiertoe moet worden beoordeeld of verweerder eiseres terecht en op goede gronden wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Volgens eiseres is verweerders standpunt, dat zowel het per fax verzonden exemplaar van het bezwaarschrift als het per post verzonden exemplaar niet is ontvangen, onjuist. In dit verband wordt erop gewezen dat op 10 augustus 2004, om 17:20:43 uur door de gemachtigde van eiseres het bezwaarschrift aan het UWV is gefaxt. Het faxnummer correspondeert met het faxnummer zoals dit is vermeld op de achterkant van de premienota, waar tevens wordt vermeld op welke wijze bezwaar dient te worden gemaakt. Als bewijs van dit faxverkeer legt eiseres bij het beroepschrift over: het ook al in bezwaar overgelegde faxrapport, het eveneens al in bezwaar overgelegde “Activiteitenlogboek” en een uitdraai van “Factuur Online” van KPN met de in rekening gebrachte kosten van door het faxapparaat van Heerze en Partners op en rond 10 augustus 2004 geïnitieerde contacten. Uit deze factuur blijkt volgens eiseres dat er op voormeld tijdstip waarop, naar eiseres stelt, het bezwaarschrift is gefaxt, faxverkeer is geweest tussen het faxapparaat van Heerze en Partners en het faxapparaat van het UWV.
Eiseres wijst er voorts op dat het ontvangende faxapparaat pas op het moment dat de fax in goede orde is ontvangen een OK-signaal afgeeft aan het verzendende faxapparaat, welk apparaat vervolgens het faxrapport uitdraait met daarop de OK-status. Eiseres voegt hieraan toe dat als er tijdens dit proces een storing optreedt, het verzendende faxapparaat dit dan duidelijk aangeeft, en dat daarbij ook wordt vermeldt welke storing is opgetreden. Eiseres is van mening dat uit de bewijsstukken blijkt dat de fax in goede orde door het UWV is ontvangen op 10 augustus 2004.
Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit op het standpunt, kort en zakelijk weergegeven, dat enkel een faxverzendbevestiging van de verzender onvoldoende is om aan te tonen dat eiseres het bezwaarschrift op 10 augustus 2004 ook per fax heeft verzonden. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres het bezwaarschrift van 10 augustus 2004 aangetekend heeft verzonden. Verweerder acht geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Hieraan heeft verweerder bij zijn brief van 20 april 2004 nog toegevoegd dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het overleggen van een verzendjournaal met de melding “OK” onvoldoende is om aannemelijk te maken dat een bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn door het bestuursorgaan is ontvangen, dat het door de gemachtigde van eiseres overgelegde ‘oproeprapport’ en ‘activiteitenlogboek’ dan ook onvoldoende bewijs is voor de ontvangst van het bezwaarschrift van 10 augustus 2004 door verweerder en dat de factuur van KPN niets toevoegt aan genoemde documenten. Volgens verweerder valt uit bedoelde, vaste CRvB-jurisprudentie af te leiden dat verzending per fax als een zeer risicovolle wijze van verzending moet worden beschouwd, dat de aan deze wijze van verzending verbonden risico’s voor rekening van de verzender dienen te komen en dat dit slechts anders is, als de verzender sluitend bewijs van ontvangst door het betreffende bestuursorgaan levert. Verweerder wijst er hierbij nog op dat niet is gebleken dat (de gemachtigde van) eiseres om een ontvangstbevestiging heeft verzocht, terwijl de indiener van een bezwaarschrift op korte termijn na het indienen daarvan een ontvangstbevestiging behoort te verwachten en dus tijdig dient te reclameren als hij deze niet ontvangt.
Overwegingen van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2003, gepubliceerd in AB 2003/216, is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. Volgens diezelfde jurisprudentie dienen de aan deze wijze van indiening verbonden risico’s voor rekening van de verzender te komen, hetgeen met zich brengt dat, mocht ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken.
Eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in zijn brief van 20 april 2006, dat het overleggen van een verzendjournaal met de melding “OK” onvoldoende is om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op datum waarop het volgens betrokkene is gefaxt bij het betrokken bestuursorgaan is ingediend. De status “OK” op een verzendjournaal vormt een indicatie, maar geen sluitend bewijs, dat het betreffende geschrift door de geadresseerde in goede orde is ontvangen. Uit deze jurisprudentie blijkt ook dat betekenis moet worden gehecht aan de omstandigheid dat betrokkene van het bestuursorgaan geen ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift heeft ontvangen: bij gebreke van een ontvangstbevestiging wordt het ervoor gehouden dat het faxbericht op de datum waarop het volgens betrokkene is verzonden niet door het bestuursorgaan is ontvangen.
Gelet op deze jurisprudentie van de CRvB over, kort gezegd, de bewijskracht van een verzendjournaal met de melding “OK”, is de rechtbank van oordeel dat noch het door eiseres overgelegde ‘oproeprapport’, voorzien van een “OK-melding”, noch het door haar overgelegde ‘activiteitenlogboek’ sluitend bewijs vormt dat het op 10 augustus 2004 gedateerde bezwaarschrift door verweerder in goede orde op diezelfde datum is ontvangen. Rest de vraag of de door eiseres overgelegde factuur van KPN, in samenhang bezien met evengenoemde documenten, daar wel sluitend bewijs voor vormt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
Blijkens de factuur van KPN heeft het faxapparaat van Heerze en Partners op 10 augustus 2004, om 17.21 uur, contact geïnitieerd met het faxapparaat van verweerder, waarvan het nummer (033-4216600) op de premienota 2001 is vermeld. Aangezien voor dit contact kosten in rekening zijn gebracht, moet worden aangenomen dat er ook daadwerkelijk faxverkeer heeft plaatsgevonden tussen de beide faxapparaten. Op het ‘oproeprapport’, met een afdruk van het bezwaarschrift van 10 augustus 2004, is bovenaan “10-aug-2004 17:21” vermeld. Onder de kopjes “Datum”, “Tijd”, “Identificatie”, “Pags.” en “Resultaat” op het oproeprapport staat achtereenvolgens 10/8/2004, 17:20:43, 0334216600, 1 en OK. Deze gegevens komen ook voor in het ‘activiteitenlogboek’. Nu datum en tijd op het oproeprapport en in het activiteitenlogboek overeenkomen met de op de factuur vermelde datum en tijd, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank in dit geval wel sluitend bewijs geleverd dat het op het oproeprapport afgedrukte document, te weten het hiervoor genoemde bezwaarschrift, op 10 augustus 2004 in goede orde is - althans: moet zijn - ontvangen door verweerder. Weliswaar verschilt de onder het kopje “Duur” vermelde faxduur - 45 seconden - van de op de factuur vermelde “gespreksduur” (lees: faxtijd) - 31 seconden -, doch de verklaring die namens eiseres in de brief van 18 april 2006 hiervoor is gegeven, te weten dat de ‘tijdsteller’ van het faxapparaat van Heerze en Partners destijds al begon te tellen vanaf het moment dat verbinding werd gezocht, terwijl bij KPN de tijd pas begint te lopen op het moment dat er daadwerkelijk verbinding is, acht de rechtbank afdoende. Door verweerder is niet een ander document overgelegd dat op 10 augustus 2004 om 17.21 uur door Heerze en Partners is gefaxt. Verweerder heeft ook niet weersproken dat er op die datum en dat tijdstip een van Heerze en Partners per fax verzonden geschrift is ontvangen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tegen de premienota 2001 op 10 augustus 2004 bij verweerder is ingediend. Dat eiseres niet kort nadien een ontvangstbevestiging van verweerder heeft ontvangen, doet hier niet aan af. De rechtbank neemt in aanmerking hierbij in aanmerking dat, naar ter zitting van de zijde van eiseres is verklaard, door Heerze en Partners op 29 september 2004 telefonisch contact met verweerder is opgenomen in verband met het uitblijven van een ontvangstbevestiging van het tegen de premienota ingediende bezwaarschrift, waarna het desbetreffende bezwaarschrift op diezelfde datum (nogmaals) aan verweerder is gefaxt. De conclusie moet dan ook zijn dat eiseres binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen die premienota. Derhalve is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met de wet te worden vernietigd.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroepschrift: 1 punt, bijwonen zitting: 1 punt; EUR 322,- per punt).
Beslist wordt derhalve als volgt:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 644,--, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiseres;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad EUR 276,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.F Claessens, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier.