ECLI:NL:RBALM:2005:AU9849

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 1128 AWBZ V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging eigen bijdrage persoonsgebonden budget en bevoegdheid zorgkantoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 15 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt, en OWM Amicon Zorgverzekeraar U.A. De zaak betreft de wijziging van de eigen bijdrage van eiseres aan het pgb, die per 1 maart 2004 is verhoogd van € 13,80 naar € 35,40 per week. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, wat door verweerder ongegrond is verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in overweging genomen. Eiseres ontving een pgb voor 3 uren 'alpha-hulp' per week en was van mening dat de eigen bijdrage onterecht was vastgesteld op basis van een onjuist inkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bevoegd was om op het bezwaar van eiseres te beslissen, aangezien hij in de regio Twente de functie van zorgkantoor uitoefent. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving en regelgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Regeling subsidies, in haar overwegingen betrokken.

De rechtbank concludeert dat de eigen bijdrage van eiseres correct is vastgesteld op basis van haar verzamelinkomen en dat de verhoging van de eigen bijdrage rechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding voor een dergelijke veroordeling is. De uitspraak biedt inzicht in de bevoegdheid van zorgkantoren en de wijze waarop eigen bijdragen voor pgb's worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 1128 AWBZ V1 A
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2005
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
OWM Amicon Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 29 oktober 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres is gehuwd. Zij ontvangt een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) voor 3 uren ‘alpha-hulp’ per week. Bij beschikking van 11 mei 2004 heeft verweerder de eigen bijdrage van eiseres aan het pgb met ingang van 1 maart 2004 gewijzigd van € 13,80 per week in € 35,40 per week en eiseres een gewijzigde overeenkomst pgb verpleging en verzorging aangeboden.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 29 oktober 2004 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij brief van 20 november 2004.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van
6 juli 2005. Teneinde aan verweerder nadere inlichtingen te vragen, heeft de rechtbank het onderzoek bij uitspraak van 6 juli 2005 heropend.
Bij brief van 2 augustus 2005 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een aantal vragen beantwoord.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 24 oktober 2005. Eiseres is niet verschenen. Namens verweerder is mr. J.H. de Boer, advocaat in dienst van verweerder, verschenen.
3. Overwegingen
Standpunten partijen
In antwoord op door de rechtbank gestelde vragen stelt verweerder bevoegd te zijn om op het bezwaar van eiseres te beslissen, omdat hij, kort gezegd, in de regio Twente de functie van zorgkantoor uitoefent. Het zorgkantoor is een verschijningsvorm van verweerder. Verweerder bezit naar eigen zeggen rechtspersoonlijkheid en is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het zorgkantoor is rechtspersoon noch bestuursorgaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de door eiseres te betalen inkomensafhankelijke eigen bijdrage op de juiste wijze heeft vastgesteld. De eigen bijdrage kon niet eerder vastgesteld worden, omdat tot 1 maart 2004 de inkomensgegevens onbekend waren. Nu eiseres bovendien door verweerder tijdig op de hoogte is gesteld van de op handen zijnde verhoging van de eigen bijdrage dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Eiseres voert aan dat verweerder bij het vaststellen van de eigen bijdrage uitgegaan is van een onjuist inkomen over het jaar 2002. Eiseres stelt € 5.146,- verdiend te hebben en geen € 17.776,00.
Wettelijk kader
Artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) houdt in dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het College zorgverzekeringen ten laste van de Algemene Kas dan wel ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt ten behoeve van verzekerden ingevolge de Zfw of de AWBZ om hun de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak ingevolge die wetten zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
De desbetreffende ministeriële regeling is de Regeling subsidies Algemene wet bijzondere ziektekosten en Ziekenfondswet (verder te noemen: de Regeling).
Artikel 1.1.1, aanhef en onder h, van de Regeling bepaalt dat onder zorgkantoor wordt verstaan een verbindingskantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering.
Ingevolge artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering (hierna: het Administratiebesluit) wordt onder verbindingskantoor een ingevolge artikel 3, tweede lid, aangewezen perifere instelling verstaan.
Artikel 3, tweede lid, van het Administratiebesluit bepaalt dat Onze Minister voor een periode van ten hoogste vier jaren, uitvoeringsorganen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 1x11, derde lid, van de Ziekenfondswet, aanwijst als perifere instelling voor het verrichten van het in artikel 8 aangegeven deel van de administratie met betrekking tot zorg als bedoeld in artikel 2.
Artikel 2.5.1.1, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat aan zorgkantoren op aanvraag
projectsubsidie wordt verleend die is bestemd voor het verlenen van subsidies aan verzekerden in de vorm van pgb’s ten behoeve van verpleging en verzorging.
Artikel 2.5.1.5 van de Regeling bepaalt dat het zorgkantoor slechts subsidie verleent voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.
Artikel 2.5.1.8, vierde lid, van de Regeling luidt:
Het toe te kennen persoonsgebonden budget bedraagt per verzekerde per week maximaal het product van het voor die periode vastgestelde aantal uren hulpverlening en de in het zevende lid genoemde uurtarieven verminderd met een bijdrage, waarvan de hoogte wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van paragraaf 2 van hoofdstuk III van het Bijdragebesluit zorg zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Artikel 16d van het Bijdragebesluit Zorg luidt, voor zover van belang:
1. De bijdrage voor de zorg, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit, bedraagt € 11,80 per uur. Indien er sprake is van zorgverlening gedurende een deel van een uur, wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.
2. De verzekerde is per vier weken aan bijdragen als bedoeld in het eerste lid niet meer verschuldigd dan eendertiende van 15% van het bijdrageplichtig inkomen, verminderd met € 140 [per 1 januari 2005: € 142,20], met dien verstande dat hij ten minste € 16 [per 1 januari 2005: € 16,20] en ten hoogste € 528,20 [per 1 januari 2005: € 536,80] is verschuldigd.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
De rechtbank constateert dat het primaire besluit genomen is door het zorgkantoor en het bestreden besluit blijkens de ondertekening genomen is door verweerder. Gelet op artikel 7:11 in verbinding met artikel 1:5 van de Awb ziet de rechtbank zich daarom allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was om op het bezwaar van eiseres te beslissen.
In artikel 2.5.1.5 van de Regeling is bepaald dat het zorgkantoor bevoegd is om aan verzekerden een pgb toe te kennen. Blijkens het bepaalde in artikel 1.1.1, aanhef en onder h, van de Regeling is het zorgkantoor een verbindingskantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit. Uit deze bepaling volgt dat een verbindingskantoor een ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Administratiebesluit aangewezen perifere instelling is. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWBZ in verbinding met artikel 3, tweede lid van het Administratiebesluit door de minister voor een periode van vier jaar is aangewezen als een dergelijke perifere instelling voor de regio Twente en daar als verbindingskantoor fungeert. Het moet er dus voor worden gehouden dat verweerder in zijn hoedanigheid van verbindingskantoor, te noemen zorgkantoor, bevoegdelijk op het bezwaar van eiseres heeft beslist.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder bij het afsluiten van een overeenkomst pgb een eigen bijdrage in rekening moet brengen. De hoogte van deze bijdrage vloeit rechtstreeks uit artikel 2.5.1.8 van de Regeling in verbinding met artikel 16d van het Bijdragebesluit Zorg voort en is onder meer afhankelijk gesteld van het verzamelinkomen van eiseres en haar echtgenoot. Blijkens de beschikbare gegevens bedraagt het verzamelinkomen van eiseres en haar man € 17.776,-. Alvorens de eigen bijdrage vast te stellen heeft verweerder terecht de uurafhankelijke eigen bijdrage en de inkomensafhankelijke eigen bijdrage vergeleken. De uurafhankelijke eigen bijdrage vloeit voort uit artikel 16d, eerste lid, van het Bijdragebesluit Zorg. De inkomensafhankelijke eigen bijdrage, gebaseerd op het verzamelinkomen van eiseres en haar man over 2002 (bijdrageplichtig inkomen), volgt uit het tweede lid van dezelfde bepaling. Nu de uurafhankelijke bijdrage, € 35,40, onder de inkomensafhankelijke bijdrage ligt, heeft verweerder terecht de eigen bijdrage van eiseres op € 35,40 vastgesteld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
Voor een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. R.J. Jue als voorzitter en mrs. M.E. van Wees en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Raat als griffier.
Afschrift verzonden op
mtl