Namens eiser wordt in beroep het volgende aangevoerd. Allereerst dient de inhoud van het bezwaarschrift hier als woordelijk herhaald en ingelast te worden beschouwd. Vervolgens worden namens eiser de volgende grieven aangevoerd:
1. Bekostigingsbesluit
Al voor de vaststelling van het Bekostigingsbesluit is een start gemaakt met de voorzieningen om welke reden de Verordening onverbindend is.
2. Peildatum en termijn van vaststelling Verordening
Eiser betwist bij gebrek aan wetenschap dat aan de in artikel 222, derde en vierde lid van de Gemeentewet gestelde termijnen van 1 respectievelijk 2 jaren is voldaan. Hij acht de verordening dan ook onverbindend wegens strijd met de wet. Verweerder is kennelijk van mening dat de werkzaamheden in december 2001 zijn opgeleverd en dat de in de leden drie en vier van artikel 222 Gemeentewet genoemde termijnen pas zijn gaan lopen nadat de gehele herinrichting van de binnenstad was voltooid. Eiser deelt deze mening niet. De keuze van verweerder om voor iedere fase van de herinrichting van de binnenstad een afzonderlijke verordening vast te stellen, brengt volgens eiser met zich mee dat voor elk van deze deelgebieden een termijn is gaan lopen, na voltooiing van de in dat gebied uitgevoerde werkzaamheden. Het is volgens eiser dan ook zeer wel aannemelijk dat in december 2001 in een aantal van deze deelgebieden de voorzieningen al lang waren voltooid. Verweerder zal derhalve voor ieder deelgebied afzonderlijk alsnog inzichtelijk moeten maken op welk moment de voorzieningen in dat gebied zijn voltooid.
3. Voorzieningen
Onderhoud
Eiser is van mening dat er in de heffing van de baatbelasting kosten van voorzieningen zijn betrokken die geen verbetering opleveren, zoals de kosten van (groot)onderhoud, algehele vervanging, bovenwijkse voorzieningen en perceptiekosten met als gevolg dat de belastingheffing onrechtmatig en de belastingverordeningen onverbindend zijn (HR 23 februari 1986, nr. 23536, Belastingblad 1990, p. 75). Hiermee is volgens eiser gehandeld in strijd met het criterium van de redelijke en billijke belastingheffing en dito belastingdruk.
Eiser onderbouwt zijn standpunt met twee recente arresten van de Hoge Raad inzake de gemeenten Breda en Leeuwarden (HR 9 juli 2004, nrs. 39148 en 39149). Hieruit blijkt dat onderhoudswerkzaamheden, inclusief achterstallig onderhoud, geen voorzieningen zijn in de zin van artikel 222, eerste lid, Gemeentewet. De kosten van de aangebrachte voorzieningen moeten daarom worden gesplitst in kosten toerekenbaar aan de verbetering en in overige, als (groot) onderhoud te bestempelen, kosten. Verweerder heeft dit niet, althans niet op correcte wijze gedaan. Verweerder heeft de aftrek onderhoud gebaseerd op een fictieve situatie waarbij de onderhoudskosten zijn berekend op 1/3 deel van de brutokosten na aftrek van de kosten voor riolering. Deze maatstaf strookt volgens eiser niet met de zienswijze van de Hoge Raad. De aftrek voor onderhoud moet namelijk op een concrete berekening worden gebaseerd. Een schatting van de omvang is rechtens onjuist en volstrekt willekeurig. De willekeur van deze raming blijkt ook uit de opeenvolgende kostenopzetten. De verklaring van de accountant dat de uitgangspunten, zoals geformuleerd in de nota uitgangspunten kostenverhaal van 14 augustus 2003, in de kostenopstelling zijn nageleefd, is volgens eiser onjuist. De onderhoudskosten zijn namelijk berekend op 1/3 deel van de bruto kosten na aftrek van kosten algemeen beheer, kosten ten laste van het rioolfonds en kosten buiten baat en dus niet op 1/3 deel van de bruto kosten na aftrek van kosten voor riolering. De correctie onderhoud is daardoor voor de vier deelgebieden te laag vastgesteld. In dit verband vraagt eiser de verlaging van de bijdrage uit het rioolfonds aan het bergbezinkbassin € 171.000,00 in september 2003 aan een kritische toets te onderwerpen, omdat deze kosten volgens eiser kosten van riolering betreffen. De rechtmatigheid van de onderhavige belastingheffing, bijvoorbeeld of er ook andere dan de in de wet bedoelde voorzieningen in de heffing zijn betrokken, is nadrukkelijk niet door de accountant onderzocht.
Verbeteringen
Op grond van de genoemde arresten van de HR is verhaal alleen mogelijk bij een verbetering van bestaande voorzieningen. De vervanging van bestaande bestrating door een meer eigentijdse sierbestrating en het opnieuw inrichting van straten met nieuwe elementen zijn volgens eiser geen voorzieningen in de zin van artikel 222 Gemeentewet. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar niet aangegeven waaruit de verbetering volgens de door de Hoge Raad aangegeven objectieve criteria bestaat. Het is echter aan verweerder om aan te tonen, althans aannemelijk te maken, dat de uitgevoerde werkzaamheden objectief, naar inrichting, aard en/of omvang, tot een verbetering hebben geleid. Eiser meent dat het heringerichte gebied in vergelijking met de oorspronkelijke inrichting geen wezenlijke verandering heeft ondergaan.
Vervanging niet per definitie een verbetering
Uit eerdere jurisprudentie kan volgens eiser worden afgeleid dat bij een algehele vervanging van voorzieningen geen sprake hoeft te zijn van een verbetering c.q. voorziening als bedoeld in artikel 222, eerste lid, Gemeentewet. Eiser wijst op het arrest van de Hoge Raad inzake de gemeente Sneek (HR d.d. 25 mei 1998, nr. 25347) welke situatie vergelijkbaar is met de gemeente Hengelo. Eiser leidt uit dit arrest af dat een verbetering mogelijk aanwezig kan worden geacht, indien door de herinrichting meer omzet/wint wordt behaald. Die situatie zal zich volgens eiser alleen voordoen bij een stijging van het winkelend publiek. Volgens eiser heeft de herinrichting van Hengelo juist negatief uitgepakt en hebben de aangebrachte voorzieningen geen verbetering met zich meegebracht. Verweerder heeft nagelaten het nadeel van de herinrichting te verrekenen, zoals het vervallen van de parkeerplaatsen in de binnenstad, de te lichte bestrating en te steile stoepranden. Ook de herinrichting zelf heeft veel overlast en ongemak bezorgd. Omzetten zijn daardoor achteruitgegaan.
Bovenwijkse voorzieningen en perceptiekosten
Voor eiser staat feitelijk vast dat er in het gebied Binnenstad zuid bovenwijkse voorzieningen zijn gerealiseerd, zoals de aanleg van het stations- en het marktplein. Verweerder erkent dit in de uitspraak op bezwaar. Volgens eiser is de herinrichting van de binnenstad als geheel een bovenwijkse voorziening. De herinrichting van de binnenstad dient vooral het imago en de aantrekkelijkheid van de stad als geheel.
Volgens eiser ontkent verweerder dat er in de kostenopzet perceptiekosten zijn meegenomen, hetgeen eiser niet begrijpt. In het ambtelijk advies van 2 september 2003 wordt nadrukkelijk gesteld dat met deze kosten rekening moet worden gehouden. Als blijkt dat er in de kostenopzet geen perceptiekosten zijn meegenomen, kunnen en mogen deze kosten ook geen rol spelen bij het bepalen van de opbrengst van de baatbelasting.
Kosten van voorzieningen na 1 januari 2003
In de kostenopzet is onder de herinrichtingskosten een bedrag opgenomen voor kosten van aanleg van voorzieningen na 1 januari 2003. De accountant heeft de juistheid van deze bedragen niet kunnen vaststellen, zodat volgens eiser niet vaststaat of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Opvallend is dat voor het deelgebied Enschedesestraat/Wemenstraat anders dan in de kostenopzet van mei 2003 in september 2003 voor dit deelgebied in september 2003 alsnog € 63.547,00 kosten worden verwacht voor afronding van de werkzaamheden. Niet duidelijk is waaruit die werkzaamheden bestaan. Bovendien zijn de onder deze post opgevoerde kosten aan algemeen beheer toe te rekenen kosten, omdat de herinrichting op dat moment al was voltooid.
4. Afbakening van het gebied
De omslag van de lasten mag niet tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leiden. Daarvan is sprake omdat verweerder volgens eiser het gebate gebied te beperkt heeft gehouden en doelbewust gebate objecten buiten de heffing heeft gehouden. Verweerder heeft derhalve een onjuiste maatstaf aangelegd. De verordeningen zijn dan ook onverbindend.
- gemeentelijke eigendommen
De gemeentelijke eigendommen zijn buiten de heffing gelaten. De Hoge Raad staat dit toe mits daardoor de maximaal te verhalen kosten niet worden overschreden. In de uitspraak op bezwaar stelt verweerder dat er gelet op de cijfers geen sprake is van een overschrijding. Verweerder heeft dit echter niet nader gespecificeerd.
- objecten met de bestemming wonen
Verweerder heeft geen motivering gegeven waarom deze objecten buiten de heffing zijn gehouden. De woningen zijn volgens eiser in vergelijking tot de andere objecten niet meer of minder door de voorzieningen gebaat.
- gebate objecten buiten het aangewezen belastinggebied
Met uitzondering van de objecten aan de centrumring heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de bedoelde objecten buiten de heffing zijn gelaten. Ook deze objecten zijn volgens eiser gebaat. De motivering ten aanzien van de centrumring overtuigt eiser niet, omdat niet de fysieke scheiding met het voorzieningengebied van belang is maar of een object door de voorziening is gebaat. Ook in het gebied dat buiten de heffing is gelaten, zijn voorzieningen getroffen. Het is eiser niet duidelijk waarom de groen ingekleurde percelen buiten de belastingheffing zijn gelaten.
Voorts is volgens eiser niet duidelijk hoe de begrenzing van de belastinggebieden tot stand is gekomen. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder dit ook niet inzichtelijk gemaakt. Zo zal verweerder moeten aangeven waarom het pand Willemstraat 62 wel in de heffing is betrokken en het daarnaast buiten het belastinggebied gelegen pand niet in de heffing is betrokken.
- objecten met de bestemming bijzondere voorzieningen
Het betreft het museum Oald Hengel en de Lambertuskerk en pastorie. Eiser deelt niet verweerders standpunt dat deze objecten door de beperkte gebruiksmogelijkheden als monument niet door de voorzieningen zijn gebaat. De aanwijzing tot gemeentelijke of rijksmonument beperkt niet de gebruiksmogelijkheden van deze panden, maar heeft alleen tot gevolg dat niet zonder toestemming van de gemeente mag worden verbouwd en/of gesloopt.
5. Omslag en maatstaf
Het profijtbeginsel is volgens eiser onvoldoende door verweerder toegepast. De binnenstad is heringericht met als doel één aaneengesloten aantrekkelijk winkelgebied te creëren. De voorzieningen en het voorzieningenniveau zijn in het gehele gebied hetzelfde. Het ligt dan volgens eiser niet voor de hand het gebied in vier deelgebieden met een ander belastingregime op te spitsen. Deze differentiatie is willekeurig en leidt tot rechtsongelijkheid en een onredelijke belastingheffing. Eiser onderbouwt zijn standpunt met berekeningen die aanzienlijke verschillen laten zien, terwijl er geen aanwijsbare objectieve factoren zijn die het verschil in belastingheffing rechtvaardigen.
Tevens is sprake van willekeurige en onredelijke belastingheffing omdat een deel van de aanslag is gebaseerd op een vast bedrag, waardoor relatief kleine objecten/percelen - in het bijzonder in het geval van een samenstel van percelen - onevenredig zwaar worden aangeslagen.
6. Bijzondere situaties van vier objecten
Vervolgens wordt aandacht besteed aan vier bijzondere situaties betreffende de percelen Enschedesestraat 4a, Beursstraat 7, Beekstraat 21 en Brink 111.