RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 955 WAO Az1 A
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: [echtgenoot], te [woonlaats], echtgenoot van eiseres,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 19 augustus 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is eiseres op 4 mei 2004 op het spreekuur geweest van de verzekeringsarts A.L. Westra (hierna: Westra). In het daarvan opgemaakte rapport van diezelfde datum staat onder 3.2 ‘Onderzoeksactiviteiten’ onder meer: “Expertise bij Verhoeven, psycholoog”.
Bij brief van - eveneens - 4 mei 2004 heeft Westra voor eiseres een expertise aangevraagd bij drs. J.D. Verhoeven, psycholoog en fysio- en manueeltherapeut (hierna: Verhoeven), die eiseres bij brief van 9 juni 2004 heeft uitgenodigd. In deze brief staat onder meer: “In opdracht van UWV worden verzekerden van UWV door mij geadviseerd. Hierbij nodig ik u uit voor een eerst gesprek op maandag 14 juni a.s. om 14.30 uur”.
Deze afspraak is telefonisch verzet naar 18 juni 2004, hetgeen Verhoeven heeft bevestigd bij brief van 14 juni 2004.
Via de mail heeft de echtgenoot van eiseres Verhoeven op 17 juni 2004 laten weten het niet zinvol te achten dat eiseres op de afspraak van een dag later zou verschijnen, aangezien, kort gezegd, de gevraagde toelichting op deze afspraak niet was verkregen.
Verhoeven heeft Westra op 24 juni 2004 via de mail bericht dat de voor 18 juni 2004 gemaakte afspraak op het laatste moment werd afgezegd omdat de echtgenoot van eiseres er niet mee bekend was dat een expertise was aangevraagd en hem tevens onvoldoende duidelijk was waartoe dit alles diende.
Bij besluit van 28 juni 2004 (hierna te noemen besluit 1) heeft verweerder de betaling van de uitkering met ingang van 28 juni 2004 geschorst. Daartoe was voor verweerder redengevend dat eiseres volgens verweerder geen gevolg had gegeven aan een uitnodiging voor een gesprek met, dan wel een onderzoek door drs. J.D. Verhoeven, psycholoog en fysio- en manueel therapeut, werkzaam bij Condite te Enschede.
Bij besluit van 9 juli 2004 (hierna te noemen besluit 2) heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres met 10% gekort over een termijn van 8 weken, te weten van 18 juni 2004 tot 13 augustus 2004. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres zonder geldige reden niet is verschenen op de afspraak met Verhoeven.
Eiseres heeft op 10 juli 2004 bezwaar gemaakt tegen besluit 1. Op 15 juli 2004 heeft zij bezwaar gemaakt tegen besluit 2.
Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid haar bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld bij brief van 30 september 2004.
Verweerder heeft op 19 januari 2005 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 20 en 23 september 2005 nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 september 2005, waar eiseres en haar gemachtigde met voorafgaand bericht niet zijn verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.L.M. Liesting.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 19 augustus 2004 in rechte in stand kan blijven.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WAO kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), zo dikwijls hij zulks nodig oordeelt, de persoon die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen.
In artikel 23, tweede lid, van de WAO is bepaald dat het UWV de in het eerste lid bedoelde personen op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats door een of meer daartoe door hem aangewezen deskundigen kan doen onderzoeken.
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de WAO kan de daartoe door het UWV aangewezen deskundige, ook zonder opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen, doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, onder b, van de WAO weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WAO, na tijdig te zijn opgeroepen, niet verscheen of weigerde zich te laten onderzoeken door de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering daartoe aangewezen deskundige.
In artikel 29, eerste lid, van de WAO is bepaald dat een maatregel als bedoeld in artikel 25 of 28 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 50, derde lid, onder c, van de WAO kan het UWV indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat, degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen, de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering opschorten of schorsen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Maatregelenbesluit Tica bedraagt de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting opgenomen in de derde categorie van de WAO: 10% gedurende 8 weken.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Maatregelenbesluit Tica bedraagt de hoogte van de maatregel, bedoeld in het eerste lid: 5%, indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft.
Onder de verplichtingen van de derde categorie is in de bijlage bij het Maatregelenbesluit onder B, 1º opgenomen dat de verzekerde, na tijdig te zijn opgeroepen, verplicht is te verschijnen dan wel, hetzij de gestelde vragen te beantwoorden, hetzij zich te laten onderzoeken door een deskundige, hetzij te voldoen aan het voorschrift om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting (artikelen 45, eerste lid, van de WAZ, 37, eerste lid, van de Wajong en 25, eerste lid, van de WAO).
Verweerder heeft de WAO-uitkering van eiseres geschorst en gedurende 8 weken met 10% gekort omdat eiseres, zo stelt verweerder, zonder geldige reden niet verschenen is op een afspraak teneinde te worden onderzocht door deskundige Verhoeven. Verweerder wijst er in dit verband op dat de verzekeringsarts op 4 mei 2004 tijdens het spreekuur eiseres heeft medegedeeld aanvullend onderzoek door psycholoog Verhoeven noodzakelijk te achten. Verweerder merkt dienaangaande verder nog op dat deze verklaring ondersteund wordt door hetgeen vermeld staat in het medisch verslag van de verzekeringsarts van 4 mei 2004.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet verplicht is om personen ervan op de hoogte te brengen dat zij zullen worden opgeroepen door een door verweerder aangewezen deskundige. Verhoeven heeft op 10 juni 2004 telefonisch contact met eiseres opgenomen en een afspraak gemaakt voor 14 juni 2004. Deze afspraak is later verzet naar 18 juni 2004. Zo het eiseres op 4 mei 2004 al niet duidelijk zou zijn gemaakt dat eiseres voor expertise naar Verhoeven zou worden verwezen, dan had zij na het telefonisch onderhoud met Verhoeven kunnen weten dat dit de gewenste expertise betrof, die, zoals eiseres zelf in bezwaar heeft aangegeven, met haar is besproken op 4 mei 2004, aldus verweerder. Verweerder meent dat het eiseres kan worden verweten dat zij geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging van Verhoeven om op 18 juni 2004 te verschijnen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij wèl gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging om te verschijnen. Zij heeft contact opgenomen met Verhoeven en gemotiveerd aangegeven waarom zij niet zou verschijnen. Voor eiseres was redengevend dat niet gebleken was van een onderzoeksopdracht van het UWV aan Verhoeven. Naar de mening van eiseres betreft dit een geldige reden. Verweerder had duidelijk moeten maken dat Verhoeven een door hem aangewezen deskundige is in de zin van artikel 23 van de WAO. Ook heeft geen oproep plaatsgevonden.
Eiseres betwist voorts dat tijdens het gesprek op 4 mei 2004 met de verzekeringsarts een onderzoeksopdracht aan Verhoeven is besproken. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts de opdracht tot expertise niet gemotiveerd dan wel toegelicht, aldus eiseres.
Eiseres wijst erop dat het opvallend is dat de brief van 4 mei 2004 van verzekeringsarts Westra aan Verhoeven, inhoudende een opdracht tot expertise, niet ondertekend is en niet op briefpapier van het UWV is afgedrukt. Ook is het volgens eiseres opmerkelijk dat verweerder deze brief pas op 7 december 2004 aan eiseres heeft doen toekomen.
Verweerder heeft, zo stelt eiseres, ten onrechte de betaling van haar WAO-uitkering geschorst.
Eiseres stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van een dringende reden om af te zien van het opleggen van een maatregel.
Overwegingen van de rechtbank
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder betoogd dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep gericht tegen het schorsingsbesluit van 28 juni 2004, aangezien verweerder bij besluit van 9 juli 2004 per 28 juni 2004 een maatregel heeft opgelegd. Dit impliceert immers dat de uitkering op en na 28 juni 2004 is voortgezet, zodat geen belang bestaat bij vernietiging van het bestreden besluit voor zover dat ziet op het schorsingsbesluit, aldus de gemachtigde van verweerder. De rechtbank verwerpt dit betoog omdat niet valt uit te sluiten dat eiseres nog enig belang heeft bij de beoordeling van het in bezwaar gehandhaafde schorsingsbesluit, bijvoorbeeld in de vorm van renteschade.
De rechtbank stelt vast dat de stukken van 20 en 23 september 2005 van eiseres niet tijdig zijn ingediend. Deze stukken zijn immers ingediend na afloop van de termijn genoemd in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding bedoelde stukken om die reden buiten beschouwing te laten, nu ter zitting van de zijde van verweerder uitdrukkelijk is verklaard dat er geen bezwaar tegen bestaat dat deze stukken aan het dossier worden toegevoegd.
Vast staat dat eiseres niet is verschenen voor het door haar op 18 juni 2004 bij Verhoeven te ondergane onderzoek.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij geen oproep voor het onderzoek bij Verhoeven heeft ontvangen. De echtgenoot van eiseres heeft immers zelf contact gezocht met Verhoeven om de oorspronkelijke afspraak, die stond gepland voor 14 juni 2004 en waarvoor eiseres ook een oproep had ontvangen, te verzetten naar 18 juni 2004.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 23 en 25 van de WAO was eiseres gehouden om te verschijnen op de afspraak van 18 juni 2004 met Verhoeven.
De rechtbank ziet niet in dat eiseres, naar zij stelt, wel degelijk aan de oproep voor bedoelde afspraak gehoor heeft gegeven door na gemotiveerde aankondiging vooraf geen gevolg aan die oproep te geven. Feit is en blijft immers dat eiseres niet op de afspraak voor 18 juni 2004 is verschenen. Voor zover eiseres met haar stelling, dat zij wel degelijk aan de oproep voor deze afspraak gehoor heeft gegeven, heeft willen betogen dat zij een geldige reden had om niet te verschijnen, omdat Westra haar opdracht tot expertise niet heeft gemotiveerd, niet gebleken is van een onderzoeksopdracht van het UWV aan Verhoeven en het UWV niet duidelijk heeft gemaakt dat Verhoeven een deskundige is in de zin van de artikelen 23 en 25 van de WAO, volgt de rechtbank eiseres niet in dit betoog. In de WAO is geen verplichting voor verweerder neergelegd om expertise-opdrachten te motiveren en/of betrokkenen die een onderzoek door een deskundige moeten ondergaan daarvan op de hoogte te stellen. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel dat Verhoeven een aangewezen deskundige is als bedoeld in de artikelen 23 en 25 van de WAO. Westra heeft immers bij brief van 4 mei 2004 een expertise bij Verhoeven aangevraagd. Dat deze brief niet ondertekend is en niet op briefpapier van het UWV is afgedrukt, brengt niet met zich dat, zoals eiseres kennelijk heeft willen betogen, in het geheel geen expertise-opdracht aan Verhoeven is uitgegaan.
In dit verband wijst de rechtbank er voorts op dat in de uitnodiging voor de oorspronkelijke afspraak op 14 juni 2004 staat dat verzekerden in opdracht van het UWV door Verhoeven worden geadviseerd. Eiseres had hieruit kunnen - en naar het oordeel van de rechtbank ook moeten – afleiden dat Verhoeven een door verweerder aangewezen deskundige is in de zin van artikel 23 van de WAO en dat zij derhalve verplicht was te verschijnen op de afspraak voor 18 juni 2004.
Nu in de WAO niet is voorgeschreven dat verweerder verzekerden kenbaar moet maken dat aan een deskundige opdracht is gegeven een expertise te verrichten, is in feite niet relevant of eiseres in dit geval tijdens het onderzoek door Westra op 4 mei 2004 al dan niet is voorgehouden dat nog een expertise zou plaatsvinden. Maar afgezien hiervan, ziet de rechtbank op basis van de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding om aan te nemen dat tijdens dat onderzoek niet gesproken is over een door een deskundige te verrichten expertise. De rechtbank wijst er in dit verband op dat blijkens een zich onder de gedingstukken bevindende telefoonnotitie, waarop staat dat gesproken is met ‘Westenberg VA’, de verzekeringsarts in een telefoongesprek met een UWV-medewerker te kennen heeft gegeven dat zij duidelijk aan eiseres heeft aangegeven dat er een expertise zou plaatsvinden.
Eiseres heeft, onder meer in haar schrijven van 20 september 2005, aangevoerd dat mevrouw Westra en niet Westenberg het onderzoek op 4 mei 2004 heeft verricht. Westenberg kan volgens eiseres dan ook geen verklaring afleggen over het feit of met eiseres is gesproken over het laten verrichten van een expertise door Verhoeven. In dit verband heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de naam Westenberg ten onrechte is genoemd. Volgens zijn verklaring betreft het eerdergenoemde Westra en gaat het om een vergissing. Bij verweerder werkt en werkte geen Westenberg, zo heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, nu eiseres niet is verschenen op de afspraak met Verhoeven op 18 juni 2004, terecht overgegaan is tot schorsing van de uitbetaling van de uitkering. Verweerder is immers op grond van artikel 50, derde lid, onder c, WAO gehouden, in dergelijke gevallen de betaling van de uitkering op te schorten of te schorsen.
Gelet op artikel 25, eerste lid, onder b, van de WAO is verweerder eveneens gehouden om, in het geval een verzekerde geen gehoor geeft aan de verplichting om te verschijnen bij een deskundige voor onderzoek, een maatregel op te leggen, in dit geval, gelet op artikel 5, eerste lid, van het Maatregelenbesluit Tica, van 10% gedurende acht weken.
Voor zover eiseres met haar betoog, dat zij een geldige reden had om niet voor het onderzoek op 18 juni 2004 te verschijnen, heeft beoogd te stellen dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, kan de rechtbank, gelet op de voorgaande overwegingen, haar daarin niet volgen.
De rechtbank is voorts, gelet op de processtukken en het verhandelde ter zitting, niet gebleken van een dringende reden waardoor verweerder had moeten afzien van het opleggen van een maatregel.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, waarbij de bezwaren tegen de schorsing van de WAO-uitkering en de korting van 10% gedurende 8 weken ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kan worden gelaten.
Beslist wordt derhalve als volgt:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2005