ECLI:NL:RBALM:2005:AU3665

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 658 WW AZ1 A, 04 / 659 WW AZ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake uitkering wegens betalingsonmacht

In deze zaak hebben eisers, werkzaam bij een transportbedrijf, een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens betalingsonmacht van hun werkgever. De werkgever had hen geen loon meer betaald en was niet meer te traceren. Eisers hebben geprobeerd het faillissement van de werkgever aan te vragen, maar dit is gestaakt omdat de eigenaar niet te vinden was. De aanvragen om uitkering werden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in eerste instantie gehonoreerd met een voorschot, maar later werd de opzegtermijn vastgesteld tot en met 28 februari 2003, wat door eisers werd betwist. De rechtbank heeft de besluiten van het UWV in stand gelaten, waarbij werd geoordeeld dat de opzegging van de dienstbetrekking op 31 januari 2003 redelijk was, gezien de omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat eisers niet adequaat hadden gehandeld door na deze datum door te blijven werken, terwijl zij wisten dat de werkgever niet meer aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van het UWV niet in strijd waren met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de eisers niet onevenredig in hun belangen waren getroffen. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummers: 04 / 658 WW AZ1 A
04 / 659 WW AZ1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
1. [eiser 1], wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2], wonende te [woonplaats, eisers,
gemachtigde: mr. A.V.L.L. van Meurs, werkzaam bij Meiborg Advocatenkantoor te Almelo,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, locatie Dordrecht, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 4 juni 2004, respectievelijk 3 juni 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eisers sub 1 en 2 zijn sedert 1 december 2002, respectievelijk 1 september 2002, werkzaam als administratief medewerker/planner, respectievelijk administratief medewerkster in dienst bij […] BV Internationaal Transport te [plaats] (hierna: de werkgever).
Bij brief van 31 januari 2003 deelt eiseres sub 2 in het kader van de belastingaangifte OB, LB en vennootschapsbelasting van de werkgever aan de belastingdienst mede dat niemand meer op bovengenoemd bedrijf te bereiken is, alsmede dat het kantoorpand leeg is aangetroffen en dat dus geen belastingaangifte voor genoemd bedrijf kan worden gedaan.
Bij brief van 20 mei 2003 heeft eiseres sub 2 de werkgever gesommeerd het achterstallig loon vanaf oktober 2002 tot heden over te maken. Bij brief van 21 mei 2003 heeft eiser sub 1 de werkgever gesommeerd het achterstallig loon vanaf december 2002 tot (en met) 24 maart 2003 over te maken. De werkgever heeft ondanks deze sommaties nagelaten het achterstallige loon te betalen.
Vervolgens heeft eiseres sub 2 op 4 september 2003 het faillissement van de werkgever aangevraagd. De faillissementsaanvraag is gestaakt omdat de eigenaar van het bedrijf niet (meer) te traceren is.
Eisers hebben vervolgens op 10 november 2003 bij verweerder een aanvraag ingediend om uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever.
Bij besluiten van 5 december 2003 (eiser sub 1), respectievelijk 2 december 2003 (eiseres sub 2) heeft verweerder eisers meegedeeld dat naar aanleiding van hun aanvraag om uitkering in verband met overname van de betalingsverplichtingen van de werkgever, aan hen op voorschotbasis een uitkering wordt betaald. In afwachting van de definitieve beoordeling ontvangen eisers een voorschot op hun uitkering over de achterstallige loonperiode en de opzegtermijn. Voorts is meegedeeld dat achterstallig loon maximaal kan worden overgenomen over de periode 13 weken voorafgaande aan de dag van opzegging, waarbij de opzegtermijn is vastgesteld tot en met 28 februari 2003.
Bij schrijven van 5 januari 2004 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen bovengenoemde besluiten. Zij bestrijden de vastgestelde opzegtermijn tot en met 28 februari 2003.
Op 22 maart 2004 is het definitieve besluit op de aanvragen van eisers om overname van de loonverplichtingen van de werkgever tot stand gekomen. Hiertegen hebben eisers geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft op 29 maart 2004 de hoorzitting plaatsgevonden.
Bij de bestreden besluiten van 4 juni 2004, respectievelijk 3 juni 2004, zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de besluiten van 5 december 2003, respectievelijk 2 december 2003 gehandhaafd.
Blijkens de ingediende beroepschriften kunnen eiser sub 1 (reg.nr. 04/658 WW) en eiseres sub 2 (reg.nr. 04/659 WW) zich niet verenigen met deze besluiten.
Verweerder heeft op 17 november 2004 (reg.nr. 04/659 WW), respectievelijk 1 april 2005 (reg.nr. 04/658 WW) een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 september 2005, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verweerder, met voorafgaand bericht, niet is verschenen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluiten van 4 juni 2004, respectievelijk 3 juni 2004 in rechte in stand kunnen blijven.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WW betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit eigen beweging een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering, indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van die uitkering, omtrent het van de uitkering aan de werknemer te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26 van deze wet of de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de WW is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd op verzoek van de werknemer een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering te betalen, indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op uitkering.
Het derde lid van artikel 31 van de WW bepaalt dat in afwijking van het tweede lid het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit eigen beweging of op verzoek van de werknemer een naar redelijkheid vast te stellen voorschot betaalt op hetgeen hem krachtens een
aanspraak naar burgerlijk recht of krachtens deze wet kan toekomen, indien:
a. onzekerheid bestaat omtrent het recht op onverminderde doorbetaling van loon, ingeval niet vaststaat dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd; of
b. het recht, bedoeld in onderdeel a, vaststaat, doch de werkgever het loon niet voldoet.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW) heeft een werknemer recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Op grond van artikel 64 van de WW omvat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW:
a. het loon over ten hoogste 13 weken, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van opzegging van de dienstbetrekking of, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is opgezegd, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen redelijkerwijs had moeten worden opgezegd;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van onderdeel a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden;
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder onder meer overwogen dat op grond van de gegevens ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op goede gronden is overgegaan tot het verstrekken van een voorschot op de uitkering van eisers. Volgens verweerder is op grond van de door eisers aangeleverde gegevens duidelijk geworden dat zij geen loonbetalingen meer hebben ontvangen van de werkgever, ondanks hun verzoeken die zij aan de werkgever hebben gericht tot loondoorbetaling. Voorts hebben eisers volgens verweerder kenbaar gemaakt middels aanlevering van een brief gedateerd 31 januari 2003 dat niemand meer op het bedrijf te bereiken was, alsmede dat het kantoorpand leeg is aangetroffen. Op grond van deze gegevens heeft verweerder naar zijn mening redelijkerwijs kunnen aannemen dat naar alle waarschijnlijkheid op 31 januari 2003 blijvende betalingsonmacht van de werkgever is ontstaan. Op 31 januari 2003 had het eisers dus redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de werkgever niet meer voornemens was om aan hen loonbetalingen te verrichten, ongeacht het al dan niet meer hebben verricht van werkzaamheden na 31 januari 2003. Verder overweegt verweerder nog dat ten tijde van het tot stand komen van het bestreden besluit nog geen zekerheid bestond omtrent het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW en dat derhalve in redelijkheid een voorschot op uitkering is toegekend, in afwachting van nader onderzoek.
Eiser sub 1 kan zich niet verenigen met verweerders besluit aangezien hij, kort gezegd, langer heeft gewerkt dan tot 28 februari 2003. Hij was sowieso werkzaam tot en met 24 maart 2003, zijnde de datum van zijn bedrijfsongeval.
Eiseres sub 2 kan zich niet verenigen met verweerders besluit aangezien zij, kort gezegd, aantoonbaar tot 21 mei 2003 werkzaamheden heeft verricht. Zij kon op 31 januari 2003 niet vermoeden dat vanaf die datum geen loon meer zou worden betaald, aangezien zij in januari 2003 nog loon (contant) van de werkgever had ontvangen. Ter zitting hebben eisers op de vraag wie het werkgeversgezag had na 31 januari 2003 aangegeven dat degene die de baas was ([naam]) in het buitenland zat en dat eisers min of meer zelf de zaakjes van de werkgever regelden. Voorts hebben eisers ter zitting aangegeven dat zij wel adequaat hebben gehandeld in reactie op, kort gezegd, het verdwijnen van de werkgever: volgens eiseres sub 2 hebben zij getracht een bijstandsuitkering aan te vragen en heeft zij getracht het faillissement van de werkgever aan te vragen. Omdat het lang duurde voordat rechtsbijstand werd toegezegd is dat pas in september 2003 gebeurd.
In de verweerschriften geeft verweerder aan dat in de WW aan hem de bevoegdheid is gegeven om naar redelijkheid het moment van opzegging te bepalen. Volgens de feitelijke situatie is de datum van opzegging van 31 januari 2003 een datum waarop redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. Hierbij neemt verweerder in ogenschouw dat de werkgever, in ieder geval op deze datum, met de noorderzon is vertrokken. Blijkens de brief van 31 januari 2003 is het kantoorpand van de werkgever leeg aangetroffen en is het niet mogelijk gebleken om iemand van het bedrijf te bereiken. Volgens verweerder blijkt het onvindbaar zijn van de werkgever ook uit de stukken aangaande de pogingen om de werkgever in staat van faillissement te verklaren. Het al dan niet meer hebben gewerkt voor de werkgever vormt voor verweerder geen aanleiding om een ander standpunt omtrent de dag van opzegging in te nemen.
Anders dan door eisers gesteld, meent verweerder dat de beslissingen op bezwaar niet in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder deelt het standpunt niet dat eisers door de bestreden besluiten onevenredig in hun belangen zijn getroffen. Daartoe voert verweerder aan dat het verstrekken van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW meermalen is aangemerkt als een laatste redmiddel door de Centrale Raad van Beroep. Aan eisers is het laatste redmiddel toebedeeld over de periode van 1 november 2002 tot en met 28 februari 2003. Gezien de beperkte duur van overname van loonbetaling, bepaald in hoofdstuk IV van de WW, is de periode van overname gelijk aan de maximale periode die voor overname in aanmerking kan komen, aldus verweerder. In een dergelijke situatie is het volgens verweerder niet aannemelijk dat de besluiten nadelige gevolgen voor eisers hebben die in verhouding onevenredig zijn aan de met de besluiten te dienen doelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de werkgever op een gegeven moment met de noorderzon is vertrokken. Dat blijkt uit de brief van eiseres sub 2 aan de belastingdienst van 31 januari 2003. Vast staat voorts dat de werkgever de dienstverbanden met eisers niet heeft opgezegd of ontbonden. In die situatie geeft artikel 64, onder a, van de WW verweerder de bevoegdheid om zelf de dag van opzegging te bepalen op de dag waarop naar zijn oordeel redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. Deze aanwijzingsbevoegdheid is niet alleen bedoeld voor situaties waarin onnodig laat is opgezegd, maar is ook bedoeld voor situaties als de onderhavige waar opzegging geheel achterwege is gebleven omdat de werkgever met de noorderzon is vertrokken.
Door de werkgever pas in mei 2003 te verzoeken om loondoorbetaling (eiser sub 1), respectievelijk in september 2003 het faillissement aan te vragen (eiseres sub 2), terwijl eisers reeds in januari 2003 wisten of althans hadden kunnen vermoeden dat de werkgever met de noorderzon is vertrokken, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank niet adequaat gehandeld op de eind januari 2003 aan de belastingdienst gemelde situatie. Dat eisers wel adequaat zouden hebben gehandeld, maar door vertraging eerst in een laat stadium concreet actie hebben ondernomen, zoals eisers hebben gesteld, blijkt niet uit de beschikbare gegevens. In ieder geval is niet gebleken dat eisers zodanige actie(s) hebben ondernomen dat de periode van loondoorbetaling zo kort mogelijk is gehouden; zo hebben zij geen pogingen ondernomen om het dienstverband te beëindigen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de dienstbetrekkingen met eisers fictief zijn opgezegd per 31 januari 2003, zijnde de datum waarop eiseres sub 2 de belastingdienst heeft laten weten dat niemand meer op het bedrijf te bereiken is, alsmede dat het kantoorpand leeg is en dat dus geen belastingaangifte voor het bedrijf kan worden gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit de dag waarop redelijkerwijs had moeten worden opgezegd nu op die datum duidelijk was dat de werkgever met de noorderzon was vertrokken. Door na 31 januari 2003 door te blijven werken hebben eisers sub 1 en 2 niet adequaat gereageerd op de voorhanden zijnde situatie en hoefde verweerder niet de dag waarop de werkzaamheden zijn gestaakt als dag van opzegging aan te merken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten in rechte in stand kunnen worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op
AW