RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 62608 ha za 04-166
datum vonnis: 21 september 2005 (mhm)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
S.,
wonende te R.,
eiser,
verder te noemen S.,
procureur: mr. M. Welgraven,
advocaat: mr. A.H. Blok te Utrecht,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Tourclub R.,
gevestigd te R.,
gedaagde,
verder te noemen Tourclub R.,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
advocaat: mr. M. Groen te Amsterdam.
De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in de tussenvonnissen van 23 februari 2005 en 20 april 2005 is overwogen.
Naar aanleiding van voormelde tussenvonnissen heeft op 22 april 2005 een comparitie van partijen ter plaatse plaatsgevonden, die vervolgens is voortgezet in het gerechtsgebouw te Almelo. Het desbetreffende proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. De ter plaatse gemaakte foto’s zijn aan het proces-verbaal gehecht.
Nadien zijn de navolgende gedingstukken gewisseld:
- akte na comparitie zijdens S.;
- akte na comparitie zijdens Tourclub R.;
- antwoordakte zijdens S..
Vonnis is bepaald op heden.
Het geschil en de motivering van de beslissing
1. De rechtbank neemt hier over hetgeen in de hiervoor vermelde tussenvonnissen is overwogen.
2. Bij voormeld vonnis van 23 februari 2005 is een comparitie ter plaatse gelast. Bij deze comparitie was tevens de bij tussenvonnis van 20 april 2005 benoemde deskundige
mr. D. Kik aanwezig. De deskundige heeft onder meer het navolgende verklaard:
“Onder obstakel wordt volgens het reglement verstaan: een niet gebruikelijk obstakel. Het moet een gevaar zijn voor een mountainbiker… Onder een onoverzichtelijke situatie wordt bijvoorbeeld verstaan: een bocht die niet is te overzien en waarna meteen weer een bocht volgt. Het gaat om een plotseling veranderde terreingesteldheid waar de gemiddelde deelnemer niet direct kan anticiperen…Ik denk dat in deze situatie het nodig was geweest maatregelen te treffen. De rijders kunnen de situatie niet taxeren zonder waarschuwing als je 50 meter verwijderd bent... Als er waarschuwingsbordjes neer worden gezet... dan moeten deze niet in de bocht staan maar het eerste bordje moet bij het eerste paaltje staan, de plaats waar de mountainbikers aanzetten. Vervolgens moet 20 a 30 meter verderop weer een waarschuwingsbordje worden neergezet. Er mag in ieder geval geen lange afstand tussen de waarschuwingsbordjes zitten. De bordjes moeten voorzien zijn van een tekst, zoals rijrichting, pas op ijs, afstappen bevroren weggedeelte. Voorbeelden van maatregelen kunnen zijn: de waarschuwingsbordjes of een omleiding.”
3. De rechtbank heeft de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen en foto’s gemaakt. Op de eerste bij het proces-verbaal gevoegde foto is de kruising te zien waar de deelnemers linksaf moesten slaan (nb.: De bij de comparitie aanwezigen staan exact op de kruising). De tweede foto geeft aan wat de deelnemers zien op het moment dat ze linksaf zijn geslagen. Op deze foto is ook het eerste paaltje te zien dat de deskundige in zijn verklaring noemt. Op het pad is een persoon te zien. Dit is een van de aanwezigen bij de comparitie. Hij staat op de plaats waar de opgevroren ijsplas volgens S. begon. De rechtbank heeft geconstateerd dat tussen de kruising en de plaats waar deze persoon staat sprake is van een lichte helling. Ook is sprake van een flauwe bocht naar rechts. De vierde foto geeft aan wat de deelnemers zien ter hoogte van het eerste paaltje. Ook op deze foto staat een van de aanwezige personen op de plaats waar de opgevroren plas begon. Tenslotte geeft de derde foto (met de fietsers) een beeld van hetgeen men waarneemt indien er meerdere mensen achter elkaar rijden.
Op grond van hetgeen door haar is waargenomen, zoals weergegeven op de foto’s, komt de rechtbank tot de conclusie dat vanaf de kruising niet, althans moeilijk te zien is hoe de gesteldheid van het pad is waar de opgevroren plas aanwezig was. Ook vanaf de plaats waar het eerste paaltje staat is dat moeilijk te zien, in ieder geval indien men met meerdere personen achter elkaar rijdt.
4. Gelet op de hiervoor omschreven waarnemingen en hetgeen de deskundige heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de situatie ter plaatse ten tijde van de toertocht op 12 januari 2002 noopte tot het treffen van maatregelen ter voorkoming van de gevolgen van een val door de gladheid van de opgevroren plas en dat de deelnemers redelijkerwijs er van mochten uitgaan dat zij voor de opgevroren plas zouden worden gewaarschuwd, opdat zij op het mogelijke gevaar, dat een dergelijke opgevroren plas met zich brengt, konden anticiperen. Nu de Tourclub R. het treffen van dergelijke maatregelen achterwege heeft gelaten, heeft zij in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien eens anders persoon gehandeld, te meer daar te verwachten valt dat deelnemers ten gevolge van de opgevroren plas kunnen uitglijden, indien zij niet tijdig worden gewaarschuwd, en zij dientengevolge letsel cq. schade kunnen oplopen.
5. Aan het voorgaande doet niet af dat Tourclub R. voor het begin van de toertocht het parcours heeft gecontroleerd. De situatie zoals hiervoor beschreven en het gegeven dat er sprake was van een opgevroren plas noopte op zich tot het nemen van maatregelen, hetgeen blijkbaar niet is onderkend.
6. Partijen verschillen van mening omtrent de omvang van de opgevroren plas, met name de breedte van de opgevroren plas. Ook indien al sprake zou zijn van een opgevroren plas ter grootte van de door de Tourclub R. gestelde omvang, dan nog rust op haar de verplichting om zodanige maatregelen ter voorkoming van ongevallen te treffen, te meer daar vanaf de kruising, dan wel vanaf het eerder genoemde eerste paaltje niet, althans moeilijk waar te nemen is hoe de bodemgesteldheid ter plaatse van de opgevroren plas is, zeker in het geval men met enige deelnemers achter elkaar rijdt.
7. Tourclub R. stelt voorts dat nadien geen andere deelnemers zijn gevallen, doch aan deze stelling gaat de rechtbank voorbij. Onweersproken, althans onvoldoende gemotiveerd betwist door Tourclub R., staat vast dat na de val van S. een EHBO-er ter plaatse is gaan staan om de deelnemers te waarschuwen.
8. Tourclub R. betoogt nog dat indien zou moeten worden aangenomen dat haar een verwijt gemaakt kan worden, dit nog niet betekent dat de door S. beweerde schade het gevolg is van het handelen van Tourclub R.. De rechtbank is van oordeel dat het niet naleven van een veiligheidsnorm meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn der verwachtingen ligt, aan de overtreder van die norm, in casu Tourclub R., moet worden toegerekend.
9. Thans dient te worden beoordeeld welke schade door Tourclub R. aan S. dient te worden vergoed.
De deskundige heeft ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse onder meer verklaard:
“In de winter worden veel tourtochten gereden en als het gevroren heeft kan een ervaren mountainbiker onderkennen dat de ondergrond bevroren is en zich daar op instellen. Het appelleert aan de wegkunst van de mountainbiker. De mountainbiker dient extra oplettend te zijn. Het is niet noodzakelijk om in een groep te rijden. De tourtocht kan individueel gereden worden, er kan worden gestart als groep en soms ontstaat er tijdens het rijden spontaan een groep. Er kunnen situaties zijn, zoals een technisch moeilijk parcours waarin individueel gereden moet worden... Met betrekking tot anticipatie in de groep kan ik nog opmerken dat indien op het parcours niets is aangegeven het zaak is om afstand te houden zodat obstakels die je op het laatste moment ziet, links en rechts kunt laten liggen.”
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en hetgeen de deskundige, zoals hiervoor is weergegeven, heeft verklaard, volgt dat deelname aan een veldtoertocht als de onderhavige risico’s, zoals valpartijen die als een sportieve tekortkoming worden gezien, met zich brengt en dat dit ook bij de deelnemers bekend is. Nu S. een ervaren deelnemer van toertochten is en uit ervaring kan weten welke risico’s een toertocht als de onderhavige met zich brengt, waaronder ook de mogelijkheid dat men ten gevolge van een opgevroren plas kan vallen en letsel kan bekomen, moet het er voor gehouden worden dat S. bewust de risico’s van een toertocht als de onderhavige heeft aanvaard. Bovendien is S. daarop ook bij aanvang van de toertocht door middel van een bordje bij de inschrijflocatie gewezen. Voornoemde omstandigheden, alsmede in aanmerking nemende dat S. onverplicht deelnam aan de toertocht, zijn voor de rechtbank aanleiding om de schadevergoedingsplicht van Tourclub R. te verminderen door de schade over S. en Tourclub R. te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Een verdeling van 50% van de schade voor S. en 50 % voor de Tourclub R. acht de rechtbank, gelet op de hiervoor geschilderde omstandigheden, billijk.
10. S. verwijst in dit kader naar jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 25 oktober 2002, NJ 2004, 556), doch de onderhavige situatie is niet vergelijkbaar met de feiten en omstandigheden zoals die in dat arrest naar voren komen. Het betrof in die zaak schade die het gevolg was van het onberekenbaar gedrag van een dier dat in beginsel voor rekening van de eigenaar van het dier komt, zijnde de risico-aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek. Van een dergelijke risico-aansprakelijkheid voor Tourclub R. is in de onderhavige zaak geen sprake.
S. verwijst tevens naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
3 december 1997 (VR 1997/17). Ook hier is geen sprake van een vergelijkbare zaak. In die zaak waren kettingen over een crosscircuit aangebracht, waarvoor door de crossclub onvoldoende was gewaarschuwd. In de onderhavige zaak is echter sprake van een natuurfenomeen dat zich op dagen met vorst kan voordoen. S. wordt geacht op de hoogte te zijn geweest van de weersgesteldheid, alsmede kunnen voorzien dat plassen kunnen opvriezen.
11. S. stelt aanzienlijke schade te hebben geleden. Tengevolge van de val heeft hij een geconsolideerde Th12 compressiefractuur met restdeformiteit opgelopen. Er is sprake van blijvende invaliditeit die aan de hand van het DRE-model van de AMA-Guides vanwege de aard van de fractuur, waarbij ook de discus is beschadigd, is vastgesteld op 17%, aldus S..
Het door S. gestelde letsel wordt niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat bij de verdere beoordeling dit letsel als uitgangspunt zal worden genomen.
12.1. De hoogte van de door S. geleden schade wordt deels door Tourclub R. betwist.
De navolgende posten zijn niet betwist;
- € 220,-- eigen risico ziektekostenverzekering;
- € 1.211,10 eigen bijdrage voor gezinszorg;
- € 70,-- kosten zonder nut.
De overige door S. opgevoerde posten zijn niet middels bescheiden onderbouwd. In zoverre zal de rechtbank hierna die posten bespreken en, indien mogelijk, ex aequo et bono de omvang van de schadevergoeding vaststellen. Hierbij zal voorzover mogelijk aansluiting worden gezocht bij de gedragslijnen Platform Personenschade, omdat deze gedragslijnen ook door verzekeringsmaatschappijen, aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars, onderling worden gehanteerd in geval van letselschadezaken en S. onweersproken, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, stelt dat de assuradeur van Tourclub R. bij het Verbond van Verzekeraars die de genoemde gedragslijnen ook hanteert, is aangesloten.
12.2. S. vordert een bedrag van € 151,20 ter zake van door zijn echtgenote gemaakte reiskosten naar het ziekenhuis in Deventer. Aannemelijk is dat de echtgenote deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, aangezien S. gedurende een week in het ziekenhuis heeft gelegen. Het aantal kilometer en de hoogte van de kilometervergoeding komt de rechtbank alleszins redelijk voor.
12.3. Vaststaat dat de echtgenote van S. als huisarts werkzaam is. S. is huisman. Uit de door S. overgelegde gegevens van het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Ziektekosten B.V. (productie 4 bij dagvaarding) blijkt dat eerst vanaf
28 januari 2002 gezinshulp is geboden. Gelet op de opname van S. in het ziekenhuis en het feit dat van de echtgenote van S. als huisarts werkzaam is, maakt aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt. De gemaakte kosten voor 14 dagen oppas worden niet buitensporig geacht en zullen derhalve bij de verdere beoordeling in aanmerking worden genomen.
12.4. De door S. gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 23,-- is bedoeld ter dekking van de kosten van de aanschaf van bed-/ziekenhuiskleding en kosten om het verblijf in het ziekenhuis te veraangenamen. Hieronder worden eveneens begrepen de extra telefoonkosten consumpties, koop/huur van boeken en/of tijdschriften etcetera. S. heeft evenwel niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk deze kosten heeft gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding hem in de gelegenheid te stellen zijn stellingen terzake nader te onderbouwen met bescheiden. Deze kunnen bij akte worden overgelegd.
12.5. Met betrekking tot de door S. in het overzicht op bladzijde 8 van de dagvaarding opgevoerde kosten met betrekking tot aardigheidjes, verhoogd bezoek, extra verwarming, verhoogd telefoongebruik en gederfde inkomsten echtgenote zijn evenmin bescheiden overgelegd. S. kan bij voornoemde akte deze posten eveneens nader onderbouwen.
12.6. De kosten van het rapport van CED dienen te worden aangemerkt als redelijke kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade als bedoeld in artikel 6: 96, lid 2 sub b BW. De rechtbank zal derhalve met deze schadepost bij het eindvonnis rekening houden.
13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
1. Laat S. toe bij akte de onder 12.4. en 12.5. genoemde bescheiden over te leggen.
2. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 5 oktober 2005 voor het nemen van die akte.
3. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Moes, Verhoeven en Schreuder en is op
21 september 2005 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.