ECLI:NL:RBALM:2005:AT8701

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 70 WAO AZ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de WAO en de rol van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 4 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een WAO-uitkering. Eiseres, die als productiemedewerkster werkte, had haar werk gestaakt vanwege schouderklachten en was per 8 januari 2003 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiseres was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin haar beperkingen onvoldoende in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) tot uitdrukking zouden zijn gekomen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat haar klachten van fibromyalgie niet adequaat waren meegenomen in de FML. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen, zoals pijn en vermoeidheid, niet juist waren ingeschat en dat er geen rekening was gehouden met haar medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van eiseres op basis van objectieve medische gegevens hadden vastgesteld en dat er geen voldoende onderbouwde informatie was om aan te nemen dat eiseres meer beperkingen had dan in de FML was opgenomen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van verweerder niet deugdelijke motivering ontbeerde, met name met betrekking tot de overschrijding van de belastbaarheid van eiseres in de geduide functies. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op EUR 651,60 werden vastgesteld, en het griffierecht van EUR 31,-- diende door verweerder aan eiseres te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 70 WAO AZ1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. C.J.M. Fens, werkzaam bij FNV Bondgenoten te Deventer,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Regio Twente, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 12 december 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres, laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster (meetbediende) bij [werkgever] B.V. te [plaats], heeft op 9 januari 2003 haar werk gestaakt wegens schouderklachten.
Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder eiseres - nadat zij gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest - per 8 januari 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 januari 2003, aangevuld bij brief van 17 maart 2003, bezwaar gemaakt.
Tijdens een op 22 april 2003 gehouden hoorzitting is eiseres over haar bezwaar gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, zijn besluit van 20 december 2002 herroepen en eiseres per 8 januari 2003 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij brief van 23 januari 2004, op 26 januari 2004 bij de rechtbank binnengekomen, heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft bij brief van 5 maart 2004 een verweerschrift ingediend, waarbij wordt verwezen naar het commentaar van bezwaarverzekeringsarts E. Khoe van 2 februari 2004 op het beroepschrift. Bij brieven van 15 juli 2004 en 5 november 2004 heeft eiseres nadere stukken toegezonden. Het bij laatstgenoemde brief overgelegde stuk betreft de eindrapportage van een bij Het Roessingh verrichte onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van eiseres, waarop de bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd door middel van een rapportage van 13 december 2004, door verweerder toegezonden bij brief van 14 december 2004. Bij die rapportage is de bezwaarverzekeringsarts tevens ingegaan op door de griffier van de rechtbank bij brief van 7 december 2004 voorgelegde vragen. Ter verduidelijking van laatstbedoelde rapportage heeft verweerder bij brieven van 19 en 21 januari 2005 toegezonden respectievelijk een zogeheten ‘transponeringstabel’ en een beschrijving van alle waarden/beperkingen, die de (bezwaar)verzekeringsarts in de ‘Functionele Mogelijkhedenlijst’ (FML) kan aangeven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 maart 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door L.A.P. ter Laak.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 12 december 2003 in rechte in stand kan blijven.
Juridisch kader
Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, is nader omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiser nog arbeid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO is aan te wijzen, die hij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.
Besluitvorming door verweerder
In het onderhavige geval heeft K. Wüstefeld-Silbersdorff, verzekeringsarts in dienst van verweerders administrateur, eiseres onderzocht en op 10 oktober 2002 rapport uitgebracht. Hierin staat als diagnose vermeld: “8N615 Thoracis outlet syndrom”. In het rapport is voorts vermeld dat, gelet op alle verkregen informatie, bij eiseres sprake is van rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolgen van ziekte, waardoor functiestoornissen bestaan met beperkingen ten aanzien van het locomotore functieveld, dat eiseres een neurologisch ziektebeeld heeft door compressie van de zenuwen van de armen, dat vooral statische belastingen de klachten doen verergeren en dat eiseres passende werkzaamheden gedurende acht uur per dag kan verrichten. De verzekeringsarts concludeert uiteindelijk dat bij het onderzoek afwijkende bevindingen werden vastgesteld, die een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek zijn.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), onderdeel van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), opgesteld. Hierin zijn in rubriek 4 (‘dynamische handelingen’) onder meer beperkingen opgenomen voor reiken (licht beperkt, kan met licht gebogen arm reiken: afstand schouder-hand: ongeveer 50-60 cm) en frequent reiken tijdens het werk, dat wil zeggen: ongeveer 20 keer per minuut (beperkt, kan zo nodig tijdens ongeveer een uur per dag frequent reiken). In rubriek 5 (‘statische handelingen’) zijn onder meer beperkingen opgenomen voor zitten (licht beperkt, kan ongeveer een uur achtereen zitten), zitten tijdens het werk (licht beperkt, kan zo nodig gedurende het grootse deel van de werkdag zitten (ongeveer 6-8 uur)), staan (licht beperkt, kan ongeveer een half uur achtereen staan) en staan tijdens werk (licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag staan (ongeveer vier uren)). In deze rubriek heeft de verzekeringsarts bij punt 11 (“Specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid”) de volgende toelichting gegeven: “afwisseling is nodig, geen frequent repeterende bewegingen”.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bij de huisarts van eiseres, P.H.J.M. Essink, medische informatie ingewonnen. Deze informatie is op 20 oktober 2002 verstrekt, waarna de verzekeringsarts in haar op 24 oktober 2002 uitgebrachte aanvullende rapportage concludeert dat de ontvangen informatie geen wijziging brengt in het oordeel, zoals vermeld in de rapportage van 10 oktober 2002. In haar aanvullende rapportage van 1 november 2002, opgemaakt nadat eiseres telefonisch had medegedeeld dat sprake is van een complete dysbalance van haar schoudergordel en dat haar huisarts haar amitriptyline had voorgeschreven omdat haar zenuwen ook zijn aangeraakt, komt de verzekeringsarts tot dezelfde conclusie.
In zijn rapportage van 19 december 2002 geeft de arbeidsdeskundige M. van Wijngaarden aan dat door het CBBS, bij vergelijking van belasting en belastbaarheid, diverse functies zijn geselecteerd die, na weging van de opleidings- en bekwaamheidseisen, als gangbaar kunnen worden aangemerkt. De volgende functies worden geduid: meteropnemer, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, samensteller metaalwaren, machinebediende kunststofverwerkende industrie en brugwachter/sluiswachter. De arbeidsdeskundige concludeert uiteindelijk dat eiseres per einde wachttijd theoretisch voor 25-35% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd in de zin van de WAO en dat herplaatsingsmogelijkheden bij de eigen werkgever niet haalbaar zijn.
Gelet op bovenstaande medische en arbeidskundige bevindingen heeft verweerder bij besluit van 20 december 2002 besloten eiseres een WAO-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In bezwaar heeft eiseres, samengevat weergegeven, het volgende tegen dit besluit aangevoerd.
De beperkingen van eiseres zijn onvoldoende tot uiting gekomen in de FML. In het bijzonder is geen rekening gehouden met de door eiseresses huisarts gestelde diagnose fybromyalgie. De klachten van eiseres zijn verzwakt in de FML verwerkt. Zo ervaart zij erg veel problemen met hand- en vingergebruik, terwijl in de FML juist wordt gesteld dat er op dat punt geen beperkingen zijn in het dagelijks leven. Systematisch is de duur en de frequentie van de belastbaarheid overschat: zitten, staan en lopen is al na korte tijd erg pijnlijk, evenals reiken en tillen. Sommige handelingen zijn altijd pijnlijk, zoals knielen, hoofdbewegingen maken en traplopen. Ten onrechte is niet serieus bekeken of een medische urenbeperking aangewezen was. Alle geduide functies kennen diverse overschrijdingen van de belastbaarheid. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met de loonsverhoging waar eiseres per 1 januari 2003 recht op had - het bruto basisloon is per die datum verhoogd naar EUR 2020,60 per maand -, zodat het dagloon, alsmede het maatmanloon te laag is vastgesteld.
Tijdens de hoorzitting van 22 april 2003 heeft eiseres onder meer nog te kennen gegeven dat zij pijn heeft over haar hele lichaam, waaronder hoofdpijn, rugpijn, een tennisarm en pijn in haar benen, dat ze per keer 15 minuten kan staan, 10 minuten kan lopen en 20 minuten kan fietsen, dat ze veel slaap nodig heeft en last heeft van een slaapstoornis en dat haar huisarts bij haar op 28 november 2002 de diagnose fybromyalgie heeft gesteld.
Bij brief van 22 april 2003 heeft bezwaarverzekeringsarts E. Khoe bij zowel de huisarts van eiseres, als revalidatiecentrum Het Roessingh, waar eiseres onder behandeling is, medische informatie ingewonnen, waarbij wordt verwezen naar de stelling van eiseres, dat sinds de laatste keer dat medische informatie was opgevraagd een nieuwe diagnose was gesteld, namelijk fybromyalgie.
De gevraagde medische informatie is door de huisarts van eiseres verstrekt bij brief van 24 april 2003 en door Het Roessingh bij brief van 20 mei 2003. De huisarts vermeldt dat hij eiseres naar Het Roessingh heeft verwezen en dat zijn ervaring is dat reumatologen wel de diagnose (fybromyalgie) stellen, maar er verder niets mee kunnen. Arts pijnrevalidatie G.C. Kortleven en revalidatiearts C.C.M. Warmerdam van Het Roessingh concluderen onder meer dat sprake is van gegeneraliseerde pijnklachten, die volgens hen tendymyogeen zijn bepaald, dat er anamnestisch veel beperkingen zijn ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden, huismanagement en ambulantie en dat subassertiviteit en beperkte grenshantering onderhoudende factoren lijken te zijn in het klachtenbeeld. Voorts is vermeld dat eiseres graag wil werken aan het leren afstemmen van belasting en belastbaarheid en het opvoeren van belastbaarheid, grensafbakening en invulling van haar dagprogramma. Eiseres is aangemeld voor een intake bij het Maatschappelijk werk voor een te volgen pijnrevalidatieprogramma.
De bezwaarverzekeringsarts concludeert in zijn op 26 mei 2003 uitgebrachte rapportage dat hij zich kan verenigen met de aangegeven mogelijkheden tot functioneren, zoals verwoord in de FML. In zijn beschouwing merkt de bezwaarverzekeringsarts onder meer het volgende op. Subjectieve belevingen van pijn en onvermogen kunnen niet primair als maatstaf gelden en dienen te allen tijde aan de objectief medische feiten getoetst te worden. Fibromyalgie wordt in medische kringen in het algemeen als een verlegenheidsdiagnose gezien, aangezien er volgens de huidige stand van de medische wetenschap naast subjectieve pijnklachten geen objectieve medische afwijkingen bij worden gevonden. Bij eiseres is dat niet anders. Volgens de huidige medische inzichten is er geen enkele reden om niet te belasten. Integendeel, volgens de huidige stand van de medische wetenschap wordt een normale lichamelijke belasting bij klachten als die van eiseres als therapeutisch gezien. Gezien de aanwezige, objectief medische informatie is er geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres niet belastbaar zou zijn conform de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. Zoals de revalidatiearts al aangeeft, lijkt sprake te zijn van gedragsmatige factoren waardoor eiseres psychomentale spanningen ervaart en als spanningequivalenten een vergrote spierspanning (en dus ook pijn) in vrijwel het gehele lichaam ervaart. Volgens het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium is gedrag echter een fenomeen dat niet gemedicaliseerd dient te worden.
Vervolgens concludeert de bezwaarverzekeringsarts in een op 17 juni 2003 uitgebrachte rapportage dat na bestudering van de door de primaire arbeidsdeskundige gesignaleerde overschrijdingen vier van de vijf geduide functies niet geschikt te achten zijn en dat nader onderzoek, naar meer passende functies door de bezwaararbeidsdeskundige dient te worden verricht.
De bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt duidt vervolgens een drietal functies die volgens hem geschikt zijn voor eiseres, te weten productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc Code 272043), samensteller metaalwaren (Sbc Code 264140), en parkeercontroleur (Sbc Code 342022). In zijn aanvullende rapportage van 11 november 2003 gaat de bezwaarverzekeringsarts in op de door de bezwaararbeidsdeskundige gesignaleerde, mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van eiseres. Zijn conclusie is dat ten aanzien van alle door de bezwaararbeidsdeskundige genoemde aspecten betreffende de functionele mogelijkheden er bij eiseres in medisch opzicht geen bezwaren bestaan tegen de beschreven belastbaarheid, zodat alle functie(nummer)s waarover de bezwaararbeidsdeskundige vragen heeft gesteld geschikt te achten zijn.
De bezwaararbeidsdeskundige stelt in zijn rapportage van 13 november 2003 dat het verlies aan verdiencapaciteit circa 35,6% bedraagt ten opzichte van het maatmanloon en concludeert dat er arbeidskundige argumenten zijn om van het primaire oordeel af te wijken en dat de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO per einde wachttijd 35-45% is.
Onder verwijzing naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, heeft verweerder bij het bestreden besluit geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschikt van eiseres per 8 januari 2003 moet worden vastgesteld op 35 tot 45% en herroept zijn besluit van 20 december 2003 in zoverre.
Standpunten van partijen
Evenals in bezwaar heeft eiseres in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat haar beperkingen onvoldoende in de FML tot uitdrukking zijn gekomen. Zij tekent hierbij aan dat zij huishoudelijk werk kan alleen kan doen in een zeer rustig tempo, met veel pauzes, dat autorijden erg moeilijk gaat en fietsen niet langer dan een kwartier mogelijk is en dat vanwege een chronische ontsteking aan haar voeten is staan bijna geheel onmogelijk is. Voorts betoogt eiseres dat geen reden is te twijfelen aan de uitkomst van het bij Het Roessingh verrichte onderzoek naar haar arbeidsmogelijkheden, inhoudende dat zij slechts 3 x 3 uur per week belastbaar is. Volgens eiseres is er dan ook alle aanleiding om een medische urenbeperking uit te spreken. In dit verband wijst eiseres erop dat ook al is bij haar de diagnose fibromyalgie gesteld, wel degelijk objectief medische oorzaken voor haar klachten zijn vastgesteld, die de basis zijn geweest voor de door de verzekeringsarts opgestelde FML. De verzekeringsarts heeft namelijk, aldus eiseres, de diagnose TOS (thoracic outlet syndrom) gesteld, een beknelling van zenuwen en bloedvaten, met als symptomen pijn, tintelingen en krachtsvermindering.
In de tweede plaats voert eiseres aan dat, wat betreft de nieuwe functies die zijn geduid, vergelijking tussen het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juni 2003 met diens rapport van 11 november 2003 een groot aantal inconsequenties oplevert. In het bijzonder worden overschrijdingen van de belastbaarheid, op grond waarvan in eerstgenoemd rapport de aanvankelijk geduide functies niet geschikt werden bevonden, in het rapport wel toelaatbaar geacht voor de nieuw geduide functies, aldus eiseres. Zo stelt de bezwaarverzekeringsarts bij de functie van productiemedewerker textiel ten onrechte dat de overschrijding van 30 maal 70 cm per uur toelaatbaar is omdat de frequentie laag is. Het aspect “reiken” is in de FML immers onderverdeeld in de van elkaar te onderscheiden onderdelen afstand (punt 4.8) en frequentie (punt 4.9), aldus eiseres. Ook bij de functies samensteller metaalwaren en parkeercontroleur worden volgens eiseres overschrijdingen toelaatbaar geacht in een omvang die niet te combineren is met het feit dat de beperking is vastgesteld.
Wat betreft het aspect “frequent repeterende bewegingen” wijst eiseres erop dat de bezwaarverzekeringsarts, door zich af te vragen of de frequentie van de repetitieve bewegingen echt wel frequent is, zich een oordeel aanmatigt over een onderwerp waarover hij geen oordeel mag hebben. Wanneer, zoals bijvoorbeeld in de functie productiemedewerker textiel, wordt vastgesteld dat daarin repetitieve bewegingen voorkomen, dan is daarmee de kous af, zo betoogt eiseres voorts. Daarnaast kent de functie parkeercontroleur een bijzondere belasting op het onderdeel trappenlopen, welk onderdeel geen deel uitmaakt van de medische keuring, aldus eiseres.
In zijn commentaar van 2 februari 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts naar voren gebracht dat hij bij zijn in de rapportage van 26 mei 2003 ingenomen stelling blijft dat eiseres in objectief medische zin veel meer belastbaar dient te worden geacht dan zij zelf in subjectieve zin ervaart en dat er in medisch objectieve zin geen enkel bezwaar is tegen regelmatige fysieke inspanning. Hieraan heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn commentaar van 13 december 2004 toegevoegd dat volgens de huidige stand van de medische wetenschap bij het beeld van fibromyalgie regelmatig bewegen als therapeutisch kan worden gezien, doch dat extreem hoge frequenties van repeterende bewegingen wel vermeden dienen te worden. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn commentaar van 2 februari 2004 naar voren gebracht dat de aangevoerde inconsistenties juist zijn, doch dat zijn weging in de rapportage van 17 juni 2003 bij nadere lezing niet in overeenstemming is met zijn visie, zoals beschreven in de rapportage van 26 mei 2003. Zijn weging in de rapportage van 11 november 2003 acht de bezwaarverzekeringsarts wel in lijn met die visie. Hierover merkt de bezwaarverzekeringsarts in zijn commentaar van 13 december 2004 op dat hij bij zijn weging van 17 juni 2003 slechts is afgegaan op de algemene beschrijving betreffende de tijd dat met name frequent repeterende bewegingen voorkwamen in de functies, terwijl hij de voorgelegde functies in zijn rapportage van 11 november 2003 veel specifieker heeft beoordeeld op het aspect “frequent repeterende bewegingen”, met als uitkomst dat extreem hoge frequenties van repeterende bewegingen niet voorkwamen.
Overwegingen van de rechtbank over de medische aspecten
Voor zover eiseres met haar grief, dat haar beperkingen onvoldoende in de FML tot uitdrukking zijn gekomen, heeft willen betogen dat het medisch onderzoek onvoldoende of onzorgvuldig is geweest, verwerpt de rechtbank dit betoog. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts de beperkingen van eiseres heeft vastgesteld op basis van lichamelijk onderzoek en dat de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeel heeft gevormd op basis van dossieronderzoek, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de bij brieven van respectievelijk 24 april 2003 en 20 mei 2003 door de huisarts van eiseres en de revalidatieartsen van Het Roessingh verstrekte informatie. Van een onvoldoende of onzorgvuldig medisch onderzoek is derhalve geen sprake.
Daarnaast blijkt uit de beschikbare medische gegevens, waarvan in het bijzonder de hiervoor kort samengevatte informatie van de huisarts en Het Roessingh, blijkt niet dat de juistheid van de opgestelde FML in twijfel zou moeten worden getrokken, in die zin dat voor eiseres meer en/of verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de FML. Objectief medische informatie die zodanige twijfel oproept, heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen.
Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank er ook niet van kunnen overtuigen dat met haar beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. Uitgangspunt is dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met beperkingen zoals die naar voren komen uit objectief vastgestelde medische beperkingen. Subjectieve en belevingselementen kunnen daarbij wel een rol pelen, maar zijn niet doorslaggevend.
De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres ook in beroep geen objectief medisch onderbouwde informatie heeft ingebracht, op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de opgestelde FML. Weliswaar heeft eiseres in beroep een rapportage van Het Roessingh overgelegd waarin staat dat aan het eind van de door eiseres ondergane praktijktraining is gebleken dat zij voor 9 uur per week belastbaar is voor werkzaamheden die zij tijdens die training verrichtte, doch dit betreft niet een medische, doch een arbeidskundige rapportage. Objectieve medische gegevens waaruit blijkt dat voor eiseres een medische urenbeperking moet worden gesteld, zijn daaruit niet te destilleren. Het enkele feit dat de verzekeringsarts de diagnose thoracic outlet syndrom is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat eiseres meer beperkingen heeft dan in de FML tot uitdrukking zijn gebracht en/of dat voor eiseres een medische urenbeperking moet worden gesteld.
Noch uit de beschikbare gegevens, waarvan in het bijzonder de door de huisarts van eiseres en Het Roessingh aan de bezwaarverzekeringsarts verstrekte informatie, noch uit de door eiseres in beroep aangedragen gegevens blijkt van een bij de (onafhankelijk) medisch deskundigen bestaande, vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting over de beperkingen van eiseres, op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat eiseres meer en/of verdergaand beperkt is dan in de FML is verwoord.
Al met al ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag.
Overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige aspecten
Op 9 november 2004 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een aantal uitspraken gewezen (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder meer LJN AR 4716), waarin onder meer het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten beoordeeld is. Kort samengevat heeft de CRvB geoordeeld dat het CBBS als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten, rechtens aanvaardbaar is. Echter, de CRvB heeft ook een aantal bedenkingen geuit waar het betreft de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het systeem. De CRvB heeft hierbij onder meer het oog gehad op het gegeven dat in de FML de nummering van de belastbaarheidsaspecten niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende (matchende) items in de lijsten met de functiebelastinggegevens, het feit dat in het dossier geen signaleringen meer voorkomen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, alsmede het gegeven dat het CBBS naast matchende items, ook niet-matchende items kent die niet door het geautomatiseerde systeem worden vergeleken. De CRvB is van oordeel dat, zolang het CBBS niet is aangepast, hoge(re) eisen gesteld dienen te worden aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten. Voldoet het besluit hier niet aan, dan komt het wegens strijd met de artikelen 3:2 en/of 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Bij toepassing van deze jurisprudentie op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende bevindingen.
In beroep heeft verweerder alsnog een transponeringstabel overgelegd, zodat in dit geval op vrij eenvoudige wijze de in de FML opgenomen belastbaarheidsaspecten vergeleken kunnen worden met de naar inhoud overeenkomende items van de functiebelastingen.
Overschrijding van de belastbaarheid van eiseres met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting kan zich in de eerste plaats voordoen ten aanzien van items waarvoor in de FML (een) beperking(en) is (zijn) opgenomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de drie door de bezwaararbeidskundige geduide functies overschrijdingen kennen ten aanzien van het aspect ‘reiken’: voor dat aspect staat in de functiebelastingen 70 cm als maximum reikafstand, terwijl in de FML als maximumafstand waarover met licht gebogen arm kan worden gereikt 50-60 cm is vermeld. In de functiebelastingen worden als reikfrequenties vermeld respectievelijk 30 maal tijdens 8 werkuren (productiemedewerker textiel) en 15 maal tijdens 8 werkuren (samensteller metaalwaren en parkeercontroleur). Deze frequenties overschrijden niet de in de FML maximaal toegestane reikfrequentie.
Blijkens zijn rapportage van 11 november 2003 acht de bezwaarverzekeringsarts vorenbedoelde overschrijding toelaatbaar omdat de frequentie waarmee dat gebeurt laag is. In zijn rapportage van 13 december 2004 merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat de overschrijding, gezien de geringe frequentie in combinatie met het feit dat er geen ernstige objectief medische stoornis is vastgesteld, waardoor enige overschrijding van de geduide beperking niet tot schade aan de gezondheid zal leiden, zijns inziens acceptabel is. De rechtbank acht hiermee toereikend gemotiveerd waarom de drie geduide functies voor eiseres geschikt zijn, ondanks overschrijding van de voor het FML-item reiken gestelde belastbaarheid van eiseres. Niet valt in te zien, zoals eiseres heeft betoogd, dat de FML-items ‘reiken’ (rubriek 4, punt 8) en ‘frequent reiken tijdens het werk (ongeveer 20 keer per minuut)’ (rubriek 4, punt 9) los van elkaar zouden moeten worden bezien. Integendeel, er bestaat juist alle aanleiding deze aspecten in onderlinge samenhang te beschouwen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de functiebelastingen van de geduide functies slechts één corresponderend belastingpunt kennen voor beide FML-items gezamenlijk.
Eiseres stelt terecht dat vergelijking van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juni 2003 met diens rapport van 11 november 2003 een inconsequentie oplevert, daar waar het de overschrijding betreft van de voor ‘reiken’ gestelde belastbaarheid van eiseres: in eerstgenoemd rapport werd op grond van die overschrijding een aantal van de in eerste instantie geduide functies niet geschikt bevonden, terwijl diezelfde overschrijding blijkens laatstgenoemd rapport geen probleem opleverde voor de toelaatbaarheid van de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies.
De rechtbank stelt vast dat eerst in beroep, te weten bij de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2004 en 13 december 2004, inzichtelijk is geworden waarom de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 november 2003 is teruggekomen van zijn in de rapportage van 26 juni 2003 neergelegde standpunt over de consequentie van de hier aan de orde zijnde overschrijding. De rechtbank acht de desbetreffende toelichting toereikend.
De verzekeringsarts heeft in de FML weliswaar geen specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid opgegeven (rubriek 5, punt 11), doch heeft hierbij wel als toelichting gegeven dat afwisseling nodig is en dat geen sprake mag zijn van frequent repeterende bewegingen. Dit betreft een niet-matchend item.
Blijkens de taken die moeten worden verricht in de functies productiemedewerker textiel, geen kleding en samensteller metaalwaren bestaat 95% van de tijd uit stikwerk, respectievelijk 70% uit het samenstellen van producten. In de functiebelasting van eerstgenoemde functie staat bij belastingpunt 26 (‘repetitieve handelingen’): “Bijzondere belasting, namelijk: Stof onder stikvoetje doorleiden”. Bij dit punt staat in de functiebelasting van laatstgenoemde functie: “Bijzondere belasting, namelijk: Zelfde handelingen bij montage”.
In zijn rapportage van 17 juni 2003 heeft de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van een aantal van de in eerste instantie geduide functies vermeld dat, nu het aspect frequent repeterende bewegingen voorkomt in respectievelijk 45% van de tijd, een groot deel van de tijd en in 80% van de tijd, de desbetreffende functies niet geschikt te achten zijn. De bezwaarverzekeringsarts is dus van mening dat uitsluitend omdat een groot deel van de tijd frequent repeterende bewegingen moeten worden gemaakt de functiebelastingen van die functies de belastbaarheid van eiseres volgens de FML overschrijden. Gelet op de hoeveelheid tijd die aan stikwerk, respectievelijk het samenstellen van metaalwaren moet worden besteed en gegeven de bijzondere belastingen op het punt ‘repetitieve handelingen’, zou de conclusie moeten zijn dat ook de functiebelastingen van de functies productiemedewerker textiel en samensteller metaalwaren de belastbaarheid van eiseres overschrijden.
In dit verband merkt de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 november 2003 bij de functie productiemedewerker textiel op: “stof onder het stikvoetje doorleiden vergt geen kracht. Deze bewegingen worden als het ware in gang gezet door de naaimachine. 30 + 150 = 180 keer per uur is een frequentie die toelaatbaar is.” en bij de functie samensteller metaalwaren: “150 +15 = 165 keer per uur is een frequentie die toelaatbaar is.” De rechtbank acht hiermee niet inzichtelijk gemaakt dat de functiebelasting van genoemde functies blijft binnen de belastbaarheid van eiseres volgens de FML voor het door de bezwaarverzekeringsarts als zelfstandig beoordeelde - niet-matchend - punt ‘frequent repeterende bewegingen maken’. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door de bezwaarverzekeringsarts genoemde frequenties geen betrekking hebben op dat beoordelingspunt, doch op het - matchende - FML-item ‘frequent reiken tijdens het werk’ (rubriek 4, punt 9), waarvoor in de FML een beperking is opgenomen. Dat de belastbaarheid op laatstgenoemd item niet wordt overschreden, brengt niet automatisch met zich dat ook geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid op het punt ‘frequent repeterende bewegingen maken’. Al met al heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank - ook in beroep - niet inzichtelijk gemaakt dat in de functies productiemedewerker textiel en samensteller metaalwaren geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van eiseres volgens de FML op laatstbedoeld punt.
Reeds om die reden kan niet worden gezegd dat de onderhavige schatting uiterlijk bij het bestreden besluit is voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de arbeidskundige grondslagen waarop de schatting berust. In zoverre ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, en dient het reeds om die reden te worden vernietigd.
In de tweede plaats kan de belastbaarheid van eiseres worden overschreden ten aanzien van items waarvoor in de FML geen beperkingen zijn opgenomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
Voor items als hier aan de orde bevat de FML de zogeheten ‘normaalwaarden’. Zoals de CRvB in zijn hiervoor genoemde uitspraken over het CBBS heeft overwogen, beogen die normaalwaarden het niveau van functioneren aan te geven waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar (de beroepsbevolking) minimaal in staat is en waarbij telkens is gekozen voor een normaalwaarde die overeenkomt met de eisen van het dagelijks leven.
Uit de beschikbare gegevens, waarvan in het bijzonder het door verweerder overgelegde gedeelte uit de ‘werkinstructie CBBS’, en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat in de systematiek van het CBBS onderscheid wordt gemaakt tussen ‘de normaalwaarde’ en, zoals in genoemde werkinstructie is verwoord, ‘het normaal functioneren’. De rechtbank stelt vast dat dit laatste in feite een nieuwe norm is, die als zodanig niet is terug te vinden in de FML en die door de arbeidsdeskundige op grond van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder met name het advies van de verzekeringsarts, voor iedere verzekerde afzonderlijk wordt vastgesteld en toegepast.
Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de verzekerde tot meer in staat moet worden geacht dan wat de normaalwaarde aangeeft en, meer in het bijzonder, structureel een marginaal hogere belasting dan de normaalwaarde aankan en incidenteel een piekbelasting die de normaalwaarde te boven gaat, voor zover de verzekeringsarts het niveau van de normaalwaarde niet expliciet als bovengrens heeft vermeld of anderszins uit de voorhanden gegevens een beperking voortvloeit.
Slechts in de situatie dat sprake is van een voor de verzekerde geldende, structureel hoge totaalbelasting en/of een extreme piekbelasting kan in de systematiek van het CBBS overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene aan de orde zijn. In deze systematiek leidt de enkele overschrijding van de normaalwaarde, in die zin dat het daarmee corresponderende functiebelastingpunt een hogere belasting aangeeft, zonder dat sprake is van structureel hoge totaalbelastingen en/of piekbelasting als hiervoor bedoeld, niet zonder meer tot overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde.
Voorts is naar voren gekomen dat als het CBBS een signalering op een beoordelingspunt afgeeft, dat op de FML niet nader is ingevuld en waarvoor dus zonder enige beperking de normaalwaarde geldt, de arbeidsdeskundige zelf, met toepassing van de hiervoor bedoelde, door hem voor de betrokken verzekerde vastgestelde norm, bepaalt of al dan niet sprake is van overschrijding van de voor die verzekerde door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Pas bij twijfel hierover voert de arbeidsdeskundige nader overleg met de verzekeringsarts.
Probleem is dat de signalering voor anderen dan de arbeidsdeskundige niet zichtbaar/kenbaar is en dat in de arbeidskundige rapportage eerst iets over mogelijke overschrijding van de belastbaarheid komt te staan, indien de arbeidsdeskundige nader overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk heeft geacht.
Alleen in dat geval wordt kenbaar/zichtbaar welke norm de arbeidsdeskundige op de betrokken verzekerde heeft toegepast en of, en zo ja, in hoeverre dit leidt tot overschrijding van de belastbaarheid van die verzekerde. Indien de arbeidsdeskundige overleg met de verzekeringsarts niet noodzakelijk acht, is noch de norm kenbaar, noch een eventuele overschrijding van de belastbaarheid en is evenmin inzichtelijk om welke reden de arbeidsdeskundige heeft afgezien van overleg met de verzekeringsarts.
In het licht van de door de CRvB in de uitspraken van 9 november 2004 geuite bedenkingen over de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het CBBS en gegeven de daaraan gekoppelde hoge(re) eisen die moeten worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de aan schattingsbesluiten ten grondslag gelegde arbeidskundige uitgangspunten, zal, om besluiten als het onderhavige de rechterlijke toets te kunnen laten doorstaan, naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval inzichtelijk moeten worden gemaakt:
- op welke punten de functiebelasting de normaalwaarde overschrijdt;
- waarom de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen dat, ondanks die overschrijding(en), de belastbaarheid van de betrokken verzekerde toch niet wordt overschreden, dan wel dat, en om welke reden een zodanige overschrijding acceptabel wordt geacht;
- in geval de arbeidsdeskundige overschrijding van de belastbaarheid acceptabel acht: of overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk wordt geacht en zo nee, waarom niet, waarbij de rechtbank in het midden laat of, en in welke gevallen overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk is.
Op niet-matchende FML-items geeft het CBBS geen signaleringen af. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit er echter niet aan af dat de arbeidsdeskundige ook inzichtelijk zal moeten maken, kort gezegd, of de functiebelastingen de voor die items geldende normaalwaarde overschrijdt en zo ja, welke consequenties dat heeft voor de passendheid van de geduide functies op dezelfde wijze als dit hiervoor is geoordeeld voor matchende items.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet uiterlijk bij het bestreden besluit is voorzien in een op (de gevolgen van) overschrijding van - matchende en/of niet-matchende - normaalwaarden toegespitste toelichting/motivering. Ook in beroep is een zodanige toelichting/motivering niet gegeven. In dit verband overweegt de rechtbank ten aanzien van de matchende items nog het volgende.
In de FML is voor het - matchende - item trappenlopen (rubriek 4, onder punt 20) voor eiseres geen beperking opgenomen, zodat hiervoor de ‘normaalwaarde’ geldt. Blijkens de bij de functies van parkeercontroleur behorende functiebelastingen kennen deze functies op het met voormeld item corresponderende belastingpunt echter een bovennormale belasting. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting erkend dat in deze functies sprake is van enige overschrijding van de voor het aspect trappenlopen geldende normaalwaarde, doch heeft daaraan toegevoegd dat men incidenteel meer kan, indien de verzekeringsarts in de FML niet heeft vermeld dat de normaalwaarde niet mag worden overschreden, en dat in dit geval de overschrijdingen niet van dien aard zijn dat de functies van parkeercontroleur daardoor ongeschikt zijn voor eiseres. De rechtbank acht dit echter geen toereikende motivering voor de door verweerder bedoelde overschrijding, ook al, omdat hierover niets is terug te vinden in de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en/of de bezwaararbeidsdeskundige.
Nu derhalve een deugdelijke, op de (gevolgen van) overschrijding van de normaalwaarden toegespitste toelichting/motivering ontbreekt, zodat ook in dit opzicht onvoldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de arbeidskundige grondslagen waarop de schatting berust, moet het bestreden besluit ook in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, worden vernietigd.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar beroep, zijnde de kosten voor een voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand EUR 644,-- en de reiskosten van eiseres voor het verschijnen ter zitting EUR 7,60.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 651,60, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiseres;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.
Gewezen door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2005.
afschrift verzonden op
mtl