a. Verzoeker is met een rechtsvoorganger van Dexia een aantal effectenlease-overeenkomsten aangegaan, te weten:
? op 7 november 1996 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van f. 7194,74, een leasesom van f. 11194,74 en einddatum 7 november 2001,
? op 24 april 1997 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van
f. 21617,70, en leasesom van f. 36641,70 en einddatum, na verlenging, 24 april 2005,
? op 12 juni 1997 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van
f. 21788,25, een leasesom van f. 42987,33 en einddatum 12 juni 2004,
? op 11 september 1997 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van
f. 20366,00, een leasesom van f. 50506,40 en einddatum 10 juli 2001,
? op 19 september 2000 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van € 16727,40, een leasesom van € 30341,40 en einddatum 4 oktober 2010,
? op 27 september 2000 een overeenkomst met nummer een hoofdsom van
€ 9184,86, een leasesom van € 22778,46 en einddatum 27 september 2010;
b. bij brief d.d. 16 november 2002 heeft M., echtgenote van Verzoeker, aan Dexia bericht dat zij haar echtgenoot geen toestemming heeft gegeven om de effectenlease-overeenkomsten met de eindcijfers en aan te gaan en heeft zij deze overeenkomsten vernietigd;
c. bij brief d.d. 16 december 2002 heeft Dexia aan M laten weten deze vernietiging niet te accepteren;
d. bij brief d.d. 4 februari 2003 heeft de raadsman van Verzoeker en M aan Dexia bericht dat de lease-overeenkomsten naar zijn oordeel als huurkoop zijn aan te merken en dat daarom M had moeten mee tekenen, hetgeen niet is gebeurd en daarom nietigheid ten gevolge heeft; ook heeft hij Dexia tot betaling gesommeerd;
e. na verder schriftelijk debat tussen de raadsman van Verzoeker en M enerzijds en Dexia anderzijds dat niets heeft opgeleverd, heeft M bij dagvaarding d.d.
4 januari 2005 een procedure tegen Dexia aanhangig gemaakt bij de rechtbank
Amsterdam;
f. inmiddels had Verzoeker zijn betalingen stopgezet, had Dexia de betalingsachterstand bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) gemeld en de aandelen van de overeenkomsten met de eindcijfers 4 en 6 verkocht; zij heeft daarvan mededeling aan Verzoeker gedaan bij brieven van respectievelijk 11 september 2003 en 4 december 2003;
g. begin 2004 heeft Dexia aan Economic Data Research b.v. (EDR) opdracht gegeven om de financiële positie van Verzoeker in kaart te brengen; EDR heeft zich daartoe bij brief van
4 februari 2004 tot Verzoeker gewend en diens medewerking gevraagd, welke door Verzoeker is geweigerd; EDR heeft vervolgens zonder medewerking van Verzoeker een rapport opgemaakt, dat ter verificatie aan Verzoeker gestuurd die daar echter niets mee gedaan heeft; EDR heeft haar rapport, dat persoonsgegevens van Verzoeker bevat, bovendien aan Dexia gestuurd;
h. bij brief d.d. 10 november 2004 heeft de raadsman van Verzoeker, nadat door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) bij brief van 3 november 2004 een bemiddelingsverzoek als zinloos was afgewezen, namens Verzoeker inzage verlangd in het door Dexia over Verzoeker bijgehouden dossier;
i. dat verzoek is door Dexia bij brief d.d. 18 november 2004 afgewezen.
3. Het verzoek van Verzoeker is gegrond op het bepaalde in artikel 46, eerste lid van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) dat inhoudt dat, zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang, de belanghebbende (in casu Verzoeker) zich tot de rechtbank kan wenden met het schriftelijk verzoek om de verantwoordelijke (in casu Dexia) te bevelen alsnog een verzoek als bedoeld in artikel 35 WBP toe te wijzen.