ECLI:NL:RBALM:2002:AD9793

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/113 WW44 H1 V, 02/114 WW44 H1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot handhaving van vrijstellingen en bouwvergunningen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 15 februari 2002 uitspraak gedaan over de vernietiging van een besluit van de burgemeester en wethouders van Denekamp, dat betrekking had op vrijstellingen en bouwvergunningen voor de realisatie van een verzorgingshuis met aanleunwoningen en winkelunits. De rechtbank oordeelde dat op de datum van de bestreden beslissing op bezwaar, 15 januari 2002, er geen voorbereidingsbesluit van kracht was, noch was er een herziening van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit betekende dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State, die bevestigde dat de wettelijke vereisten voor de toepassing van artikel 19 WRO op dat moment niet waren nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep van de verzoeksters gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de verzoeksters. Tevens werden de proceskosten van de verzoeksters vergoed door de gemeente Denekamp. De rechtbank benadrukte dat het nemen van een voorbereidingsbesluit geen betekenisloze handeling mag zijn en dat het primaat van de ruimtelijke ordening bij het bestemmingsplan ligt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummers: 02/113 WW44 H1 V
02/114 WW44 H1 A
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:86 AWB
in het geschil tussen:
A Holding B.V. en Supermarkt A B.V., beiden gevestigd te B, verzoeksters,
gemachtigde: mr. J. Schutrups, advocaat en procureur te Enschede,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Denekamp, verweerder,
Derde belanghebbenden:
1. Stichting Woonmaatschappij Dinkelborgh, gevestigd te Ootmarsum,
gemachtigde: mr. J.F. Sabaroedin, advocaat en procureur te Enschede, en
2. Kondor Wessels Projecten B.V., gevestigd te Rijssen,
gemachtigde: mr. W. van de Wetering, advocaat en procureur te Enschede,
vergunninghoudsters.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 15 januari 2002.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Nadat Gedeputeerde Staten van Overijssel op 15 maart 2001 de benodigde verklaring van geen bezwaar hadden afgegeven heeft verweerder bij besluiten van 13 juni 2001 aan vergunning-houdsters met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ootmarsum” ten behoeve van het project “Centrumrand Ootmarsum”, alsmede aan vergunninghoudsters bouwvergunningen verleend voor de realisering van een verzorgingshuis met aanleunwoningen en winkelunits (Stichting Woonmaatschappij Dinkelborgh), respectievelijk een supermarkt (Kondor Wessels Projecten B.V.).
Tegen deze besluiten heeft mr. J. Schutrups, voornoemd, bij schrijven van 30 juli 2001 namens verzoeksters bezwaar gemaakt.
Voorts heeft mr. J. Schutrups bij verzoekschrift van 29 augustus 2001 aan de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de besluiten van 13 juni 2001.
Bij uitspraak van 4 oktober 2001 heeft de president de vrijstellingsbesluiten van verweerder van 13 juni 2001, alsmede de op basis van die vrijstellingsbesluiten aan vergunninghoudsters verleende bouwvergunningen van diezelfde datum, geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Verzoeksters zijn op 25 oktober 2001 omtrent hun bezwaren gehoord door de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de bezwarencommissie). De bezwarencommissie heeft op 25 oktober 2001 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij het bestreden besluit van 15 januari 2002 heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd, besloten de bezwaren van verzoeksters gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond te verklaren en de vrijstellingsbesluiten van 13 juni 2001, alsmede de daarop gebaseerde bouwvergunningen van diezelfde datum, in stand te laten.
Tegen dit besluit heeft mr. J. Schutrups, voornoemd, op 5 februari 2002, namens verzoeksters beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft hij daarbij aan de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit van 15 januari 2002 te schorsen, althans een zodanige voorlopige voorziening te treffen, als hij in goede justitie meent dat behoort.
Op 7 februari 2002 heeft de gemachtigde van verzoeksters de gronden van het beroep ingediend.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 februari 2002, alwaar voor verzoeksters is verschenen A, bijgestaan door mr. J. Schutrups, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door H. Ganzeboom en J. Bogers, ambtenaren van de gemeente Denekamp. Namens Stichting Woonmaatschappij Dinkelborgh zijn verschenen mr. J.F. Sabaroedin, voornoemd en C.C.M. Hamers, en namens Kondor Wessels Projecten B.V. mr. W. van de Wetering, voornoemd, en R.J. Stronks.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van die wet onmiddellijk uitspraak doen op het door de verzoeker bij de rechtbank ingediende beroep tegen het bestreden besluit.
Anders dan ter zitting te kennen is gegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek geen relevante bijdrage meer kan leveren voor de oordeelsvorming. Derhalve zal tevens worden beslist op het namens verzoeksters ingestelde beroep.
Het bouwplan “Centrumrand Ootmarsum” is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ootmarsum”. De raad van de gemeente Denekamp heeft op 13 juli 2000 een voorbereidingsbesluit genomen om het verlenen van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, mogelijk te maken. Aangezien het bestemmingsplan waarvan vrijstelling is verleend niet binnen de artikel 33 van de WRO bedoelde termijn is herzien, kon vrijstelling slechts worden verleend indien voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt.
Het voorbereidingsbesluit van 13 juli 2000 is op 14 juli 2000 in werking getreden en heeft een geldigheidsduur van één jaar, zodat het op 15 juli 2001 is vervallen.
Verweerder heeft op 15 juni 2001 met toepassing van artikel 19 van de WRO ten behoeve van het bouwplan vrijstellingen en bouwvergunningen verleend.
Echter op 15 januari 2002, de datum waarop de bestreden beslissing op bezwaar is genomen, was geen nieuw voorbereidingsbesluit in werking getreden, noch was een herziening van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, aanhef en onder b, van de WRO, werd op die datum niet voldaan aan de wettelijke vereisten om toepassing te geven aan dit artikel. Verweerder was dan ook niet meer bevoegd om tot handhaving van de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen te besluiten.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 december 1999, nr. H01.99.0629 [redactie: url('AD9797',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail?ui_id=31823)], moet gelet op het karakter van de beslissing op bezwaar op dat moment zijn voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van artikel 19, voornoemd. Het gegeven dat ten tijde van het nemen van de primaire besluiten wèl een voorbereidingsbesluit gold, maakt dit niet anders. Weliswaar ziet die rechtspraak op de WRO zoals deze luidde vóór 3 april 2000, maar gelet op de strekking van de oude en de huidige regeling van het voorbereidingsbesluit is de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitleg die de ABRS in de betreffende uitspraak heeft gegeven, nog onverkort van toepassing is.
Reeds op grond van het vorenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voor een verdergaande beoordeling van de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen is daarom geen plaats.
Ter toelichting wordt nog opgemerkt dat het nemen van een voorbereidingsbesluit geen betekenisloze handeling dient te zijn. Met de regeling, neergelegd in artikel 19, eerste en vierde lid, van de WRO heeft de wetgever benadrukt dat het primaat van de ruimtelijke ordening berust bij het bestemmingsplan en dat grootschalige en ingrijpende beslissingen in dat verband ook hun neerslag in dat plan dienen te hebben.
Nu het bestreden besluit niet in stand kan blijven en verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen op de bezwaren van verzoeksters tegen de vrijstellingsbesluiten en de daarop gebaseerde bouwvergunningen, herleeft daarmee feitelijk de situatie zoals deze was ten tijde van uitspraak van de president van 4 oktober 2001. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om de vrijstellingsbesluiten en de bouwvergunningen van 13 juni 2000, op de gronden als vermeld in de uitspraak van 4 oktober 2001, te schorsen tot zes weken na de door verweerder te nemen nieuwe beslissing op bezwaar.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, alsmede het verzoek om voorlopige voorziening, zijnde de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten van A in verband met het verschijnen ter zitting van de rechtbank.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
I. Op het beroep in de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift van verzoeksters zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeksters in verband met het beroep gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op e 649,60 door de gemeente Denekamp te betalen aan verzoeksters;
- verstaat dat de gemeente Denekamp aan verzoeksters het griffierecht ad e 218,- vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
II. Op het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek toe;
- schorst de vrijstellingsbesluiten van verweerder van 13 juni 2001, alsmede de op basis van die vrijstellingsbesluiten aan vergunninghoudsters verleende bouwvergunningen van diezelfde datum, tot zes weken na de door verweerder te nemen nieuwe beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeksters in verband met het verzoek om voorlopige voorziening gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op e 322,-, door de gemeente Denekamp te betalen aan verzoeksters;
- bepaalt dat de gemeente Denekamp aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht ad e 218,- vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2002 door mr. H.G. Rottier in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
Mtl