3. Overwegingen
3.1. In geschil is de vraag of het besluit van 18 augustus 2000 in rechte in stand kan blijven. Met name is het de vraag of de aan de heer X toegekende WAO-uitkering moet worden betrokken bij de berekening van de gedifferentieerde premie bedoeld in de artikelen 76b en 78 van de WAO.
3.2. Ten aanzien van de feiten gaat de rechtbank uit van het volgende. De arbeidsovereenkomst van X met eiseres is per 1 januari 1992 geëindigd. Op 28 oktober 1997 heeft X zich bij verweerder arbeidsongeschikt gemeld per augustus 1991. Verweerder heeft X vervolgens medisch onderzocht en geconcludeerd dat hij vanaf 1 augustus 1991 verminderd belastbaar was voor arbeid. Nader onderzoek door een arbeidsdeskundige leidde tot de conclusie dat hij per 31 juli 1992 voor 55 tot 65% en per 28 oktober 1996 voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt was. Aangezien de heer X eerst op 28 oktober 1997 een arbeidsongeschiktheidsuitkering had aangevraagd, is hem, overeenkomstig artikel 35, tweede lid, van de WAO, die uitkering met ingang van 28 oktober 1996 toegekend.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toekenning van deze uitkering per 28 oktober 1996, ingevolge artikel 78 van de WAO, juncto artikel 4 van het Besluit premiedifferentiatie WAO (Besluit), tot 28 oktober 2001 doorwerkt in de berekening van de door eiseres te betalen gedifferentieerde premie voor de WAO.
3.4. Verweerder erkent dat de doorwerking in de gedifferentieerde premie van deze verlate toekenning van een WAO-uitkering aan een voormalig werknemer een effect is dat door de wetgever niet is bedoeld. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de tekst van artikel 35, van de WAO geen andere mogelijkheid laat.
3.5. Artikel 35, van de WAO luidt als volgt:
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WAO heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Artikel 4, tweede lid, van het Besluit geeft een berekeningsmethode voor het individuele werkgeversrisicopercentage, waarbij wordt verwezen naar artikel 76f, van de WAO, in welk artikel in het eerste lid onder meer is vastgelegd dat het bij die berekening moet gaan om arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ‘gedurende de periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan’.
Gelet op de gehanteerde bewoordingen heeft de wetgever zich wat betreft het “ingaan van de uit- kering” aangesloten bij de bewoordingen van artikel 35, van de WAO.
3.6 Met verweerder stelt de rechtbank vast dat deze doorwerking op de gedifferentieerde premie van uitkeringen die met terugwerkende kracht werden toegekend, de wetgever niet voor ogen heeft gestaan bij het opstellen van de regelgeving. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is het doel van de premiedifferentiatie het introduceren dan wel versterken van financiële prikkels bij werkgevers als stimulans tot (intensivering van) de bestrijding van (de oorzaken van) arbeidsongeschiktheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 698, nr. 3, blz. 4).