ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 00/746 BESLU H1 A
[eiser] e.a., wonende te [woonplaats], eisers,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 november 1998, verzonden op 4 november 1998.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 26 september 1997 heeft verweerder het voornemen uitgesproken tot het instellen van een fysieke afsluiting voor gemotoriseerd verkeer in de Rabatstraat ter hoogte van de aansluiting met de Topweg in de nabijheid van Rabatstraat nummer [nr.]. Dit voornemen is gepubliceerd, waarbij belanghebbenden de mogelijkheid is geboden hun zienswijze bij dat voornemen bekend te maken. Op grond van de binnengekomen reacties heeft verweerder bij besluit van 28 april 1998 van vorengenoemde fysieke afsluiting afgezien en heeft in plaats daarvan besloten tot het instellen van een voorrangssituatie voor fietsers ter hoogte van de aansluitingen van de fietspaden op de Rabatstraat en Topweg en tot het instellen van een 30 km zone voor de Rabatstraat en de Topweg.
Bij schrijven van 22 juni 1998 hebben eisers bezwaar gemaakt
tegen dit besluit. Op 30 september 1998 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit op de daarin vervatte gronden, welke hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 28 april 1998 gehandhaafd.
Bij schrijven van 12 december 1998 hebben eisers beroep ingesteld tegen dat besluit. Verweerder heeft op 18 januari 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 mei 1999, waar eisers zijn verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mevrouw I.A.H. Horck-van Mast.
Bij uitspraak van 14 juni 1999 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard in verband met termijnoverschrijding. Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage die bij uitspraak van 11 september 2000 de uitspraak van de rechtbank van 14 juni 1999 heeft vernietigd en de zaak heeft terugverwezen naar de rechtbank opdat zij het beroep inhoudelijk zal beoordelen. Omdat het geschil inhoudelijk al was behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 mei 1999 heeft de rechtbank bij schrijven van 5 oktober 2000 partijen verzocht om toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht op het beroep te beslissen zonder (verdere) behandeling ter zitting. Partijen, verweerder bij schrijven van 11 oktober 2000 en eisers bij schrijven van 30 oktober 2000, hebben de rechtbank hiervoor toestemming gegeven.
3. Overwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de gedingstukken een voldoende grondslag om in dit geschil een beslissing te nemen.
De rechtbank bepaalt derhalve, na verkregen toestemming van partijen, dat een behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en sluit het onderzoek.
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 3 november 1998, waarbij de bezwaren van eisers ongegrond zijn verklaard en het besluit van 28 april 1998 is gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens die een gebod of een verbod inhouden, en onderborden of aanduidingen voor zover daarvoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede artikellid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal catego-rieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
In artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, is bepaald dat verkeersbesluiten voor de in dit geding betrokken wegen worden genomen door de gemeenteraad, of krachtens besluit van de raad door burgemeester en wet- houders. De gemeenteraad van Hengelo heeft de bevoegdheid tot het nemen van besluiten, als bedoeld in artikel 15 WVW 1994, overgedragen aan burgemeester en wethouders.
In het derde lid van artikel 18 WVW 1994 is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld omtrent de eisen, waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen, alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
Hieraan is in de artikelen 21, 23 tot en met 27 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) gevolg gegeven.
Ingevolge deze artikelen moet het bevoegde gezag in het besluit aangeven, wat met de plaatsing van een verkeersteken of met het treffen van een voorziening aan de weg wordt beoogd. Voorts zal uit het verkeersbesluit moeten blijken welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen en welke andere belangen in het geding zijn en op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg moet worden gehoord en er moet worden overlegd met de direct bij handhaving van het verkeersbesluit betrokken instantie. Bij een verkeersbesluit dat het verkeer op andere wegen dan die, waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, rechtstreeks en ingrijpend beïnvloedt, moet ingevolge het bepaalde in artikel 25 BABW tevens worden overlegd met het ten aanzien van die andere wegen bevoegd gezag.
In artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
De gemeente Hengelo voert een beleid dat gericht is op een zo veilig mogelijk fietsroutenetwerk, waarbij in het belang van de verkeersveiligheid, (brom)fietsers zo mogelijk voorrang wordt gegeven op het overige verkeer.
De Topweg maakt onderdeel uit van het hoofdfietsroutenetwerk van het centrum van Hengelo naar de woonwijk "Vossenbelt" vice versa. Scholieren maken veelvuldig gebruik van deze fietsroute. Naar verwachting zal dit gebruik worden geïntensiveerd naarmate de woonwijk "Vossenbelt" met al haar voorzieningen verder tot ontwikkeling komt. De Topweg is reeds voor een groot gedeelte ingericht als fietsstraat. Het gedeelte tussen de Rabatstraat en de Larvikstraat/Helsinkistraat is tevens te berijden voor bestemmingsverkeer.
Door de bewonerscommissie van de Rabatstraat en de Topweg is verzocht om verdergaande maatregelen om het sluipverkeer terug te dringen. De verkeerssituatie in de Topweg, in het bijzonder de omvang van het sluipverkeer, vraagt volgens verweerder niet om verdergaande maatregelen. Gesteld wordt dat de verkeersintensiteit met 950 motorvoertuigen per etmaal binnen aanvaardbare normen blijft. Daarbij is dit aantal volgens verweerder ten opzichte van 1995, toen nog sprake was van 2500 motorvoertuigen per etmaal, ook nog eens aanzienlijk gedaald.
Gelet op het vorenstaande stelt verweerder zich op het standpunt dat aan het sluipverkeer op zichzelf beschouwd geen argumenten kunnen worden ontleend op grond waarvan verstrekkende maatregelen op korte termijn direct noodzakelijk zijn. Ook het aantal geregistreerde verkeersongevallen geeft daartoe geen aanleiding.
Teneinde de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren heeft verweerder blijkens de motivering van het bestreden besluit uit een drietal alternatieven gekozen voor de minst bezwaarlijke doch doeltreffende oplossing, inhoudende het instellen van een 30 km zone voor de Rabatstraat en Topweg, waarbij fietsvriendelijke drempels worden aangelegd, en het instellen van voorangssituaties voor fietsers ter hoogte van de aansluitingen van de fietspaden op de Rabatstraat en Topweg.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat afsluiting van de Topweg niet aan de orde is, omdat in het verleden aan het bedrijf [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) de toezegging is gedaan dat het bedrijf van twee kanten bereikbaar blijft. Volgens verweerder is deze toezegging gedaan in het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan "De Vossenbelt" en de inpassing van [bedrijf] in dit bestemmingsplan.
Eisers verzetten zich tegen het genomen verkeersbesluit. Zij pleiten voor een afsluiting van de Topweg ter hoogte van [bedrijf], omdat daarover in het verleden, bij aankoop van de grond, door een medewerker van de afdeling Grondzaken toezeggingen zouden zijn gedaan. Ook anderszins blijkt, zo stellen eisers, dat verweerder de afsluiting van de Topweg voor ogen heeft gestaan. Eisers voeren hiervoor aan dat:
- langs de Topweg borden hebben gestaan met de tekst "autoverkeer alleen voor aanliggende percelen toegestaan";
- op de destijds ter inzage gelegde tekeningen en de stadsplattegrond in de Gouden Gids de Topweg is aangeduid als fietsroute;
- tijdens het overleg met wethouder Roessink op 27 november 1995 een bestemmingsplan is getoond waarin omtrent de Topweg het volgende werd vermeld: "(...) met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabij gelegen gronden".
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij van mening is dat hij niet de verwachting heeft gewekt dat de Topweg ter plekke zou worden afgesloten voor het doorgaande gemotoriseerde verkeer. Volgens verweerder kan evenmin de informatie die daarover is verstrekt door de medewerker van de afdeling Grondzaken aan hem worden toegerekend, aangezien deze medewerker geen bemoeienis heeft met het nemen van verkeersbesluiten.
Volgens verweerder heeft het aangevochten verkeersbesluit als doel de fietsroute over de Topweg veiliger te maken. Daarbij blijft verweerder van mening dat de gekozen maatregel doeltreffend en de minst bezwaarlijke is. De verkeersintensiteit in de Rabatstraat en de Topweg als ook het aantal geregistreerde ongevallen nopen niet tot verdergaande maatregelen. Daarbij merkt verweerder nog op dat de verkeersintensiteit ten opzichte van 1995 aanzienlijk (62%) is gedaald.
Mede gelet ook op de belangen verwoord in artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 blijft verweerder bij zijn standpunt dat hij in de gegeven situatie in redelijkheid tot de verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan verweerder komt binnen de in artikel 2 van de WVW 1994 gegeven kaders de bevoegdheid toe tot het nemen van verkeersbesluiten. In dit geval heeft verweerder van die bevoegdheid gebruik gemaakt door het instellen van een 30 km zone voor de Rabatstraat en de Topweg en een voorrangssituatie voor (brom)fietsers ter hoogte van de aansluitingen van de fietspaden op de Rabatstraat en Topweg, waarbij (brom)fietsers voorrang hebben op het overige verkeer op de genoemde wegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder met het bestreden besluit buiten de kaders van de WVW 1994 is getreden. Vast staat dat de 30 km zone voor de Rabatstraat en de Topweg en de voorrangssituatie voor (brom)fietsers ter hoogte van de aansluitingen van de fietspaden op de Rabatstraat en Topweg zijn ingesteld ter bescherming van de weggebruikers en de veiligheid op de weg. Het verkeersbesluit is ook in overeenstemming met door de gemeenteraad van Hengelo vastgestelde beleidsplannen, doelstellingen en taakstellingen die gericht zijn op een zo veilig mogelijk fietsroutenetwerk, waarbij in het belang van de verkeersveiligheid, (brom)fietsers zo mogelijk voorrang wordt gegeven op het overige verkeer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was tot het instellen van een 30 km zone voor de Rabatstraat en de Topweg en het instellen van een voorrangssituatie voor (brom)fietsers ter hoogte van de fietspaden op de Rabatstraat en de Topweg.
Voordat een bestuursorgaan gebruik maakt van de mogelijkheid tot het nemen van een verkeersmaatregel, dient een afweging van belangen te worden gemaakt, waarbij het met de maatregel gediende verkeersbelang in ieder geval wordt afgezet tegen de belangen van de betrokkenen, in casu [bedrijf] en de onderhavige bewoners van de Rabatstraat/Topweg, die met de verkeersmaatregel te maken krijgen. Het zorgvuldigheidsbeginsel en de redelijkheid brengen met zich dat daarbij wordt gestreefd naar een oplossing waarmee zo min mogelijk schade wordt toegebracht aan genoemde belangen.
Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting hebben eisers niet zozeer bezwaren tegen de instelling van een 30 km zone voor de Rabatstraat en de Topweg en het wijzigen van de voorrangssituatie voor fietsers als zodanig, maar wel tegen het feit dat de Topweg ter hoogte van [bedrijf] niet voor doorgaand gemotoriseerd verkeer wordt afgesloten, hetgeen volgens eisers bij de grondaankopen van de bewoners zou zijn toegezegd door een medewerker van de afdeling Grondzaken. De betrouwbaarheid van die uitspraak werd volgens eisers niet in twijfel getrokken daar de voorlichting plaatsvond aan de hand van een plattegrond waar de plaats van afsluiting werd aangegeven. Bovendien sloot de tekst van het bestemmingsplan volgens eisers afsluiting niet uit en stonden aan de Topweg reeds borden met de tekst "autoverkeer alleen voor aanliggende percelen toegestaan". Volgens eisers waren de betreffende bewoners er van overtuigd dat de Topweg zou worden afgesloten waardoor aan hun woonwensen zou worden voldaan, namelijk wonen aan een verkeersluwe straat, dat wil zeggen alleen autoverkeer voor de aanliggende percelen.
De toezeggingen die in het kader van het bestemmingsplan aan [bedrijf] zijn gedaan trekken eisers in twijfel omdat wethouder De Waal ondanks toezeggingen de afspraak met [bedrijf] niet op papier heeft gezet en eisers heeft toegezonden. Daarbij wijzen eisers er op dat [bedrijf] al voor een deel zijn bedrijf heeft verplaatst.
Het belang van [bedrijf] om de Topweg open te houden is volgens verzoekers inmiddels zodanig gereduceerd dat het niet meer als argument kan worden aangevoerd tegen afsluiting van de Topweg.
Daarnaast betekent volgens eisers afsluiting van de Topweg voor nu en in de toekomst een afdoende en zekere reductie van het verkeer, hetgeen instelling van een 30 km zone naar hun opvatting niet kan garanderen, daar door andere verkeersmaatregelen in de wijk de Topweg nog populair kan blijven of worden als sluiproute.
De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden een bestuursorgaan gehouden kan zijn tot honorering van gewekte verwachtingen. In dit verband moet worden bezien of door of zijdens verweerder zodanig ondubbelzinnige en eenduidige uitlatingen zijn gedaan dat eisers de gerechtvaardigde verwachting mochten hebben dat de Topweg gedeeltelijk zou worden afgesloten voor het gemotoriseerde verkeer. De rechtbank stelt vast, dat blijkens de gegevens de toezegging over de gedeeltelijke afsluiting van de Topweg niet afkomstig is van een ambtenaar die gemachtigd is het bestuursorgaan te vertegenwoordigen dan wel de schijn is gewekt dat de ambtenaar daartoe bevoegd is. Blijkens de gegevens heeft de afdeling Grondzaken in de regel geen bemoeienis met het nemen van verkeersbesluiten. Verkeersbesluiten worden door de sector Ruimtelijke Inrichting voorbereid en ter besluitvorming voorgelegd aan verweerder. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden is tot honorering van de door een medewerker van de afdeling Grondzaken gewekte verwachtingen dat de Topweg gedeeltelijk zou worden afgesloten voor het gemotoriseerde verkeer. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank voorts vast dat de toezegging niet in de koopakten opgenomen is en op deze wijze niet is bevestigd door verweerder.
Verder is de rechtbank met verweerder van mening dat hij niet verantwoordelijk is voor en niet het risico draagt voor onjuiste publicaties in de Gouden Gids, nu de daarin opgenomen stadsplattegrond niet door of namens hem is verstrekt. In hetgeen met betrekking tot verweerders brief van 3 juli 1996 en de bestemmingsplannen van de Roershoek en de Vossenbelt is aangevoerd ziet de rechtbank evenmin voldoende reden om tot het oordeel te ko- men dat eisers hieraan verwachtingen hebben kunnen ontlenen ten aanzien van het gedeeltelijk afsluiten van de Topweg voor het gemotoriseerde verkeer. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan de toezegging dat een procedure tot afsluiting van de Rabatstraat/Topweg zal worden gestart in de regel geen verwachtingen kunnen worden ontleend, zeker niet in de onderhavige situatie waarbij gelijktijdig met de toezegging een kanttekening is geplaatst bij de uitkomst van die procedure. Blijkens de gege- vens is door het instellen van een 30 km zone en de aanleg van drempels de Topweg en de Rabatstraat feitelijk en overeenkomstig het bestemmingsplan ingericht als verblijfsgebied.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel dient derhalve te falen.
De rechtbank ziet ook in hetgeen overigens door eisers is aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel, dat verweerder bij af- weging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten.
Beslist wordt derhalve als volgt:
De Arrondissementsrechtbank Almelo,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2001 door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier.