ECLI:NL:RBALM:2000:AA9380

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1075 BSTPL H1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de gemeente Tubbergen inzake bestemmingsplan en vrijstelling

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen, dat op 2 november 1999 is genomen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag voor vrijstelling van de geldende bestemming van een pand dat eigendom is van [eiser 2]. Het pand is gelegen in een gebied met de bestemming 'natuurgebied', en de aanvraag van [eiser 1] was gericht op het verkrijgen van toestemming om het pand permanent te bewonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser 2] geen bezwaar heeft gemaakt tegen een eerder besluit van 26 juli 1999, waardoor het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank overweegt dat [eiser 1] geen eigenaar of gebruiker van het pand is en dus ook geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kan hij geen beroep instellen tegen de afwijzing van de vrijstelling. De rechtbank heeft het beroep van [eiser 1] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is de gemeente Tubbergen veroordeeld tot betaling van proceskosten aan [eiser 1]. De uitspraak is gedaan op 9 november 2000 door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 99/1075 BSTPL H1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser 1], wonende te [woonplaats 1],
[eiser 2], wonende te [woonplaats 2],
eisers,
gemachtigde: mr. J.J. Paalman,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Tubbergen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 2 november 1999.
2. De feiten en het verloop van de procedure
[eiser 2] ([eiser 2]) is eigenaar van een pand aan de [adres]te [woonplaats 2]. Het perceel waarop dit pand is gelegen heeft de bestemming "natuurgebied"; het pand zelf is niet bestemd.
Op 9 juni 1999 heeft [eiser 1] ([eiser 1]) een vrijstelling van de geldende bestemming ten aanzien van het pand van [eiser 2] aangevraagd, teneinde het pand permanent te kunnen gaan bewonen.
Bij besluit van 26 juli 1999 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en [eiser 1] meegedeeld dat het gebruik van het pand zoals dat er ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan in 1985 was, te weten berging c.q. opslagruimte, mag worden voortgezet.
[eiser 1] heeft bij brief van 2 augustus 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft [eiser 1] in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Hiervan heeft [eiser 1] gebruik gemaakt. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 1999.
Op 6 oktober 1999 heeft de Commissie bezwaar en beroep verweerder geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het besluit, met verbetering van de gronden, te handhaven.
Bij besluit van 2 november 1999 heeft verweerder het bezwaarschrift van [eiser 1] ongegrond verklaard en het besluit van 26 juli 1999, met verbetering van de gronden waarop het berust, gehandhaafd.
Bij brief van 24 december 1999 zijn eisers tegen het besluit van 2 november 1999 in beroep gekomen. De gronden van beroep zijn bij brief van 24 januari 2000 aangevuld.
Bij brief van 29 februari 2000 heeft verweerder een verweerschrift in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 5 oktober 2000, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door F.G.S. Droste, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 2 november 1999 in rechte in stand kan blijven.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
Door [eiser 2] is geen bezwaar ingesteld tegen het besluit van 26 juli 1999, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat dit verzuim hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Het beroep van [eiser 2] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ingevolge artikel 7:1, juncto artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan alleen een belanghebbende bezwaar maken, respectievelijk beroep instellen tegen een besluit.
Onder belanghebbende dient ingevolge artikel 1:2, eerste lid Awb te worden verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Bij brief van 16 mei 2000 heeft de gemachtigde van [eiser 1] aangevoerd dat [eiser 2] enkele jaren geleden een mondelinge koopoptie op het betreffende pand heeft verleend aan [eiser 1]. Ter zitting is dit door [eiser 1] en [eiser 2] bevestigd. [eiser 1] zou de voor onbepaalde tijd geldende koopoptie slechts uitoefenen indien het hem wordt toegestaan het onderhavige pand met zijn gezin te bewonen. Een concrete prijsafspraak is door [eiser 1] en [eiser 2] niet gemaakt.
Vast staat dat [eiser 1] thans eigenaar noch bewoner van het onderhavige pand is.
Tussen het belang van [eiser 1] om een vrijstelling van het bestemmingsplan te verkrijgen en het besluit tot afwijzing van die aanvraag staat de contractuele relatie tussen [eiser 1] en [eiser 2]. Zoals hiervoor aangegeven is [eiser 2] eigenaar van het pand en heeft hij in die hoedanigheid en in de hoedanigheid van potentieel verkoper belang bij de door [eiser 1] aangevraagde vrijstelling. Met de weigering van de vrijstelling is [eiser 2] degene die direct in zijn belangen wordt geraakt en niet [eiser 1] die, zoals reeds aangegeven, potentieel koper is, doch geen eigenaar, bewoner of gebruiker. [eiser 2] was dan ook de aangewezen partij om tegen deze weigering bezwaar in te stellen. Dit brengt met zich dat het belang van [eiser 1] een afgeleid belang is van dat van [eiser 2], hetgeen impliceert dat hij geen bezwaar had kunnen instellen tegen de weigering.
In artikel 36A van de planvoorschriften is een verbod gegeven gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. In artikel 36C van de planvoorschriften is bepaald dat wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen is verboden, tenzij door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot. Van deze verboden kan verweerder op grond van het bepaalde in artikel 36D van de planvoorschriften vrijstelling verlenen.
In casu staat vast dat [eiser 1], die zoals reeds overwogen geen eigenaar of bewoner van het onderhavige pand is, ook geen gebruiker van het bewuste pand is. Op het bepaalde in artikel 36 van de planvoorschriften kan door hem derhalve geen beroep worden gedaan. Ook om deze reden kan [eiser 1] niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in voornoemd artikel 1:2, eerste lid Awb.
Door de gemachtigde van [eiser 1] is in dit kader nog aangevoerd dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn gericht aan [eiser 1], zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb aangemerkt dient te worden. Dit betoog slaagt niet. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 1998, JB 1999/53 volgt dat het enkele feit dat iemand een verzoek heeft ingediend en geadresseerde is van de daarop genomen primaire beslissing, onvoldoende is om hem als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb bij die beslissing aan te merken. Artikel 1:2, eerste lid Awb vereist materiële betrokkenheid bij de aangelegenheid waarop de primaire beslissing betrekking heeft. Zoals hiervoor reeds is overwogen ontbreekt die materiële betrokkenheid in casu bij [eiser 1].
Gelet op het hiervoor overwogene had verweerder [eiser 1] niet-ontvankelijk dienen te verklaren in zijn bezwaar. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, heeft verweerder een onjuist besluit genomen dat niet in stand kan worden gelaten. Dit impliceert dat het beroep van [eiser 1] gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid Awb en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Zij zal het bezwaar van [eiser 1] van 2 augustus 1999 niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het billijk om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die [eiser 1] redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. De kosten van deskundige rechtsbijstand worden bepaald op ¦ 1.420,--. Hierbij kent de rechtbank één punt als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht toe voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting van 5 oktober 2000 worden bepaald op ¦ 5,25.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Arrondissementsrechtbank te Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van [eiser 1] gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar van [eiser 1] van 2 augustus 1999 tegen het besluit van verweerder van 26 juli 1999 niet-ontvankelijk, met bepaling dat deze uitspraak voor dit onderdeel in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door [eiser 1] gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op ¦ 1.425,25, door de gemeente Tubbergen te betalen aan [eiser 1];
verstaat dat de gemeente Tubbergen aan [eiser 1] het griffierecht ad ¦ 225,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2000
door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van
J. Wenniger als griffier.
Afschrift verzonden op
av