ECLI:NL:RBALM:2000:AA8346

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/763 WAO W1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de medische besluitenregeling in de WAO en de rechten van werkgevers en werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo zich gebogen over de vraag of de artikelen 88c en 88d van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in strijd zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de regeling omtrent de arts-gemachtigde, die de werkgever kan inschakelen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer, niet voldoet aan de vereisten van een eerlijk proces. De werkgever kan geen kennis dragen van essentiële delen van het dossier, terwijl de werknemer en zijn uitvoeringsinstelling wel volledige inzage hebben. Dit leidt tot een ongelijke procespositie tussen partijen, wat in strijd is met het beginsel van 'equality of arms'. De rechtbank benadrukt dat het niet aan haar is om een oplossing te bieden voor deze inbreuk op de rechten van de werkgever; dit is een taak voor de wetgever. De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever gegrond en vernietigt het besluit van de verweerder, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dat de werkgever als belanghebbende bij de toekenning van een WAO-uitkering aan de werknemer heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de werkgever recht heeft op een eerlijk proces en dat de huidige regeling dit recht in gevaar brengt. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen privacy van de werknemer en de rechten van de werkgever in het kader van de WAO.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Meervoudige Kamer
Registratienummer: 99/763 WAO W1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Demar Laser B.V., gevestigd te Hengelo, eiseres,
gemachtigde: J.H.C. van Dongen, medewerker Bureau Metaalunie, Nederlandse Organisatie van Ondernemers in het midden- en
kleinbedrijf in de metaal,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door
de uitvoeringsinstelling Gak Nederland B.V.,
Derde belanghebbende: A, wonende te B.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 29 juli 1999.
2. De feiten en het verloop van de procedure
A (hierna te noemen: A) is op 27 februari 1998 wegens klachten uitgevallen voor zijn werk als […] in dienst van eiseres. Bij besluit van 30 december 1998 heeft verweerder A met ingang van 26 februari 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Verweerder heeft eiseres als (ex-)werkgever van A de mogelijkheid geboden om tegen het besluit van 30 december 1998 bezwaar te maken. Eiseres heeft op 27 januari 1999 tegen het besluit van 30 december 1998 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 17 maart 1999 heeft A geweigerd aan Gak Nederland B.V. toestemming te verlenen om gegevens omtrent zijn (sociaal) medische toestand te verstrekken aan de werkgever in het kader van de bezwaarschriftprocedure en een eventueel daaropvolgende beroepsprocedure.
Bij brief van 5 mei 1999 heeft eiseres de nadere gronden van het bezwaar ingediend. Zij heeft aangevoerd niet te weten welke arts-gemachtigde ingeschakeld moet worden, omdat haar eerst bekend moet zijn wat de aard van de arbeidsongeschiktheid is. Voorts heeft eiseres te kennen gegeven, dat zij niet weet waarom zij als mede-belanghebbende wordt beschouwd.
Eiseres heeft afgezien van de mogelijkheid om in het kader van de behandeling van het bezwaar door verweerder te worden gehoord.
Bij besluit van 29 juli 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en zijn besluit om A per 26 februari 1999 een WAO-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 31 augustus 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiseres kan zich in elk geval om procedurele redenen niet verenigen met de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan A.
Op 29 september 1999 heeft eiseres de nadere gronden van haar beroep ingezonden.
Verweerder heeft op 5 november 1999 een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 26 januari 2000 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:54, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres op 22 februari 2000 een verzetschrift ingediend.
Bij uitspraak van 25 mei 2000 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
Het beroep is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 oktober 2000, waar namens eiseres zijn verschenen J.H.C. van Dongen, voornoemd, en P. ter Horst, directeur van Demar Laser B.V. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. E.D. David, medewerkster afdeling Bezwaar en Beroep van Gak Nederland B.V., kantoor Enschede.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 29 juli 1999, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 30 december 1998, inhoudende de toekenning van een WAO-uitkering aan een werknemer van eiseres, ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer overwogen dat eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 1:2 van de Awb, als werkgever mede-belanghebbende is bij het besluit van 30 december 1998 en dat zij de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken. In dit geval is het daarbij van belang dat de arbeidsongeschiktheid van A is ingetreden op 27 februari 1998, op welke datum deze werknemer bij eiseres in dienst was.
Met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van A heeft verweerder overwogen dat eiseres geen bezwaren heeft aangevoerd die zien op de toekenning en op de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Het argument dat alvorens een arts-gemachtigde kan worden ingeschakeld bekend moet zijn welke ziekteoorzaak aan de orde is, kan verweerder niet volgen. Juist in die gevallen, waarin de werknemer geen toestemming geeft om medische informatie aan de (vroegere) werkgever te verstrekken, is het voor die werkgever mogelijk een arts-gemachtigde in te schakelen, aldus verweerder.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er in de praktijk bij de uitvoering van de WAO sprake is van willekeur. Zij heeft bezwaar tegen de wijze van keuren door de verzekeringsartsen en meent dat er geen eenheid van toepassing is met betrekking tot de WAO-regels.
Voorts bestrijdt eiseres dat zij als belanghebbende bij de toekenning van een WAO-uitkering aan A te beschouwen is. Verweerder heeft volgens haar niet aangegeven waarom zij in dit geval als belanghebbende moet worden beschouwd. Indien zij toch belanghebbende mocht zijn, dan wenst eiseres inzage in het gehele dossier van A, ook in het medische gedeelte.
Daarnaast heeft eiseres bezwaren aangevoerd tegen de medische besluitenregeling, zoals neergelegd in de artikelen 88 tot en met 88i van de WAO. Zij wijst erop dat de mogelijkheid om een arts-gemachtigde in te schakelen irreëel is, aangezien de arts-gemachtigde de werkgever niet vertegenwoordigt, maar slechts vervangt. De in de wet neergelegde regeling heeft volgens haar een ongelijkheid van procespartijen tot gevolg, hetgeen in strijd is met artikel 6 van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, laatstelijk gewijzigd op 11 mei 1994). Eiseres benadrukt in dit verband dat het recht op privacy van de werknemer niet zo ver mag gaan dat daardoor het recht van de werkgever om zijn belangen te verdedigen wordt gefrustreerd.
Ten aanzien van het bezwaar van eiseres, dat zij niet als belanghebbende bij het besluit tot toekenning van een WAO-uitkering aan A aangemerkt dient te worden, overweegt de rechtbank als volgt.
Tot 1 januari 1998 was het voor een werkgever niet mogelijk om op te komen tegen een besluit waarbij aan een van zijn werknemers een WAO-uitkering werd toegekend. Het maken van bezwaar en het instellen van beroep werden geblokkeerd door het toenmalige artikel 2a van de WAO, waarin was geregeld dat bij besluiten over het al dan niet bestaan of voortbestaan, dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid, alleen de werknemer belanghebbende was. Dit artikel is echter op 1 januari 1998 vervallen bij de invoering van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (hierna: Pemba).
Dit betekent dat de positie van de werkgever ten aanzien van besluiten, waarbij aan een van zijn werknemers een WAO-uitkering wordt toegekend, vanaf 1 januari 1998 bepaald wordt door artikel 1:2 van de Awb. Ingevolge dit artikel moet als belanghebbende worden aangemerkt degene wiens belang rechtstreeks bij een
besluit betrokken is. Voorts is in artikel 88, aanhef en onder c, van de WAO bepaald, dat onder werkgever wordt verstaan: de belanghebbende bij een medisch besluit, die niet de werknemer is.
Ter beantwoording staat thans de vraag of het belang van eiseres als werkgever rechtstreeks betrokken is bij het besluit om aan haar werknemer A een WAO-uitkering toe te kennen.
Vooropgesteld zij, dat uit de stukken blijkt dat eiseres geen eigen-risicodrager is, als bedoeld in de artikelen 75 en volgende van de WAO. Dit betekent, dat eiseres inzake de WAO een basis-premie betaalt en daarboven een gedifferentieerde premie, die berekend wordt naar het arbeidsongeschiktheidsrisico van haar onderneming. Gelet op de systematiek van de WAO, zoals deze sinds 1 januari 1998 geldt, zal het toekennen van een WAO-uitkering aan A in 1999 voor eiseres twee jaar na die toekenning tot gevolg kunnen hebben, dat zij met een hogere gedifferentieerde premie wordt geconfronteerd. In zoverre kan dan ook gesproken worden van een directe relatie tussen het WAO-besluit enerzijds en het besluit tot vaststelling van de hoogte van de premie anderzijds. Ingevolge artikel 87e van de WAO kan eiseres in het kader van een latere premiebeslissing niet meer de juistheid van de toekenningsbeslissing aanvechten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat eiseres als belanghebbende bij het besluit tot toekenning van een WAO-uitkering aan A is te beschouwen.
Eiseres heeft zowel in de stukken als ter zitting te kennen gegeven het beroep te willen intrekken onder de voorwaarde, dat verweerder een verklaring afgeeft dat zij geen nadelig gevolg zal ondervinden van de aan A verstrekte WAO-uitkering.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard, dat verweerder geacht wordt de wet uit te voeren en daarom niet een verklaring als door eiseres bedoeld kan afgeven.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder in dezen onder-schrijven, aangezien de WAO, zoals deze sedert 1 januari 1998 luidt, niet de mogelijkheid kent om een werkgever reeds op voorhand te vrijwaren van de eventuele nadelige gevolgen, die de toekenning van een WAO-uitkering aan een van zijn werknemers kan hebben voor de vaststelling van de hoogte van de gedifferentieerde premie.
Uit het voorgaande volgt, dat verweerder terecht heeft besloten om eiseres ontvankelijk te verklaren in haar bezwaar. Dit onderdeel van het beroep is derhalve ongegrond.
Met betrekking tot het bezwaar van eiseres dat de medische besluitenregeling, zoals neergelegd in de artikelen 88 tot en met 88i van de WAO, in elk geval wat betreft de mogelijkheid om een arts-gemachtigde in te schakelen, in strijd is met artikel 6 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende.
De van belang zijnde artikelen van Hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO luiden als volgt:
"Artikel 88. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. medisch besluit: een besluit waaraan een beoordeling van medische gegevens ten grondslag ligt;
b. werknemer: degene, op wiens medische gegevens de beoordeling betrekking heeft;
c. werkgever: de belanghebbende bij een medisch besluit, die niet de werknemer is.
Artikel 88a.
1. De werkgever heeft slechts recht op inzage in, dan wel kennis name of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, indien de werknemer hiervoor toestemming heeft gegeven.
2. De toestemming wordt schriftelijk gegeven.
3. De toestemming kan te allen tijde schriftelijk worden ingetrokken.
4. Tijdens het horen in bezwaar of ter zitting van de rechtbank kan de toestemming ook mondeling worden ingetrokken.
Artikel 88b. De artikelen 88c en 88d zijn, voor zover nodig in afwijking van de Awb, van toepassing, indien de in artikel 88a bedoelde toestemming niet is gegeven.
Artikel 88c.
1. Inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk, dat medische gegevens bevat, is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever, die arts is.
2. De gemachtigde die arts is, treedt in de plaats van de werkgever bij:
a. de voorbereiding van een medisch besluit;
b. het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift; en
c. de behandeling van een bezwaar of beroep; voor zover betrekking hebbend op medische gegevens.
Artikel 88d.
1. Het Lisv vermeldt de motivering van een medisch besluit, voor zover betrekking hebbend op medische gegevens, op een aparte bijlage.
2. De bijlage wordt niet aan de werkgever verstrekt.
3. Desgevraagd wordt de bijlage verstrekt aan de gemachtigde van de werkgever, die arts is.
4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een rapport of een advies van een arts of een psycholoog, waarnaar bij de motivering van een medisch besluit wordt verwezen."
Artikel 6 van het EVRM, waarin een regeling is neergelegd van het recht op een eerlijk proces, luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
"1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten of verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden."
Artikel 8 van het EVRM, waarin een regeling is neergelegd van het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, luidt als volgt:
"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
Ingevolge artikel 88a, eerste lid, van de WAO heeft de werkgever alleen recht op inzage in of kennisname van medische stukken, indien de werknemer hiervoor toestemming heeft gegeven.
Voor het geval deze toestemming niet wordt gegeven, bepaalt artikel 88c, eerste lid, van de WAO dat alleen een gemachtigde van de werkgever, die arts is, de stukken mag inzien, dan wel daarvan kennis mag nemen. Ingevolge het tweede lid van artikel 88c treedt de arts-gemachtigde ten aanzien van de beoordeling van de medische gegevens in de plaats van de werkgever. Deze regeling impliceert, dat de arts-gemachtigde de medische gegevens omtrent de werknemer zelfstandig dient te beoordelen. Het is de arts-gemachtigde op grond van zijn medisch beroepsgeheim niet toegestaan deze gegevens aan de werkgever of diens gemachtigde, niet zijnde een arts, ter hand te stellen, dan wel omtrent deze gegevens met de werkgever van gedachten te wisselen.
Met de hierboven uiteengezette wetsartikelen heeft de wetgever blijkbaar een regeling willen treffen in een geval van botsing van twee grondrechten. Aan de ene kant staat het belang dat de werknemer heeft bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. In verband hiermede behoren anderen geen of zo weinig mogelijk inzage te krijgen in de medische gegevens van de
werknemer. Aan de andere kant staat het belang dat de werkgever heeft bij het kunnen toetsen van de juistheid van het besluit om aan een van zijn werknemers een WAO-uitkering toe te kennen.
Vanwege de mogelijke gevolgen van zo'n besluit voor de latere premievaststelling wordt de werkgever als belanghebbende bij een dergelijke uitkeringsbeslissing beschouwd. Om deze toetsing goed te kunnen verrichten is het noodzakelijk dat de werkgever inzage heeft in de stukken, die ten grondslag liggen aan het oordeel dat de werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.
Een dergelijke inzage verdraagt zich echter niet met het recht van de werknemer op privacy.
De rechtbank stelt voorop, dat het EVRM ook van toepassing is op het terrein van de sociale zekerheid. In dit verband wordt
verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 december 1994 (Schouten en Meldrum), waarin wordt bepaald dat premieheffing in het kader van de sociale zekerheid moet worden beschouwd als betrekking hebbend op "the determination of civil rights and obligations", als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Het privacy-belang van de werknemer vindt zijn bescherming in artikel 8 van het EVRM. Het belang van de werkgever op toegang tot de rechter en op een eerlijk proces wordt door artikel 6 van het EVRM gewaarborgd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de medische besluitenregeling, zoals neergelegd in Hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO ten aanzien van de mogelijkheid van de werkgever om ter behartiging van zijn belangen een arts-gemachtigde in te schakelen, in strijd met de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende vereisten van toetsing van "the merits of the matter" en het beginsel van "equality of arms".
Ter nadere onderbouwing van dit oordeel merkt de rechtbank op, dat de werkgever ingeval de werknemer geen toestemming geeft voor inzage in zijn medisch dossier, een arts-gemachtigde kan inschakelen. Uit de bewoordingen van artikel 88c, tweede lid, van de WAO kan worden afgeleid dat de arts-gemachtigde de werkgever vervangt. Hij kan niet beschouwd worden als degene die de werkgever vertegenwoordigt, zoals een advocaat. Dit betekent, dat alleen de arts-gemachtigde en niet de werkgever en/of zijn advocaat de medische stukken mag inzien. Bovendien mag de arts-gemachtigde, hoewel hij door de werkgever wordt ingeschakeld ter behartiging van diens belangen, niet met de werkgever over de inhoud van de medische stukken overleg plegen.
De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze niet meer van een gelijke behandeling van procespartijen kan worden gesproken. Immers, de werkgever kan geen kennis dragen van een essentieel gedeelte van het dossier. De arts-gemachtigde die hem vervangt kan dat wel, doch deze mag omtrent de medische gegevens niet met de werkgever overleggen. Daar staat tegenover, dat de verwerende procespartij en zijn uitvoeringsinstelling wel over alle stukken kunnen beschikken en daar ook onbeperkt inzage in hebben.
Geconcludeerd wordt dat in procedureel opzicht sprake is van een ongelijke situatie tussen partijen. Dit gebrek kan niet door het inschakelen van een arts-gemachtigde worden geheeld, omdat de door een dergelijke gemachtigde verleende bijstand als onvolkomen moet worden aangemerkt.
Bovendien strookt de regeling van de arts-gemachtigde niet met het in onder meer de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb neergelegde beginsel, dat een ieder zich in rechte kan laten bijstaan door de gemachtigde van zijn keuze.
De medische besluitenregeling brengt verder met zich, dat in een geval als het onderhavige de rechtbank een uitspraak zou moeten doen op basis van stukken die eiseres niet mag kennen en dat de rechtbank, gelet op de beperkte kennisneming van de stukken, in haar uitspraak niet zou mogen ingaan op de medische of arbeidsgezondheidskundige aspecten van het geschil. Dit betekent dan onder omstandigheden, dat de rechtbank gehouden zou zijn een uitspraak te doen die niet wordt gedragen door een voor de werkgever kenbare motivering.
De rechtbank erkent, dat de werknemer aan artikel 8 van het EVRM bescherming kan ontlenen voor zijn privacy belangen. Deze constatering laat evenwel onverlet, dat de wetgever met het introduceren van de arts-gemachtigde in de medische besluitenregeling van Hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO een onevenredig grote inbreuk heeft gemaakt op het recht van de werkgever op een eerlijk proces, zoals dit bescherming vindt in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat de artikelen 88c en 88d van de WAO wegens strijd met artikel 6 van het EVRM onverbindend zijn.
De rechtbank overweegt in dit verband nog, dat uiteraard onderkend moet worden dat het belang van de bescherming van de privacy van de werknemer in de weg kan staan aan een onbeperkte toegang van de werkgever tot de medische gegevens van een arbeidsongeschikte werknemer. Het is echter niet aan de rechtbank om bij wijze van een uitspraak een algemene oplossing te formuleren waarbij op een evenwichtiger wijze dan thans recht wordt gedaan aan de belangen van beide partijen. De oplossing voor dit conflict tussen grondrechten dient te worden gegeven door de wetgever en niet door de rechter.
Uit het voorgaande volgt dat dit onderdeel van het beroep gegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in rechte kan worden gehandhaafd. In verband hiermede behoeven de overige bezwaren van eiseres, wat daar overigens ook van zij, geen nadere bespreking meer.
Aangezien het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Het betreft hier kosten van rechtsbijstand ten bedrage van ¦ 2.130,-- (in totaal 3 punten à ¦ 710,--, waarvan 1 punt voor het verzetschrift en het verschijnen op de verzetzitting en 2 punten voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting op 2 oktober 2000) en ¦ 9,-- aan reiskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Arrondissementsrechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van verweerder van 29 juli 1999;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke worden bepaald op ¦ 2.139,--, door verweerder te betalen aan eiseres;
verstaat dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht, ad ¦ 450,--, vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2000 door mr. J.H. Keuzenkamp, voorzitter, en mr. H.G. Rottier en mr. K.J. Haarhuis, rechters, in tegenwoordigheid van
J.G.M. Wolbers als griffier.
Afschrift verzonden op
jk