ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
President
Registratienummer: 00/187 WW44 H1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB
de Stichting Stadsherstel Oldenzaal e.o., gevestigd te Oldenzaal, verzoekster,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldenzaal, verweerder.
Derde-belanghebbende: gemeente Oldenzaal, dienst Stadsplanning en Beheer, gevestigd te Oldenzaal, verder te noemen: vergunninghoudster.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 1 februari 2000, kenmerk m 99/0224.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij het bestreden besluit van 1 februari 2000 heeft verweerder aan vergunninghoudster toestemming verleend voor het slopen van een drietal kantoorpanden, waaronder het gebouw Plechelmusplein 3. Bij bezwaarschrift van 13 maart 2000 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 13 maart 2000 heeft verzoekster tevens aan de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 24 maart 2000, waar verzoekster is verschenen door haar voorzitter en secretaris J.E. Hantering, terwijl verweerder en vergunninghoudster zich hebben doen vertegenwoordigen door H. Vaneker, werkzaam bij de gemeente Oldenzaal.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de president van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding in beginsel de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van verweerder van 1 februari 2000, inhoudende een sloopvergunning voor het pand Plechelmusplein 3 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. De president komt aan deze vraag echter alleen toe als vaststaat dat verzoekster belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Alleen dan heeft zij immers rechtens de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift en het verzoeken om een voor-lopige voorziening.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaat onder belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens het derde lid van dit artikel worden als de belangen van rechtspersonen tevens beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
In artikel 286, vierde lid, onder b, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de statuten van een stichting het doel van de stichting moeten inhouden.
Artikel 2 van de statuten van verzoekster luidt als volgt:
Doel
1. De stichting heeft ten doel: het bevorderen van het behoud van objecten met historische en/of kunstzinnige en/of landschappelijke en archeologische waarde, daaronder begrepen stadsgezichten, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
a. het houden van bijeenkomsten;
b. het organiseren van excursies;
c. het geven van lezingen en/of leergangen en/of cursussen;
d. het behoud van Oldenzaals eigene in taal en gebruiken, al dan niet in samenwerking met andere instellingen met een aanverwant doel.
Verweerder heeft aangevoerd dat verzoekster gelet op de doelomschrijving in de statuten niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De daar genoemde middelen beperken zich tot aspecten van informatie, educatie en samenwerking. Verweerder bedoelt daarmee kennelijk te zeggen dat het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures niet in de doelomschrijving is begrepen.
Verzoekster heeft gesteld dat het voeren van dergelijke procedures valt onder artikel 2, tweede lid, onder d, van de statuten, namelijk het behouden van Oldenzaals eigene.
De president overweegt hierover als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat eigen belangen van verzoekster rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Zij is geen geadresseerde van het besluit, noch is zij rechtstreeks als individuele derde-belanghebbende door het besluit getroffen. Dit betekent dat verzoekster alleen belanghebbende kan zijn middels de algemene en collectieve belangen die zij krachtens haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. Bij het onderzoek naar de doelstellingen van een rechtspersoon, in dit geval een stichting, komt groot belang toe aan de statuten van de stichting. Daarin is steeds het doel omschreven, vaak naast een opsomming van de middelen waarmee de stichting tracht dit doel te bereiken. Aan deze vermelding van de middelen komt naar het oordeel van de president geen zelfstandige betekenis toe. Artikel 2:286, vierde lid, onder b, van het BW kent het onderscheid tussen doel en middelen niet. Zeker waar het betreft een limitatieve opsomming van de middelen ligt een dergelijk onderscheid ook niet voor de hand. De middelen vormen dan een nadere bepaling en meestal ook een beperking van het gestelde doel. Bij het bepalen van de doelstelling van een stichting dienen het doel in enge zin en de vermelde middelen daarom als een geheel te worden bezien.
Artikel 2 van de statuten van verzoekster beschrijft in het eerste lid haar doel. Het tweede lid vermeldt de middelen, waarbij het naar het voorlopig oordeel van de president gaat om een limitatieve opsomming. De inzet voor het behoud van het pand Plechelmusplein 3 te Oldenzaal valt op zich onder de doelstelling van het eerste lid. Het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures is echter niet onder de toegestane middelen te vatten. Het kan ook niet worden gebracht onder "het behoud van Oldenzaals eigene" als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, van de statuten. Dit onderdeel ziet slechts op bescherming van taal en gebruiken en heeft geen betrekking op objecten. Het beschermen van objecten door middel van het maken van bezwaar en het vragen van een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit kan daarom niet worden aangemerkt als een belang dat verzoekster krachtens haar doelstelling in het bijzonder behartigt. Verzoekster is daardoor geen belanghebbende, zodat zij niet-ontvankelijk is in het onderhavige verzoek.
Beslist wordt derhalve als volgt.
De president van de Arrondissementsrechtbank Almelo,
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2000
door mr. H.G. Rottier, president, in tegenwoordigheid van M. van Wees als griffier.