ECLI:NL:RBALM:2000:AA4855

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1064 GEMWT H1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bouwkwestie

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank Almelo op 12 januari 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, A, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, dat op 14 september 1999 was genomen. Dit besluit betrof de handhaving van een bouwverbod voor een kapschuur die zonder vergunning was gebouwd op het perceel van verzoeker. De bouwvergunning voor een veeschuur was eerder op naam van verzoeker overgeschreven, maar het bestemmingsplan was inmiddels gewijzigd, waardoor de huidige situatie niet meer in overeenstemming was met de nieuwe bestemmingsplanregels.

Verzoeker had op 24 december 1999 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen, met de vraag om schorsing van het besluit van 14 september 1999. De president heeft het verzoek op 6 januari 2000 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoeker als verweerder vertegenwoordigd waren. De president overwoog dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden gevraagd indien er connexiteit bestaat met een bezwarenprocedure of een beroepsprocedure bij de rechtbank.

De president concludeerde dat verzoeker niet gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening beroep had ingesteld tegen het besluit van 3 december 1999, dat de beslissing op het bezwaar was. Hierdoor ontbrak de connexiteit die vereist was voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. De president verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
President
Registratienummer: 99/1064 GEMWT H1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB
in het geschil tussen:
A te B, verzoeker,
gemachtigde: J.P.E. Baakman, juridisch adviseur te Haaksbergen,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 14 september 1999.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 28 september 1990 heeft verweerder aan Z, wonende […]straat 1150 te Y bouwvergunning verleend voor het geheel nieuw oprichten van een veeschuur op het perceel […]straat 1150, kadastraal bekend gemeente X, sectie […], nummer […]. Destijds vigeerde ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied". Deze bouwvergunning is op 2 april 1993 op naam van verzoeker overgeschreven. Sedertdien heeft verzoeker gefaseerd bouwwerkzaamheden aan de veeschuur verricht. Voornoemd bestemmingsplan is herzien. Thans vigeert ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" op grond waarvan op genoemd perceel de bestemming "Agrarisch gebied" rust. Dit bestemmingsplan is op 10 mei 1996 ter inzage gelegd, op 8 september 1997 door de raad vastgesteld en op 7 april 1998 gedeeltelijk goedgekeurd.
Op 30 juli 1999 heeft verweerder geconstateerd dat door verzoeker op genoemd perceel zonder bouwvergunning een kapschuur is gebouwd van 8 x 7.6 meter. Op 3 augustus 1999 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van zijn voornemen om verzoeker aan te schrijven die kapschuur te verwijderen en hem - indien hij daaraan niet voldoet - een dwangsom op te leggen. Verzoeker is daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze binnen een week kenbaar te maken. Verzoeker heeft naar aanleiding hiervan op 10 augustus 1999 met ambtenaren van verweerders gemeente een gesprek gehad.
Op 14 september 1999 heeft verweerder verzoeker aangeschreven voor het in afwijking van de bouwvergunning bouwen van een kapschuur. Verweerder heeft verzoeker gelast de kapschuur te verwijderen dan wel de omvang daarvan in overeenstemming met de bouwvergunning te brengen. Een of ander te voldoen binnen drie maanden na verzending van verweerders besluit en op straffe van het na die termijn verbeuren van een dwangsom van ¦ 2.500,-- per week met een maximum van ¦ 120.000,-- zolang verzoeker aan de aanschrijving niet voldoet.
Bij bezwaarschrift van 25 oktober 1999 heeft gemachtigde van verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij schrijven van
25 november 1999 heeft verzoekers gemachtigde het bezwaarschrift summier toegelicht en uitstel gevraagd voor het indienen van gronden.
Bij schrijven d.d. 3 december 1999 heeft verweerder naar aanleiding van de inhoud van het bezwaarschrift aan verzoekers gemachtigde medegedeeld dat het besluit van 14 september 1999 onverminderd van kracht blijft.
Bij brief d.d. 10 december 1999 heeft verzoekers gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij verzoekschrift ingekomen 24 december 1999 is voorts aan de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het besluit van 14 september 1999 gedurende de behandeling van het bezwaarschrift. Het verzoek is onderzocht ter zitting van de president d.d. 6 januari 2000. Aldaar zijn verschenen:
- verzoeker, in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde;
- verweerder, bij gemachtigde mr. M.H.J. Hassink, ambtenaar in dienst van de gemeente Enschede.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de president van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Hieruit volgt dat een voorlopige voorziening uitsluitend kan worden gevraagd indien er connexiteit bestaat met:
a. een bezwarenprocedure bij verweerder, dan wel
b. een beroepsprocedure bij de rechtbank.
In artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zijnde een handeling gericht op rechtsgevolg.
Op 3 december 1999 heeft verweerder besloten dat het besluit van 14 september 1999 - ondanks het gestelde in het bezwaarschrift - onverminderd van kracht blijft. Naar het oordeel van de president voldoet verweerders schrijven van 3 december 1999 aan de criteria gesteld in artikel 1:3, zodat daarmee op het bezwaar is beslist en de bezwarenprocedure formeel is geëindigd. Daar kan niet aan afdoen dat verzoeker voorafgaand aan dat besluit niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, of dat er diverse andere gebreken aan de totstandkoming van dat besluit kleven.
Tegen verweerders besluit van 3 december 1999 staat de mogelijkheid van beroep open bij de rechtbank. Verzoeker heeft echter niet gelijktijdig met zijn verzoek om een voorlopige voorziening op 24 december 1999 of daaraan voorafgaand beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening ontbeert derhalve een connexe beroepsprocedure bij de rechtbank, zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De president stelt vast dat verzoekers gemachtigde zich er zeer wel bewust van is geweest dat het besluit van 3 december 1999 de beslissing op bezwaar was of als beslissing op bezwaar moest worden aangemerkt, nu ter zitting is aangegeven dat het besluit van 3 december 1999 voor beroep stond geagendeerd. De president ziet dan ook geen aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht vergoedt.
Mitsdien moet worden beslist als volgt.
4. Beslissing
De president van de Arrondissementsrechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2000
door mr. H.G. Rottier, president, in tegenwoordigheid van
H.B. Akkerman als griffier.
Afschrift verzonden op
ha