RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.700051-12 (P)
Datum uitspraak: 11 oktober 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. M. van der Weide, advocaat te Alkmaar, en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
* zijn aandacht onvoldoende bij het besturen te houden en/of
* niet of onvoldoende te letten op de aanwezigheid van overig verkeer en/of
* gekomen nabij de inrit van [perceel] links af te slaan en daarbij een hem, verdachte, tegemoet rijdende motorfietser niet voor te laten gaan,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfietser,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg,
* zijn aandacht onvoldoende bij het besturen heeft gehouden en/of
* niet of onvoldoende heeft gelet op de aanwezigheid van overig verkeer en/of
* gekomen nabij de inrit van [perceel] links af is geslagen en daarbij een hem, verdachte, tegemoet rijdende motorfietser niet voor heeft laten gaan,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
Op 26 september 2011 omstreeks 20.22 uur heeft op de Rijksweg te Limmen, gemeente Castricum, een verkeersongeval plaatsgevonden tussen de bestelauto van verdachte en een motorfiets, bestuurd door [medeverdachte] (hierna ook te noemen: [medeverdachte]). De passagier achterop de motorfiets, [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer]), is daarbij komen te overlijden.
De rechtbank dient te oordelen of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat de motorfiets in botsing met zijn bestelauto is gekomen als gevolg van welke botsing [slachtoffer] is komen te overlijden. Indien de rechtbank tot de slotsom komt dat dit niet het geval is, moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Niet alleen is de officier van justitie van mening dat verdachte niet verwijtbaar heeft gehandeld, maar ook kan niet worden bewezen dat [slachtoffer] als gevolg van de botsing is overleden. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van de noodremming door [medeverdachte], nog voordat de motorfiets de bestelauto van verdachte heeft geraakt, vanaf de motorfiets is ‘gelanceerd’ als gevolg waarvan hij is overleden.
Wel acht de officier van justitie het subsidiair tenlastegelegde bewezen, omdat verdachte, door links af te slaan en de motorfiets niet voor te laten gaan, feitelijk gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verdachte zijn aandacht onvoldoende bij het besturen heeft gehouden of dat hij niet of onvoldoende heeft gelet op de aanwezigheid van overig verkeer. Evenmin kan worden gesteld dat verdachte linksaf is geslagen waarbij hij de tegemoetkomende motorrijder niet voor heeft laten gaan. Verdachte was weliswaar voornemens om linksaf te slaan, maar heeft zijn afslaande manoeuvre feitelijk niet voltooid door na ongeveer 30 à 40 cm te remmen op het moment dat de motorfietser voor hem zichtbaar was. Hierdoor had de bestuurder van de motorfiets nog langs de auto van verdachte kunnen sturen en aldus een botsing kunnen voorkomen. Tot slot wijst de raadsvrouw er op dat het causale verband tussen de botsing en de dood van de passagier achterop de motorfietser ontbreekt, omdat [slachtoffer] niet als gevolg van deze botsing, maar als gevolg van de noodremming is overleden.
Evenmin acht de raadsvrouw bewezen dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Zoals de raadsvrouw hiervoor heeft onderbouwd, acht zij de gedragingen zoals die ten laste zijn gelegd, niet bewezen. De raadsvrouw is van mening dat verdachte met zijn ingezette afslaande manoeuvre geen reële kans op een ongeval teweeg heeft gebracht. Dat [medeverdachte] schrok nadat hij de bestelauto van verdachte zag en een noodremming inzette, kan verdachte niet worden verweten, aldus de raadsvrouw van verdachte.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 26 september 2011 omstreeks 20.22 uur reed verdachte over de Rijksweg in de richting van Heiloo. Verdachte wilde linksaf slaan, de inrit op van de [naam onderneming], gevestigd aan [adres] te Limmen. Hij heeft zijn voertuig langs de middenstreep tot stilstand gebracht teneinde het voor hem tegemoetkomende verkeer in de richting van Castricum voorrang te verlenen. Nadat hij drie auto’s voorrang heeft verleend, dacht verdachte dat de weg vrij was en heeft hij een afslaande manoeuvre naar links ingezet. Vlak nadat hij was opgetrokken, zag verdachte vanuit het donker de motorfiets, bestuurd door [medeverdachte] opdoemen, waarna hij meteen op zijn rem heeft getrapt. Op ongeveer 30 à 40 cm op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer heeft verdachte zijn voertuig tot stilstand gebracht. Op dat moment zette [medeverdachte] een noodremming in. Als gevolg van deze noodremming is zijn passagier [slachtoffer] van de motorfiets geslingerd en naast de bestelauto op de grond beland.
De motorfiets is vervolgens in botsing gekomen met de bestelauto.
Geen schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen.
Bij de beoordeling of verdachte op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft in deze zaak de volgende omstandigheden van het geval vastgesteld.
Ten tijde van het ongeval was het donker, de straatverlichting brandde en het was droog. Verdachte heeft verklaard dat de motorfiets geen verlichting voerde aan de voorzijde waardoor hij de motorfiets niet heeft waargenomen voordat hij zijn afslaande manoeuvre naar links had ingezet. Pas op het moment dat de motorfiets hem op ongeveer 12 tot 14 meter afstand was genaderd, zag hij de motorfiets vanuit het donker opdoemen. Verdachte schat dat de motorfiets reed met een snelheid van ongeveer 70 à 75 km/u.
[medeverdachte], die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 80 km/u reed, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u van kracht was. Hoewel [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij wel verlichting voerde, blijkt uit de VerkeersOngevalsAnalyse dat de schakelaar van de motorfiets in de middenstand stond, hetgeen inhoud dat wanneer contact wordt gemaakt het dimlicht gaat branden. Echter, het dimlicht brandde niet wanneer er contact werd gemaakt, terwijl er rond de schakelaar geen verse aanrijdingschade is aangetroffen. Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van verdachte dat de motorfiets geen voorlicht voerde.
Ook vinden deze bevindingen bevestiging in een schriftelijk bescheid, zijnde een schriftelijke verklaring van [naam] d.d. 3 oktober 2011, afgelegd op verzoek van de verzekeraar van de Fiat Fiorino en door de verdediging ter terechtzitting overgelegd.
Tot slot blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zowel de bestuurder van, als de passagier achterop de motorfiets donkere kleding droeg.
Uit de VerkeersOngevalsAnalyse blijkt voorts dat het voor verdachte meer dan normaal lastig was om de motorfiets zonder voorverlichting te zien aankomen, omdat de motorfiets zich achter een oversteekplaats bevond waar de straatverlichting werkte. Als gevolg van deze lichtbron, was het onverlichte weggedeelte daar direct achter voor verdachte juist ‘een zwart gat’.
Voornoemde omstandigheden in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Uit het dossier volgt niet dat verdachte zijn aandacht onvoldoende bij het besturen heeft gehouden en evenmin dat hij niet of onvoldoende heeft gelet op de aanwezigheid van overig verkeer. Voorts blijkt uit voornoemde feiten en omstandigheden dat de motorfiets voor verdachte niet waarneembaar was op het moment dat hij zijn afslaande manoeuvre naar links inzette. Derhalve kan verdachte niet worden verweten dat hij niet heeft gewacht met afslaan totdat de motorfiets was gepasseerd. Op het moment dat de motorfiets wel waarneembaar was voor verdachte, heeft hij meteen geremd. Aldus heeft hij alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om een botsing met de motorfiets te vermijden.
Reeds hierom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Causaliteit
Overigens is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] als direct gevolg van de botsing is komen te overlijden. Uit de feiten en omstandigheden is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van de noodremming door de bestuurder van de motorfiets is gelanceerd en dat pas daarna de motorfiets in botsing is gekomen met de bestelauto van verdachte. Ook gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wel bewezen. Uit voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat, op het moment dat verdachte zijn naar links afslaande manoeuvre inzette, de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer niet geheel vrij was. Op het moment waarop verdachte de tegemoetkomende motorfiets kon waarnemen, heeft hij zijn voertuig tot stilstand gebracht, gedeeltelijk op de rijbaan van de motorfiets. Aldus heeft verdachte feitelijk niet de gehele rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer vrijgelaten en gevaar voor dat tegemoetkomende verkeer, te weten de motorfiets, veroorzaakt.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg, gekomen nabij de inrit van [perceel] linksaf is geslagen en daarbij een hem, verdachte, tegemoet rijdende motorfiets niet voor heeft laten gaan, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto in botsing is gekomen met die motorfiets, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
7.2 Oordeel van de rechtbank
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht langs de middenstreep om voorrang te verlenen aan het tegemoetkomende verkeer. Voorts is komen vast te staan dat verdachte, op het moment dat hij zijn naar links afslaande manoeuvre inzette, de motorfiets niet had kunnen zien aankomen. Op het moment waarop de motorfiets wel waarneembaar was voor verdachte, heeft hij meteen geremd en zijn voertuig tot stilstand gebracht.
Door aldus te handelen heeft verdachte alles gedaan wat redelijkerwijs van een voorzichtige bestuurder kan worden gevergd om gevaar voor het overige verkeer te voorkomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en is verdachte niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. van Erp-van Harten, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.