RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/1765 AWB 10/1528 en AWB 10/3097
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2011 in de zaken tussen
[naam eiseres], te Enkhuizen, eiseres
(gemachtigde: mr.dr. M.F. Vermaat),
Zorgkantoor Noord-Holland-Noord, verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2006 het persoonsgebonden budget van eiseres over de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 (PGB 2004, PGB 2005 en PGB 2006) met ingang van 1 januari 2004 vastgesteld op € 300,00 netto per dag zonder aftrek van de dagbesteding die in natura wordt afgenomen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 maart 2010, procedurenummer 05/2202, het beroep tegen het besluit van 22 februari 2006 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de uitspraak heeft overwogen alsmede verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.
Verweerder heeft bij besluit van 14 juni 2010 met een nadere motivering het PGB 2004, PGB 2005 en PGB 2006 ongewijzigd vastgesteld op € 300,00 netto per dag (bestreden besluit I). Eiseres heeft hiertegen bij brief van 18 juni 2010 beroep ingesteld (procedurenummer 10/1528 AWBZ).
Verweerder heeft bij besluit van 9 juni 2009 het bezwaar van eiseres tegen het toekenningsbesluit van het PGB 2009 gegrond verklaard en het netto PGB 2009 op € 107.310,00 vastgesteld (bestreden besluit II). Eiseres heeft hiertegen bij brief van 15 juli 2009 beroep ingesteld (procedurenummer AWB 09/1765).
Verweerder heeft bij besluit van 29 november 2010 het bezwaar tegen de toekenningsbesluiten inzake het PGB 2007 en PGB 2008 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het toekenningsbesluit inzake het PGB 2010 gegrond (bestreden besluit III). Het PGB 2007 is daarbij in verband met de overgangsregeling/budgetgarantie vastgesteld op €109.500,00, terwijl feitelijk € 127.150,49 netto is betaald. Verweerder heeft bepaald dat het meerdere niet wordt teruggevorderd. Het PGB 2008 is, rekening houdende met de overgangsregeling/budgetgarantie, eveneens vastgesteld op € 109.500,00. Verweerder heeft de hoogte van het PGB 2010 vastgesteld aan de hand van de kosten van verblijf in een instelling en bepaald op € 84.976,00 (exclusief woonlasten). Dit leidt tot een bedrag van € 232,81 per dag. De kosten voor de jaren 2007 en 2008 zijn vrijwel gelijk.
Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld bij brief van 14 december 2010 (procedurenummer AWB 10/3097).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De gevoegde behandeling ter zitting van de drie beroepszaken heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011. Voor eiseres is verschenen haar wettelijk vertegenwoordiger [naam wvt], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. Y.C.M. van Iersel-De Groot, [naam 1] en [naam 2].
Eiser heeft ter zitting de aanhangig zijnde verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening over de betreffende subsidiejaren 2006 tot en met 2010 ingetrokken.
Bij de voorbereiding van de uitspraak is gebleken dat het onderzoek in deze procedures niet volledig is geweest en daarom heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft aanleiding gezien tot de benoeming van een deskundige, prof. dr., A.J.P. Schrijvers, hoogleraar Public Health te Utrecht. Deze deskundige heeft op 18 juli 2011 rapport uitgebracht, waarna partijen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om op dit rapport te reageren.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten waarna partijen toestemming hebben gegeven om onder toepassing van 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft in haar eerste levensjaar een meningo-encefalitis (hersenvliesontsteking) doorgemaakt met als gevolg spastische tetraplegie met een psychomotore ontwikkelingsachterstand en gedragsstoornissen. Eiseres is op dertigjarige leeftijd in een gezinsvervangend tehuis gaan wonen in Enkhuizen. Na een verhuizing van de woongroep is door automutilatie in november 2001 een dwarslaesie ontstaan waarna eiseres rolstoelgebonden, incontinent en hulpbehoevend is geworden.
Eiseres woont in een eengezinswoning die zij huurt van haar ouders. De woning is geheel aangepast. Aanvankelijk is eiseres in die woning gaan wonen met (het gezin van) haar zorgverleenster. Omdat zich hierbij problemen voordeden is de ondersteuning vervolgens op een andere wijze georganiseerd. Er is gekozen voor een team van medewerkers die op basis van een rooster eiseres in haar thuissituatie ondersteuning bieden. Een gedragsdeskundige is gecontracteerd om dit team van medewerkers op inhoudelijk gebied aan te sturen. Eiseres bezoekt overdag het activiteitencentrum Rode Luifel te Hoorn. In de weekenden verblijft zij bij haar ouders.
Procedure 10/1528: de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 (het bestreden besluit I)
2. Verweerder overweegt in bestreden besluit I dat op basis van het indicatiebesluit van het CIZ van 2 december 2003 het PGB 2004 zou uitkomen op € 329,42 bruto per dag, het PGB 2005 op € 335,70 bruto per dag en het PGB 2006 op € 341,20 bruto per dag. Verweerder handhaaft daarbij zijn uitgangspunt dat op basis van de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van maart 2005 deze indicatiestelling onverkort moet worden gevolgd tot € 300,00 per dag (€ 109.500 per jaar) en dat dit bedrag ook is toegekend middels het vernietigde besluit in de zaak 05/2202. Verweerder handhaaft in bestreden besluit I ook de stelling dat, voor zover het indicatiebesluit leidt tot een bedrag van meer dan € 300,00 per dag, verweerder een doelmatigheidsonderzoek dient uit te voeren om af te wegen of de kosten van een PGB doelmatig zijn ten opzichte van opname in een instelling. Het PGB mag in ieder geval niet hoger zijn dan de kosten van verblijf in een instelling.
Verweerder stelt naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2010, procedurenummer 05/2202 (LJN: BL8830), de kosten van verblijf in het specifieke geval van eiseres te hebben onderzocht. Volgens dit onderzoek bedragen die kosten € 49.358,00 over het jaar 2006. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 44.358,00 aan loonkosten en een bedrag van € 5.000,00 aan materiële kosten en is exclusief de woonlasten. Dit leidt tot een bedrag van € 135,22 bruto per dag. De bedragen voor 2004 en 2005 zijn nagenoeg gelijk, alleen de loonkosten zijn iets lager, aldus verweerder. De daadwerkelijke individuele kosten van verblijf van eiseres in de instelling zijn daarmee lager dan de bedragen bij onverkorte toepassing van de indicatiebesluiten en ook beduidend lager dan het al gehanteerde maximum van € 300,00 per dag in het besluit van 22 februari 2006. Dit is aldus verweerder ook het geval indien de woonlasten bij het bedrag van € 49.358.00 worden opgeteld. Verweerder blijft daarom bij de toekenning van € 300,00 per dag. Verweerder heeft de bezwaren derhalve wederom ongegrond verklaard en bepaald dat over de jaren 2004, 2005 en 2006 niet meer dan € 300,00 per dag wordt toegekend.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de conclusie van de in de eerder gevoerde procedure 05/2202 ingeschakelde deskundige R. Tonneijck, psychiater, dat het medisch niet onverantwoord is dat eiseres in een instelling verblijft. Eiseres wijst op het verschil tussen de aanvankelijk door verweerder opgevoerde kostprijs ad € 274,76 per dag, op basis van de tarieven van het College van Tarieven Gezondheidszorg (CTG), en de thans door verweerder berekende kostprijs van € 135,22 per dag. Verweerder heeft deze berekening niet nader onderbouwd en evenmin is na te gaan hoe dit bedrag is opgebouwd. Dat iemand met een extreme zorgvraag die maximale zorg nodig heeft en in een instelling voortdurend het consulententeam nodig heeft, volgens verweerder minder budget nodig zou hebben dan het gemiddelde in een instelling vindt eiseres verbijsterend.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt onder meer een verslag en een brief van respectievelijk 12 mei 2010 en 8 juni 2010 van Esdégé-Reigersdaal, een organisatie voor dienstverlening aan mensen met een handicap, ingebracht waarin de complexiteit van de aandoeningen en de intensiviteit van haar begeleiding staat beschreven. Daarnaast heeft eiseres (nogmaals) de offerte van Esdégé-Reigersdaal van 6 april 2005 ingebracht waarin op basis van de genoemde functies het tarief op jaarbasis is bepaald op € 164.434,40.
Eiseres verzoekt daarnaast wegens het keer op keer afgegeven van beslissingen, waarbij haar bezwaren ongegrond worden verklaard en de lange duur van de procedure om smartengeld.
4.1. De rechtbank stelt vooreerst vast dat bij uitspraak van 11 maart 2010, in de procedure onder nummer 05/2202 (LJN: BL8830), het beroep tegen het besluit van 22 februari 2006 inzake de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 gegrond is verklaard. Partijen hebben tegen deze uitspraak van 11 maart 2010 geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat deze uitspraak in rechte vaststaat. De rechtbank gaat daarom voor de beoordeling van het voorliggende bestreden besluit uit van hetgeen in die uitspraak over de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 is overwogen en geoordeeld. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van juistheid van de conclusies van psychiater Tonneijck. Ook voor de (overige) feiten en omstandigheden, de van toepassing zijnde regelgeving alsmede de procedurele gang van zaken verwijst de rechtbank hier kortheidshalve naar die uitspraak van 11 maart 2010.
4.2. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 maart 2010 geconcludeerd dat zij uit het beleidsstandpunt van de Staatssecretaris afleidt dat de vergoeding van de kosten voor individuele zorg thuis mogelijk is tot het niveau van de kosten die bij dezelfde zorgzwaarte in een intramurale setting zouden worden gemaakt. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat verweerder niet is uitgegaan van de kosten van verblijf die een instelling in het specifieke geval van eiseres zal moeten maken. Door uit te gaan van de gemiddelde kosten van verblijf in een instelling naar de tariefstelling van de CTG - welke kosten bovendien niet nader zijn onderbouwd - heeft verweerder een onjuiste maatstaf gehanteerd voor de afweging of er aanleiding bestaat aan eiseres een PGB te verlenen ter hoogte van de kosten van verblijf in een instelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voor de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 had moeten uitgaan van de concrete kosten van verblijf van eiseres in een instelling en verweerder is opgedragen voor de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
4.3. Gelet op hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen en geoordeeld en gelet op de aangevoerde beroepsgronden dient de rechtbank in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit van 14 juni 2010 middels deugdelijk onderzoek heeft onderbouwd dat in het individuele geval van eiseres de kosten van intramuraal verblijf in een instelling € 135,22 per dag bedragen (exclusief woonlasten) en dat verweerder daarom voor de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006 heeft kunnen volstaan met het handhaven van de eerdere toekenning van het PGB van € 300,00 per dag.
4.4. Aan de vaststelling van de subsidiebedragen die verweerder over de betreffende jaren aan eiseres heeft toegekend ligt het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 5 november 2007 ten grondslag. Deze indicatiestelling heeft betrekking op de periode van 21 november 2003 tot 21 november 2008. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft met zijn uitspraak van 22 september 2010 (LJN: BN8681) de rechtsgevolgen van dit indicatiebesluit in stand gelaten. Dit betekent dat de rechtbank moet uitgaan van de juistheid van deze indicatiestelling over de genoemde periode en dat de berekening van de subsidiebedragen op deze indicatiestelling over de jaren 2004, 2005 en 2006 moet worden gebaseerd.
4.5. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de kosten die het verblijf van eiseres in een instelling met zich brengt. Partijen hebben daartoe over en weer berekeningen in het geding gebracht met uiteenlopende uitkomsten. Gelet op het verschil in de uitkomsten van die berekeningen en teneinde zo mogelijk tot een finale beslechting van het geschil te komen, heeft de rechtbank aanleiding gezien prof. dr. A.J.P. Schrijvers, hoogleraar Public Health te Utrecht, als deskundige te benoemen en hem verzocht een onderzoek naar de kosten uit te voeren. Schrijvers heeft aan de hand van de vragen van de rechtbank een onderzoek uitgevoerd en op 18 juli 2011 rapport uitgebracht en de ter zake gestelde vragen beantwoord.
4.6. Schrijvers heeft vervolgens aan de hand van een viertal onderzoeksvragen berekeningen gemaakt van de kosten bij twee opties: (1) verblijf thuis en (2) verblijf in een 24-uursvoorziening op basis van CBS-gegevens van het jaar 2005.
Bij optie 1 heeft de deskundige de kosten voor het uitvoeren van de indicatie thuis berekend door het aantal benodigde uren te vermenigvuldigen met het uurtarief anno 2005 en onder toevoeging van de overheadkosten wegens uren voor reistijd en administratie. Het aantal uren afgeleid uit de AWBZ-indicatie bedraagt 106,2 tot 117,9 uur per week tegen een uurtarief van € 31,55 per uur. Daarbij komt per bezoek één uur reistijd en twee uur tijd voor administratie en overleg, in totaal 7 uur per week. Voor overheadkosten hanteert de deskundige een opslag van 44,7%. Optie 1 resulteert in een bedrag aan zorgkosten van € 5.167,90 tot € 5.702,04 per week.
Ten aanzien van het verblijf in een 24-uursvoorziening (optie 2) heeft de deskundige als uitgangspunt genomen dat eiseres in een verpleegtehuis hetzelfde aantal uren verzorging en verpleging ontvangt als bij verblijf thuis. Deze optie kan verschillen opleveren met optie 1 omdat in deze optie:
1. Reiskosten niet nodig zijn;
2. De overheadkosten in verband met huisvesting hoger zijn (die zijn niet meegenomen in optie 1 omdat cliënte die zelf betaalt);
3. Er minder kosten zijn in de uitvoering van de zorgverlening, omdat een verpleegtehuis zorgefficiënter is ingericht met bijvoorbeeld makkelijker op te maken bedden, ruimere douches enzovoort.
De benodigde uren per week achter de voordeur heeft de deskundige afgeleid uit de indicatie. Deze zijn dezelfde als in optie 1.
De deskundige heeft hieraan dezelfde overlegtijd als in optie 1 toegevoegd, zijnde 2 uur voor administratie en overleg. Als uurtarief heeft de deskundige in optie 2 een tarief van € 19,99 gehanteerd. Voor overheadkosten heeft de deskundige een opslag van 74% gehanteerd op basis van de CBS-statistiek exploitatie verpleeghuizen. De deskundige komt bij optie 2 uiteindelijk op een bedrag aan berekende zorgkosten van € 3.763,48 tot € 4.170,43 per week.
De deskundige heeft vervolgens een overzicht gegeven van de prijsindexcijfers van de materiële kosten en van de personele kosten over de periode 2001 – 2011.
4.7. In de vaste rechtspraak van de CRvB ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd.
4.8. De rechtbank overweegt dat de deskundige een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd. Weliswaar geeft de deskundige in zijn conclusie aan dat hij niet in staat is een betrouwbaar antwoord te geven omdat hij van een aantal aannames moet uitgaan, maar gelet op de door de deskundige beredeneerde schatting van de zorgkosten voor eiseres, ziet de rechtbank daarin een voldoende basis om tot de conclusie te kunnen komen dat de kosten van het verblijf in een instelling aan de hand van de AWBZ-indicatie hoger uitvallen dan verweerder heeft berekend en ook meer bedragen dan het gemaximeerde bedrag van € 300,00 per dag. De uitkomst van de berekening van de deskundige sluit bovendien eerder aan bij de door eiseres in het geding gebrachte offerte van Esdégé-Reigersdaal van 6 april 2005 ten bedrage van € 164.434,40 dan bij de omvang van de door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde berekening. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder het door de deskundige in optie 1 en optie 2 berekende uurloon, de in aanmerking genomen uren voor overleg en administratie en/of de in aanmerking genomen overheadkosten, welke zijn onderbouwd in de bij het rapport gevoegde bijlagen, niet heeft betwist. De rechtbank ziet evenmin aanleiding deze gegevens voor onjuist te houden.
4.9. Anders dan verweerder stelt, is de rechtbank niet gebleken dat de deskundige van een verkeerde indicatiestelling is uitgegaan. De deskundige heeft de indicaties in aanmerking genomen zoals het CIZ deze laatstelijk heeft vastgesteld in het besluit van 5 november 2007. Deze indicatiestelling is ook in voornoemde uitspraak van de CRvB van 22 september 2010 tot uitgangspunt genomen. De rechtbank kan niet anders dan met de deskundige vaststellen dat deze indicaties in totaal resulteren in 106,2 tot 117,9 zorguren per week.
4.10. De rechtbank is - gelet ook op hetgeen verweerder daarover heeft gesteld - van oordeel dat niet in voldoende mate vaststaat dat de in aanmerking genomen uren voor Ondersteunende Begeleiding dag (OB-dag) ook daadwerkelijk in een één-op-één verhouding kunnen of moeten plaatsvinden, zoals Schrijvers aanneemt. Het komt de rechtbank niet onaannemelijk voor dat de zorguren voor OB-dag in een instelling normaliter in groepsverband plaatsvinden. Gelet op het geïndiceerde aantal uren voor deze begeleiding (9 dagdelen, in totaal 36 uren per week) kan de beantwoording van de vragen of eiseres de OB-dag in groepsverband krijgt dan wel kan krijgen, en zo ja, welke omvang de groep heeft en hoe groot het aantal benodigde begeleiders van die groep minimaal dient te zijn, een aanzienlijke betekenis hebben voor de berekening van de hoogte van het bedrag aan concrete zorgkosten dat het verblijf van eiseres in een instelling met zich brengt. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat ook indien de kosten van OB-dag in hun geheel worden geabstraheerd van het totale bedrag dat de deskundige heeft berekend, de zorgkosten in een instelling dan meer bedragen dan het gemaximeerde bedrag van € 300,00 per dag. Dit betekent dat het besluit is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank kan daarom op thans nog niet komen tot (volledige) finaliteit van het geschil.
4.11. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om in de situatie van eiseres de maximale groepsgrootte bij OB-dag vast te stellen, alsmede het minimaal aantal benodigde begeleiders op deze groep. Voorts dient verweerder aan de hand van deze gegevens en met inachtneming van de door de deskundige vastgestelde bedragen, de zorgkosten vast te stellen die het verblijf van eiseres in een instelling met zich brengen.
4.12. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit I berust op een ondeugdelijke motivering. Het beroep tegen dit besluit wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit I wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
4.13. Voor zover het verzoek van eiseres in deze procedure op vergoeding van smartengeld ziet met betrekking tot het onrecht dat haar door de onrechtmatige besluitvorming door verweerder is aangedaan, wijst de rechtbank dit verzoek af. Het verzoek om schadevergoeding komt thans niet voor toewijzing in aanmerking. Eerst als verweerder een nieuw besluit heeft genomen, kan worden beoordeeld of eiseres recht heeft op schadevergoeding.
Voor zover eiseres met haar verzoek (tevens) heeft beoogd een beroep te doen op overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het EVRM, stelt de rechtbank vast dat eiseres een eerder gedaan verzoek tijdens de behandeling ter zitting van de voorgaande procedure 05/2202 op 28 april 2008 heeft ingetrokken. Nu eiseres van dit schadevergoedingsverzoek uitdrukkelijk afstand heeft genomen, staat het eiseres niet vrij daarvan zonder nadere motivering terug te komen.
Procedures 09/1765 en 10/3097: de subsidiejaren 2007, 2008, 2009 en 2010 (de bestreden besluiten II en III).
5.1. Verweerder voert in het bestreden besluit aan dat het netto PGB 2007 aanvankelijk is vastgesteld op € 127.150,49, dit op basis van de oude CIZ-indicatie nummer 112. Deze indicatie is met terugwerkende kracht tot 21 november 2006 vervangen door indicatie nummer 113 van 27 december 2007. Op basis van de door het CIZ geïndiceerde functies is een bruto bedrag van € 92.309,63 toegekend. Verweerder heeft daarbij opgeteld € 10.011,43 voor Tijdelijk Verblijf, hetgeen resulteert in een totaalbedrag van € 102.321,06 bruto (€ 102.104,67 netto).
Het PGB 2006 bedroeg evenwel € 109.500,00. Met inachtneming van de overgangs-/budgetgarantieregeling van 100% heeft verweerder het PGB 2007 ook op dit bedrag vastgesteld. Het verschil met het betaalde PGB 2007 is niet teruggevorderd.
5.2. Het PGB 2008 zou op basis van de geïndiceerde functies Ondersteunende Begeleiding algemeen (in uren), Persoonlijke Verzorging, Verpleging samen met Tijdelijk Verblijf resulteren in een PGB van € 95.000,43 bruto, hetgeen minus de eigen bijdrage van € 219,00 resulteert in een PGB 2008 van € 94.781,43 netto. Rekening houdende met de overgangsregeling/budgetgarantie van 100% van het PGB 2007 is ook het PGB 2008 vastgesteld op € 109.500,00. Voor de budgetgarantie over 2008 en 2009 is verweerder de CIZ-indicatie nummer 113 tot uitgangspunt blijven houden. Verweerder ziet geen aanleiding om voor de budgetgarantie het feitelijk betaalde PGB 2007 ad € 127.150,49 tot uitgangspunt te nemen. Verweerder stelt verder dat in 2009 de CIZ-indicatie nummer 114 met terugwerkende kracht is gegeven.
5.3. Wat betreft het PGB 2009 stelt verweerder dat voor dat jaar een budgetgarantieregeling geldt van 98% van het PGB 2008. Deze 98%-regeling is gebaseerd op de beleidsregel 2009 “toekenning PGB-AWBZ bij indicatie langdurig verblijf” van 8 december 2008. In deze beleidsregel is opgenomen onderdeel B “Toepassing van de budgetgarantie”. Hierin staat dat voor de huidige budgethouders sprake is van een budgetgarantie die tot 31 december 2009 doorloopt.
5.4. Het PGB 2010 is op basis van CIZ-indicatie nummer 115 bij besluit van 27 september 2010 toegekend tot een bedrag van € 82.032,62. Dit bedrag bestaat uit Begeleiding in uren € 176,66,00, Begeleiding inclusief vervoer in dagdelen € 23.542,00, Persoonlijke Verzorging € 33.641,00, Tijdelijk Verblijf € 10.637,14 en Verpleging € 14.107,00. Op het totaalbedrag van € 82.103,80 is een eigen bijdrage van € 71,18 in mindering gebracht zodat het netto PGB 2010 € 82.032,62 bedraagt. Voorts heeft verweerder de kosten van verblijf in een instelling onderzocht in het specifieke geval van eiseres (onder aftrek van de woonlasten). Volgens de berekening van verweerder - waarbij is uitgegaan van tarief ZZP VG5 - bedragen deze kosten € 84.976,00. Dit leidt tot een bedrag van € 232,81 per dag. De kosten voor de jaren 2007 en 2008 zijn volgens verweerder vrijwel gelijk.
5.5. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op toekenning van een hoger bedrag aan PGB over de onderhavige jaren in verband met extreme zorgzwaarte, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid van extreme zorgzwaarte niet genoemd is in de Regeling subsidies AWBZ, maar is gebaseerd op beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden heeft zij geen aanspraak op extreme zorgzwaarte.
6. Eiseres voert aan dat verweerder uitgaat van de verkeerde gegevens, data en niet bestaande indicaties en verweerder de regelgeving niet goed toepast. Verweerder gaat nog steeds uit van alleen een ZZP voor verstandelijk gehandicapten (VG) en meent ten onrechte dat € 49.358 voldoende is voor de extreme zorgvraag. Verder wijst eiseres er op dat op grond van de inhoud van de CIZ-indicatiebesluiten 113, 114 en 115 - en anders dan het CIZ concludeert - juist wel blijkt dat zij 1-op-1 hulp nodig heeft omdat het anders leidt tot automutilatie. Door voldoende activiteiten buiten, meewerken met de groep en voortdurende begeleiding in een geschikte woonomgeving kan dit vorkomen worden.
Eiseres meent dat het door verweerder verleende PGB moet worden opgehoogd tot de kosten die met haar verzorging zijn gemoeid indien zij in een instelling zou verblijven. De vraag ligt dan voor of de toepassing van de regel, dat als verblijf in een instelling meer kost dan het vastgestelde PGB, voor eiseres leidt tot een hoger PGB dan is toegekend.
Verweerder heeft de kosten van eiseres vastgesteld op € 232,81 per dag. Dit is de uitkomst van de vertaling van haar weekprogramma. Eiseres meent dat deze berekening niet begrijpelijk is. Er is gebruik gemaakt van het sjabloon van extreme zorgzwaarte 2010, inclusief dagbesteding en 35,5 uur ondersteunende begeleiding per persoonlijke verzorging en een kwartier gedragswetenschapper.
Eiseres voert aan dat zij een indicatie in functies heeft die dateert uit 2006 met een looptijd van 22 december 2006 tot en met 22 december 2011. Eiseres heeft derhalve geen indicatie voor een ZZP VG05. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van de CRvB inzake de indicatiestelling over 2007. Eiseres meent dat deze door verweerder gehanteerde methode niet juist is. Onderzocht is wat de gemiddelde ZZP-geïndiceerde met een ZZP VG05 in een instelling kost. En dat is, gelet op de constante jurisprudentie, niet juist. Eiseres heeft altijd of in ieder geval meestal, 1-op-1 zorg nodig. Die zorgbehoefte is in een instelling niet anders dan thuis. Het zorgkantoor had die kosten dan ook dienen mee te nemen, maar heeft dat nog steeds niet gedaan.
7.1. De rechtbank stelt eerst vast dat verweerder vanwege de geldende overgangsregeling ten aanzien van de PGB’s voor de subsidiejaren 2007, 2008 en 2009 een budgetgarantie van toepassing heeft geacht. Dit betekent dat de PGB’s voor de jaren 2007, 2008 en 2009 qua berekening de voorgaande jaren volgen. Nu de berekeningen van verweerder over de jaren 2004, 2005 en 2006 niet voldoende zijn gemotiveerd, stelt de rechtbank vast dat de berekeningen van de PGB’s voor de daarop volgende jaren 2007, 2008 en 2009 eveneens aan dit gebrek lijden. Dat betekent dat de beroepen tegen deze besluiten reeds hierom gegrond moeten worden verklaard en dat ook de bestreden besluiten II en III in zoverre wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of verweerder de regeling over extreme zorgzwaarte al dan niet goed toepast.
7.2. Wat betreft het subsidiejaar 2010 stelt de rechtbank vast dat verweerder de berekening van de kosten van verblijf in een instelling in het specifieke geval van eiseres heeft gebaseerd op het ZZP VG 05. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit uitgangspunt onjuist is. De indicatie van eiseres voor het jaar 2010, die geldt tot 22 december 2010, was immers bepaald op basis van functieklassen en niet op basis van een ZZP. De berekening van de concrete kosten van verblijf in een instelling in het specifieke geval van eiseres is daarom op een onjuiste grondslag gebaseerd. Dit betekent dat ook hier sprake is van een gegrond beroep en bestreden besluit III ook in zoverre wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
7.3. De rechtbank zal verweerder daarom ook ten aanzien van de subsidiejaren 2007, 2008, 2009 en 2010 opdragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.748,00 (3 punten voor het indienen van drie beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de gevoegde behandeling, met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van drie maal € 41,00, zijnde
€ 123,00, vergoedt.
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 123,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, voorzitter,
mr.drs. C.M. van Wechem en mr. L.N. Nijhuis, leden,
in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.