RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2011 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
Zorgkantoor Noord-Holland-Noord, verweerder
(gemachtigden: mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot en J.H. Sarton).
Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) toegekend voor de periode van 14 februari 2008 tot en met 14 augustus 2008 voor activerende begeleiding, klasse 1, voor 0 – 1,9 uur per week.
Bij besluit van 16 december 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de door eiseres verantwoorde kosten voor hypnotherapie geen kosten zijn die verantwoord kunnen worden vanuit het pgb.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van
3 februari 2010 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van
16 maart 2010 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 januari 2011, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.
Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het door eiseres ter zitting gedane verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft bij brief van 27 januari 2011 gereageerd.
Bij brief van 28 januari 2011 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat er aanleiding bestaat om de zaak door te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Bij brief van 15 maart 2011 heeft de rechtbank verweerder verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Verweerder heeft bij brief van 14 april 2011 gereageerd. Namens eiseres is bij brief van 9 mei 2011 een nadere reactie gegeven, onder bijvoeging van een brief van eiseres van 4 mei 2011.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens behandeld ter zitting van 7 september 2011. Eiseres is – daartoe ambtshalve opgeroepen – in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich – eveneens daartoe ambtshalve opgeroepen – laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan. Eiseres lijdt blijkens het indicatiebesluit aan een prikkelbaar darm syndroom, astmatische bronchitis en knieklachten. Verder is bij eiseres vastgesteld dat zij lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Om vaardigheden en gedrag te trainen en te leren omgaan met de beperkingen die de ziekte met zich meebrengt heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend voor activerende begeleiding. Op het verantwoordingsformulier pgb van 8 september 2008 heeft eiseres onder andere een bedrag van € 1.015,00 voor de kosten die zij heeft gemaakt bij de praktijk voor hypnotherapie H. Sijm vermeld. Verweerder heeft in het primaire besluit bepaald dat deze kosten niet ten laste van het pgb kunnen worden gebracht.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat eiseres de therapie heeft gevolgd zoals zij die heeft omschreven in haar brief van 4 mei 2011, welke wordt aangeduid als psychische procesbegeleiding. Verweerder heeft niet langer het standpunt gehandhaafd zoals weergegeven in het bestreden besluit dat eiseres hypnotherapie heeft gevolgd en dat dit geen AWBZ-zorg betreft. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het beroep reeds hierom gegrond is en het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek moet worden vernietigd. Om tot een finale beslechting van het geschil tussen partijen te komen, zal de rechtbank in het hiernavolgende bezien of zij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak kan voorzien. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is of de therapie die eiseres heeft gevolgd kan worden aangemerkt als activerende begeleiding en of de verantwoorde kosten hiervoor ten laste van het pgb kunnen worden gebracht. Hierbij zal de rechtbank de destijds geldende wet- en regelgeving als uitgangspunt nemen.
3. Op grond van artikel 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) gaat het bij activerende begeleiding om activerende activiteiten die gericht zijn op het omgaan met de gevolgen van (onder andere) een psychiatrische aandoening. Volgens de beleidsregels Activerende Begeleiding leert de verzekerde met behulp van vaardigheids- of gedragstraining hoe hij met zijn beperkingen zo goed mogelijk kan functioneren. Het gaat daarbij om zorg die deel uitmaakt van continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM). Deze zorg is gericht op complexe (multi)-problematiek waarbij specifieke deskundigheid zoals van een verpleeghuisarts, een arts verstandelijk gehandicapten, een gedragswetenschapper of paramedicus met specifieke kennis noodzakelijk is.
4. Eiseres heeft in haar brief van 4 mei 2011 aangegeven dat zij in behandeling was bij de Praktijk voor hypnotherapie en psychische procesbegeleiding. Op de website van haar behandelaar heeft deze het volgens eiseres duidelijk over het aanleren van vaardigheden. Hij noemt het zelfs training, wat verweerder in de brief van 14 april 2011 ook noemt als activerende begeleiding. De training was in de vorm van gesprekken en oefeningen, die eiseres zelf ook in de praktijk moest toepassen. Het was voor haar belangrijk om de algemene dagelijkse levensverrichtingen te kunnen verrichten. Haar therapeut heeft haar vanuit zijn functie als maatschappelijk werker geholpen. Het ging er in de therapie volgens eiseres over om beter naar je lichaam te luisteren zodat je spanning kunt herkennen en om oefeningen om beter met die spanning om te kunnen gaan. Zij kreeg zo meer handvatten om haar paniekaanvallen te verminderen. Op die manier zou het dan iets makkelijker worden om bijvoorbeeld boodschappen te gaan doen en zo een ‘normaler’ leven te kunnen leiden. Door te moeten oefenen hielp het eiseres dingen weer aan te gaan in plaats van te vermijden. In die zin was het dus zeer zeker een training om beter met haar klachten om te leren gaan. Van deze klachten kun je volgens eiseres niet genezen, dus is het leren beter om te gaan met spanningen het beste wat je kunt trachten te leren. Afspraken maken met haar therapeut over welke situaties zij weer uit zou proberen en suggesties hoe daar beter mee om te kunnen gaan hebben eiseres weer actiever gemaakt en steunden haar.
5. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ondanks het feit dat eiseres geen hypnotherapie heeft gevolgd de kosten niet ten laste van het pgb kunnen worden gebracht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres met de gevolgde therapie heeft getracht verandering aan te brengen in de klachten. De therapie was gericht op het verminderen van de paniekaanvallen, waardoor de therapie een geneeskundig doel heeft. Activerende begeleiding die op herstel is gericht, zoals hier het geval is, kan niet worden aangemerkt als AWBZ-zorg en kan daarom niet ten laste van het pgb worden gebracht. Slechts de activerende begeleiding die ziet op het leren omgaan met de klachten kan als AWBZ-zorg worden aangemerkt en ten laste van het pgb worden gebracht.
6. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gevolgde therapie valt onder activerende begeleiding zoals omschreven in artikel 7 van het Bza en de daarop gebaseerde beleidsregels Activerende Begeleiding. Eiseres heeft vanuit haar pgb zorg ingekocht waardoor zij kon leren met haar angst- en paniekklachten om te gaan in het dagelijks leven. Eiseres heeft op deze manier geleerd om te gaan met de gevolgen die zij ondervindt van haar agorafobie. Eiseres heeft ter zitting – onweersproken – gesteld dat zij nog steeds last heeft van agorafobie, dat zij daar door de gevolgde therapie niet van is genezen en dat dit ook niet mogelijk is. Anders dan verweerder van mening is kan dus niet worden gesproken van een gevolgde behandeling ter genezing van de agorafobie.
7. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte de kosten die eiseres heeft gemaakt voor de door haar gevolgde therapie niet ten laste van haar pgb heeft geaccepteerd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van verweerder te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de door eiseres verantwoorde kosten van
€ 1.015,00 moeten worden geaccepteerd ten laste van het door haar ontvangen pgb.
8. Ten aanzien van het verzoek van eiseres ter zitting om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de rechtbank het volgende.
9. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres, zoals ook uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
10. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat in zaken zoals deze in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogte twee jaar redelijk wordt geacht. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogte anderhalf jaar duren.
11. De rechtbank stelt vast dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 20 januari 2009 tot de datum van de uitspraak 2 jaren en ruim 10 maanden zijn verstreken. Daarvan heeft de behandeling van het bezwaar ruim 1 jaar geduurd. De procedure bij de rechtbank, te rekenen vanaf de ontvangst van het beroepschrift op
16 maart 2010 tot de datum van de uitspraak heeft 1 jaar en ruim 8 maanden geduurd. Aan een en ander kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke fase als in de rechterlijke fase is overschreden.
12. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb te heropenen. Op de voet van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast verweerder de Staat der Nederlanden (de Ministerie van Justitie) aan als partij in die procedure.
13. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311,00. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen op de eerste zitting één punt toegekend en voor de nadere reactie van 9 mei 2011 en de nadere zitting een halve punt toegekend. De rechtbank heeft het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat de door eiseres verantwoorde kosten ten bedrage van € 1.015,00 zullen worden geaccepteerd ten laste van het aan haar toegekende pgb;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.311,00;
- bepaalt dat de betaling van € 1.311,00 dient te worden gedaan aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder de nummers AWB 11/2992 en AWB 11/2993 ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, voorzitter, mr. W.A. Swildens en
mr. L.N. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. M. Huijsmans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2011.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
in verband met verhindering van de
voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. W.A. Swildens
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.