ECLI:NL:RBALK:2011:BR3902

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2693
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 28 juli 2011 uitspraak gedaan in het verzet van eiser tegen een eerdere uitspraak van 7 december 2010, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Rijkelijkhuizen, had op 16 december 2010 een verzetschrift ingediend, nadat de rechtbank hem op 9 november 2010 had gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 41,00. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was voldaan, maar eiser stelde dat hij dit binnen de gestelde termijn had gedaan.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiser niet expliciet was gewezen op een verkorte termijn voor de betaling van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat eiser er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat hij vier weken de tijd had om het griffierecht te betalen. Aangezien het griffierecht op 6 december 2010 door de rechtbank was ontvangen, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser het griffierecht tijdig had voldaan.

Hierdoor werd de eerdere uitspraak van 7 december 2010 vernietigd en werd het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/2693 WIA
Uitspraak van de meervoudige kamer
op het verzet tegen een uitspraak van deze rechtbank van 7 december 2010 in de zaak van:
[[eiser],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde mr. A. Rijkelijkhuizen.
Ontstaan en loop van de zaak
De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 december 2010, verzonden op 14 december 2010, het door [eiser] ingestelde beroep, onder toepassing van de artikelen 8:41, tweede lid, en 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft [eiser] bij brief van 16 december 2010, door de rechtbank
ontvangen op 20 december 2010, een verzetschrift als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb ingediend.
De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 10 mei 2011. [eiser] is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of [eiser] terecht in haar beroep
niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Voor de beoordeling is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, eerste volzin, van de Awb wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.
Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Awb wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 8:52, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
Ingevolge artikel 8:52, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan de rechtbank in dat geval de in artikel 8:41, tweede lid, bedoelde termijn verkorten.
3. Bij brief van 9 november 2010 heeft de griffier [eiser] op de verschuldigdheid
van het griffiegeld ten bedrage van € 41,00 gewezen en verzocht dit bedrag binnen twee weken aan de rechtbank te voldoen.
Bij brief van 10 november 2010 heeft de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift aan [eiser] bevestigd en er daarbij op gewezen dat de rechtbank bij de behandeling van het beroep de Awb en de richtlijnen van de Procesregeling bestuursrecht volgt en dat hierover meer informatie is te vinden in de bijlage bij de brief. In die bijlage is onder het kopje griffierecht onder meer vermeld dat de indiener van het beroepschrift een acceptgiro zal ontvangen en dat het griffierecht dan binnen vier weken moet zijn voldaan.
Bij brief van eveneens 10 november 2010 heeft de rechtbank aan [eiser] medegedeeld dat de rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen. Daarbij is haar meegedeeld:
‘Dit betekent dat een aantal termijnen korter is dan bij een gewone behandeling van het beroep. Er kan bijvoorbeeld een kortere termijn gelden voor het betalen van het griffierecht […]. Als een verkorte termijn van toepassing is, dan zal ik u daar op wijzen.’
4. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het griffierecht binnen vier weken na het verzoek om betaling is voldaan, zodat de rechtbank ten onrechte tot niet-ontvankelijkverklaring is overgegaan.
5. De rechtbank stelt vast dat [eiser] in de brief van 9 november 2010 niet expliciet is gewezen op het feit dat er sprake was van een verkorte termijn tot betaling van het griffierecht. Ook is bij brieven van 10 november 2010 niet uitdrukkelijk medegedeeld dat is besloten tot verkorting van de termijn tot betaling van het griffierecht, terwijl in de bijlage bij een van die brieven is vermeld dat het griffierecht binnen vier weken moet zijn voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser], ondanks de termijnstelling in de brief van 9 november 2010, er in dit geval vanuit mogen gaan dat er een termijn van vier weken was gegund waarbinnen het griffierecht diende te worden voldaan. Dit betekent dat het griffierecht verschuldigd was binnen vier weken na de dag van verzending van de brief van 9 november 2010. Nu het griffierecht binnen deze termijn, te weten op 6 december 2010, door de rechtbank is ontvangen, heeft [eiser] het griffierecht tijdig betaald.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het door [eiser] gedane verzet gegrond dient te
worden verklaard. Gelet hierop heeft de rechtbank in de uitspraak van 7 december 2010 ten
onrechte geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank van 7 december 2010 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
8. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, mr. B.H. Franke en mr. L.N. Nijhuis, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Bankert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2011 te Alkmaar.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Als gevolg van deze uitspraak is de uitspraak, waartegen het verzet was gedaan, vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.