RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810179-09 P
Datum uitspraak: 3 maart 2011
TEGENSPRAAK
(raadsvrouw gemachtigd)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats, geboorteland en geboortedatum]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in HvB Het Schouw te Amsterdam.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht en raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, na toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 april 2009 in de gemeente Den Helder en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1]
-(die zich op straat [op of nabij het [adres]] bevond) ingesloten en/of
-vastgepakt en/of vastgehouden en/of op de grond gegooid en/of naar een bestelauto gesleurd en/of
- (met kracht) tegen een personenauto geduwd en/of
-die/een bestelauto ingetrokken en/of ingeduwd en/of
-(in die bestelauto) eenmaal of meerdere malen in/tegen de buik en/of tegen diens neus, althans (telkens) tegen diens lichaam, gestompt en/of geslagen en/of
-in/tegen het gezicht geschopt en/of
-in die/een bestelauto vervoerd door de gemeente Den Helder en/of een of meer andere gemeentes en (uiteindelijk) naar de woning van die [slachtoffer 1] (aan [adres]),
en aldus die [slachtoffer 1] heeft belet zich vrijelijk te bewegen;
2
primair
hij op of omstreeks 27 april 2009 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning aan [adres]) heeft weggenomen enig geldbedrag en/of een (gouden) ring, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
-die [slachtoffer 1] (kort) voorafgaand aan bovenomschreven feit(en) wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben/heeft beroofd en/of
- [tijdens die beroving van zijn vrijheid] hebben/heeft gestompt en/of geslagen en/of
-die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de woning aan [adres] hebben/heeft geslagen;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2009 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, een (gouden) ring heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die ring wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3
hij op of omstreeks 27 april 2009 in de gemeente Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van de Rabobank aan het [adres] heeft weggenomen een geldbedrag van 185 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4
hij op of omstreeks 27 april 2009 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 18, althans een of meer, hennepplanten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De politie krijgt op 27 april 2009 omstreeks 17.58 uur de melding dat op het [adres] te Den Helder een man door vier mannen in een bus wordt geduwd en dat er klappen zijn uitgedeeld. De bus rijdt weg met onbekende bestemming. Het zou gaan om een groene Hyundai met kenteken [kenteken].
Dezelfde avond omstreeks 22.42 uur krijgt de politie de melding te gaan naar [adres] te Den Helder. Daar zou een busje door Polen worden volgeladen. Het zou gaan om een Hyundai busje met kenteken [kenteken]. De verbalisanten zijn er van op de hoogte dat inzittenden van deze bus eerder die dag betrokken waren bij een mogelijke ontvoering op het [adres].Ter plaatse gekomen, treffen ze het busje aan met daarin drie personen. Achterin het busje staan zakken met hennep. De personen uit het busje, de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], broer van de verdachte, worden aangehouden
De getuigen[getuige 1] en [getuige 2] hadden de drie mannen in de bus uit de woning [adres] zien komen met grote zakken die ze in de bus zetten. De politie gaat de woning in en treft daar [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij op het [adres] door drie mannen werd ingesloten en in een bestelbusje werd geduwd, dat het busje vervolgens is weggereden en dat hij onderweg is geslagen. Het busje is naar Anna Paulowna gereden en daarna naar het huis van aangever in Den Helder. De mannen hebben, aldus aangever, spullen uit zijn huis weggenomen, waaronder zijn bankpas. Met deze bankpas heeft een van de mannen geld gepind. Voorts verklaart aangever [slachtoffer 1] dat uit de woning ook 18 marihuanaplanten - 12 van hemzelf en 6 van [slachtoffer 3] - zijn weggenomen.
De verdachte wordt in de tenlastelegging, kort gezegd, verweten dat hij op 27 april 2009 al dan niet tezamen met anderen
feit 1: aangever [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
feit 2: geld en een ring van [slachtoffer 1] heeft gestolen, dan wel die ring heeft geheeld, en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen om diens bankpas af te geven,
feit 3: geld van [slachtoffer 1] heeft gestolen met een bankpasje van [slachtoffer 1],
feit 4: hennepplanten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft gestolen.
De rechtbank dient te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig heeft gemaakt aan deze feiten.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van alle feiten en zij heeft daartoe – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1: Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft niets meegekregen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, nu hij uit het busje is gestapt en op het plein een sigaret is gaan roken. [Slachtoffer 1] was dronken en de verdachte had geen reden om aan te nemen dat hij van zijn vrijheid werd beroofd.
Ten aanzien van feit 2: De verdachte ontkent geld en een ring te hebben weggenomen. Ook betwist hij een ring te hebben aangenomen.
Ten aanzien van feit 3: Het slachtoffer heeft de verdachte een bankpasje gegeven en heeft hem gevraagd daarmee te gaan pinnen.
Ten aanzien van feit 4: De verdachte dacht dat het slachtoffer afstand had gedaan van de hennepplanten.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De [getuige 3] heeft op 27 april 2009 verklaard zojuist, tussen 17.50 uur en 17.55 uur, getuige te zijn geweest van een mishandeling en mogelijk een ontvoering op het [adres] te Den Helder. Hij kwam die dag tegen 18.00 uur op het [adres] te Den Helder en zag dat er wat aan de hand was aan de zijde van de Albert Heijn winkel. Hij zag vier à vijf mannen bij een geparkeerd busje staan. Een van de mannen probeerde weg te lopen uit de groep. Een andere man pakte hem vast bij zijn kleding en drukte hem hard met zijn rug tegen een achter het busje stilstaande Volvo personenauto. Twee mannen pakten hem vast en smeten hem hardhandig in het busje. Vervolgens reed het busje weg. De getuige schreef het kenteken van het busje ([kenteken]) op en belde direct de politie.
De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] hebben in dezelfde lijn verklaard. [Getuige 4] bevond zich op 27 april 2009 rond 17.45 / 18.00 uur op het [adres] te Den Helder. Zij zag dat een man door een andere man werd vastgehouden. Eerstgenoemde man probeerde weg te komen, maar werd tegen een busje geduwd en vervolgens door de tweede en een derde man in het busje geduwd. Achter in het busje zaten nog twee personen die de man op de achterbank trokken. Het busje is hierna weggereden. [Getuige 5] heeft verklaard op
27 april 2009 omstreeks 17.30 uur in Den Helder te hebben gelopen en naar het [adres] te zijn gegaan. Daar zag zij een busje staan en een aantal mannen, waarvan er twee één man vasthielden. De man werd naar de bus getrokken en tegen de bus aan gesmeten. Vervolgens werd de man met kracht in de bus geduwd en naar binnen getrokken door mannen die in de bus zaten. Daarop is de bus vertrokken.
[Getuige 6] zag dat twee mannen zich verstopten achter een stapel marktkramen midden op het [adres]. Een andere man zat op een bankje. De twee mannen kwamen achter de marktkramen vandaan en liepen op de bestuurder van een geparkeerde grijze Volvo toe. De man die eerder op het bankje had gezeten, liep naar een bestelauto. De twee mannen pakten de bestuurder van de Volvo van achteren vast. De bestuurder werkte tegen. De twee mannen trokken de bestuurder achterover in de richting van het bestelbusje. De man die eerder op het bankje had gezeten, was inmiddels bij de bestelbus aangekomen en opende de schuifdeur van de bestelbus. In het bestelbusje bevond zich nog een man. De twee mannen wilden de bestuurder voorover in het bestelbusje duwen. De bestuurder verzette zich onder andere door zijn voet tegen het busje te zetten. De mannen oefenden zoveel kracht op hem uit dat hij de bus wel in moest. De man die eerder op het bankje had gezeten, ging naast de man in de bus zitten en deed de schuifdeur dicht. De [getuige 6] kon toen niet meer kon zien wat er in de bestelbus gebeurde, omdat het raam met vuilniszakken was afgeplakt. Wel zag hij dat een van de mannen die de bestuurder van de Volvo had vastgepakt en in de bestelbus had geduwd de sleutels van de Volvo van straat opraapte en in de Volvo stapte. De andere man, die mede de bestuurder van de Volvo had gedwongen in de bestelbus te stappen, zag hij optreden als bestuurder van de bestelbus.
De [medeverdachte 1] ging volgens zijn verklaring met [verdachte] (de verdachte, rb) en twee mannen (“de dikke”en ”de dunne”) in de bus naar het [adres]. Daar ging [medeverdachte] op een bankje zitten. [Slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], rb) liep langs hem heen. “De dikke” liep meteen naar [slachtoffer 1] en pakte hem vast. [Medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] beetgehouden, opgetild, naar de bus gebracht en in de bus geduwd. De verdachte ging achter het stuur zitten. Onderweg heeft “de dunne” [slachtoffer 1] vastgepakt en hem 2 à 3 keer geslagen met zijn vuist.
In een ander verhoor verklaart [medeverdachte 1] dat de bus, na even te hebben gereden, is gestopt bij water en bosjes. Bij het water heeft “de dikke” achter de auto [slachtoffer 1] een schop in het gezicht gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 27 april 2009 met anderen met een busje naar een plein in Den Helder is gereden en dat er bij vertrek van dit plein nog een passagier was bijgekomen. De verdachte was de chauffeur.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, redengevend is voor het bewijs dat de verdachte samen met anderen op 27 april 2009 [slachtoffer 1] opzettelijk wederrechtelijk van diens vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Reeds gelet op de verklaring van de [getuige 6], zoals hiervoor weergegeven, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de verdachte, inhoudend dat hij niet heeft gezien op welke wijze [slachtoffer 1] op het [adres] in de bus is terechtgekomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van het feit dat [slachtoffer 1] niet vrijwillig in de bus is gestapt.
Gelet op de gang van zaken, zoals waargenomen door de getuigen en zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de wederrechtelijke vrijheidsbeneming gezamenlijk is uitgevoerd, waarvoor de rechtbank de verdachte in gelijke mate als de mededaders verantwoordelijk houdt. Voor het aannemen van medeplegen, dat een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders veronderstelt, is immers niet nodig dat de medeplegers alle uitvoeringshandelingen gezamenlijk hebben verricht. De hiervoor omschreven gang van zaken levert naar het oordeel van de rechtbank een zodanige nauwe en bewuste samenwerking op, dat van medeplegen kan worden gesproken.
In zijn aangifte verklaart [slachtoffer1] dat het busje met inzittenden, na in Anna Paulowna te zijn gestopt, naar zijn woning aan [adres] in Den Helder is gereden. De Volvo van de aangever werd in Anna Paulowna achtergelaten. De man die de Volvo had bestuurd, reed mee in de bus. In de woning hebben de mannen geld van hem weggenomen. De mannen hebben naar zijn bankpas gevraagd. Hij heeft zijn bankpas afgegeven omdat hij bang was weer geslagen te worden.
De getuige [slachtoffer 2] die in de woning van aangever aanwezig was, zag [slachtoffer 1] terugkomen met de mannen. Ze kwamen binnen en begonnen hem en [slachtoffer 1] te slaan. [Slachtoffer 2] heeft een klap in zijn gezicht gehad. Ze sloegen met hun vuist. Een man sloeg [slachtoffer 1] met een metalen stok. Ze hebben geld, een ring en een bankpasje van [slachtoffer 1] meegenomen.
De [medeverdachte 1] zag in de woning dat “de dikke” de pinpas van [slachtoffer 1] wegnam.
De politie trof in de fouilleringszak van de verdachte een ring aan en nam deze in beslag. De verdachte heeft verklaard dat “de dikke” hem de - later in beslag genomen - ring aanbood, de eerste keer dat hij in de woning van het slachtoffer was. Aangever heeft deze ring herkend als de zijne.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte samen met anderen op 27 april 2009 in Den Helder door toepassing van geweld, waaronder ook het kort tevoren gedurende de vrijheidsberoving uitgeoefende geweld zoals onder feit 1 bewezen, geld en een ring heeft gestolen van aangever [slachtoffer 1]. Voorts werd [slachtoffer 1] door de uitoefening van het geweld gedwongen tot afgifte van zijn bankpas.
De verdachte heeft verklaard dat hij na tien minuten de woning heeft verlaten en in zijn bus is gaan wachten op [medeverdachte 1]. Wat hier van zij, ook voor feit 2 geldt dat voor het aannemen van medeplegen van dit feit niet nodig is dat de medeplegers alle uitvoeringshandelingen gezamenlijk hebben verricht.
De verdachte heeft toegegeven te hebben gepind met de bankpas van het slachtoffer.
[Medeverdachte 1] hoorde “de dikke”, nadat deze [slachtoffer 1]’s bankpas had weggenomen, tegen [verdachte] (de verdachte, rb) zeggen dat hij moest gaan pinnen. Toen [verdachte] terugkwam van het pinnen, moest hij van “de dikke” het geld bij de rest van de spullen leggen.
Uit door de Rabobank verstrekte gegevens blijkt dat op 27 april 2009 om 19.40 uur uit de pinautomaat op het [adres] in Den Helder € 185 is gepind van de rekening van aangever. Er zijn beelden van deze transactie.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard: “Ik moest toen mijn bankpas weer afgeven. [Slachtoffer 3] ook. [Slachtoffer 3] zei toen dat zijn bankpas de vorige keer kwijt was geraakt. Toen wilden ze alleen mijn bankpas hebben. Ik heb mijn bankpas afgegeven. Dader 5 is toen alleen met mijn bankpas weggegaan (…). Ze hebben naar mijn bankpas gevraagd en ik heb hem gewoon gegeven. Omdat ik bang was dat ik weer geslagen zou worden.”
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 april 2009 € 185 van aangever heeft gestolen door met diens bankpas te pinnen bij een pinautomaat in Den Helder.
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer diens bankpas afgaf aan de verdachte en de verdachte verzocht daarmee te gaan pinnen.
Dit door verdachte geschetste scenario vindt zijn weerlegging in de verklaringen van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1], zoals hiervoor weergegeven en valt ook overigens geheel niet te rijmen met het jegens [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld, zoals hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 2 bewezen.
[Slachtoffer 1] heeft op 28 april 2009 verklaard dat de mannen 12 marihuanaplanten van aangever en 6 planten van [slachtoffer 3] hebben weggenomen.
De getuige [slachtoffer 2] , aanwezig in de woning, zag dezelfde vier mannen (en nog een man) later die 27e april 2009 terugkomen. Die mannen hebben alle hennepplantjes van [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], rb) en [slachtoffer 3], ongeveer 17, meegenomen.
De, eveneens in de woning aanwezige, getuige [slachtoffer 3] zag de Poolse mensen later op de avond komen. [Slachtoffer 1] en hij hadden weedplantjes. De mensen hebben de plantjes meegenomen.
De [medeverdachte 1] heeft [verdachte] (de verdachte, rb) de bewuste avond gebeld. [Verdachte] zei dat hij met zijn broer naar Den Helder zou komen. “De dikke”, “de “dunne”, twee jongens uit de woning, [verdachte] en diens broer hebben planten uit de woning van [slachtoffer 1] naar de bus gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte samen met anderen op 27 april 2009 18 hennepplanten heeft gestolen van aangever en [slachtoffer 3].
De verdachte heeft verklaard te hebben gemeend dat aangever afstand had gedaan van de hennepplanten.
De rechtbank verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als hiervoor verwoord aan het slot van feit 3.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 27 april 2009 in de gemeente Den Helder en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1]
- die zich op het [adres] bevond, ingesloten en
- vastgepakt en vastgehouden en naar een bestelauto gesleurd en
- met kracht tegen een personenauto geduwd en
- die bestelauto in getrokken en in geduwd en
- in die bestelauto tegen de buik en tegen diens neus geslagen en
- tegen het gezicht geschopt en
- in die bestelauto vervoerd door de gemeente Den Helder en een andere gemeente en uiteindelijk naar de woning van die [slachtoffer 1] aan [adres] te Den Helder,
en aldus die [slachtoffer 1] heeft belet zich vrijelijk te bewegen;
2
primair
hij op 27 april 2009 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [adres] heeft weggenomen een geldbedrag en een ring, toebehorend aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas, toebehorend aan die [slachtoffer 1],
welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders
- die [slachtoffer 1] kort voorafgaand aan bovenomschreven feiten wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en
- die [slachtoffer 1] tijdens die vrijheidsberoving hebben geslagen en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in de woning aan [adres] hebben geslagen;
3
hij op 27 april 2009 in de gemeente Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van de Rabobank aan het [adres] heeft weggenomen een geldbedrag van 185 euro, toebehorend aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4
hij op 27 april 2009 in de gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 18 hennepplanten, toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 3].
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden,
ten aanzien van feit 2:
de voortgezette handeling van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
medeplegen van afpersing,
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
7. Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3,5 jaren met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met een aantal persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het gegeven dat haar cliënt zich sedert juli 2010 in overleveringsdetentie bevindt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen onder meer schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en diefstal met geweld. Dit zijn zeer ernstige feiten die de rechtbank de verdachte zwaar aanrekent. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het gebeuren heeft de heren [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dusdanig beangstigd dat zij Nederland na het gebeuren spoorslags hebben verlaten.
Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat van de twee mannen, hiervoor aangeduid als “de dikke” en “de dunne”, een bepaalde druk is uitgegaan om de feiten te plegen, doet dat niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte. Deze heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het handelen van de anderen: niet in de periode tussen feit 1 en feit 2 en ook niet later op de avond, toen de mannen teruggingen naar de woning van het slachtoffer in verband met diens hennepplanten.
De rechtbank houdt ten nadele van de verdachte rekening met het feit dat hij eerder in Polen tot gevangenisstraf is veroordeeld wegens mishandelingen. In Nederland is verdachte niet eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wegens de ernst van de feiten een gevangenisstraf aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal evenwel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De officier van justitie heeft in haar requisitoir ter toelichting op de strafeis onder meer verwezen naar een tweetal uitspraken, gepubliceerd onder LJN BC1054 en LJN BN9601. Die zaken vertonen echter wat betreft de aard van het uitgeoefende geweld grote verschillen met de onderhavige zaak. In de door de officier van justitie aangehaalde zaken was sprake van dreiging met vuurwapens, het doodschieten van een hond van een slachtoffer (in een van beide zaken), en opsluiting in een kofferbak. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafhoogte aansluiting gezocht en gevonden bij straffen die door deze rechtbank in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot een strafoplegging als na te noemen.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen, omdat de verdachte, door niet ter terechtzitting te verschijnen, zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarde dat de verdachte gevolg zal geven aan iedere oproep van politie en justitie.
De rechtbank wijst dit verzoek af op grond van het navolgende. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 2 februari 2010. Sinds juli 2010 is hij uit anderen hoofde gedetineerd. Op de ochtend van de terechtzitting van 17 februari 2011 is hem transport naar de zitting aangeboden. Daarbij is hem kennelijk de mogelijkheid geboden schriftelijk afstand te doen van het recht aanwezig te zijn op de zitting. De verdachte heeft hiervan gebruik gemaakt. Niet is gebleken dat de verdachte er bij zijn afstandsverklaring op is gewezen dat de consequentie daarvan was dat hij een indertijd opgelegde schorsingsvoorwaarde overtrad. Onder die omstandigheden ligt een opheffing van de schorsing niet in de rede.
9. Toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 56, 57, 282, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek 'Bewezenverklaring' aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek 'Bewezenverklaring' bewezen is verklaard, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek 'Strafbaarheid van het bewezen verklaarde' vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2011.