RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810005-10 (P)
Datum uitspraak: 23 februari 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Complex (ziekenhuis) te Scheveningen.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), naar die [slachtoffer] is gegaan en/of (vervolgens) (met kracht) met beide handen de keel van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 1 januari 2010 bevond [slachtoffer], destijds wonende aan [adres] in Alkmaar, zich in het trappenhuis bij haar woning. Plotseling stond de verdachte, op dat moment woonachtig aan [adres], voor haar in het trappenhuis en hij versperde haar de doorgang door beide relingen vast te houden. Toen zij hem vroeg of ze er langs mocht, greep de verdachte haar met twee handen bij haar hals en kneep met beide handen haar keel dicht. Het slachtoffer riep om hulp en probeerde uit de greep van de verdachte los te komen. Een medebewoonster van de flat was op het lawaai afgekomen en zag dat de verdachte op [slachtoffer] zat en haar met twee handen bij haar keel vast had. Vervolgens heeft zij verdachte van [slachtoffer] afgetrokken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de hier boven beschreven gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld. Volgens de verdachte kreeg hij in zijn hoofd door dat hij [slachtoffer] moest doodmaken. Vervolgens heeft hij haar in het trappenhuis de weg versperd en heeft hij haar keel dichtgeknepen. Toen zij zich wist los te maken, trok hij haar aan haar haren en begon hij haar weer te wurgen. Pas door het kordate ingrijpen van een buurvrouw is de verdachte gestopt.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van voorbedachte raad. De verdachte zag dat [slachtoffer] naar buiten liep om de kerstboom weg te gooien. Hij is ook naar buiten gegaan en kreeg in zijn hoofd door ‘Doe het nou eens een keertje’. Dit interpreteerde de verdachte als een verwijzing naar [slachtoffer]. Hij is het trappenhuis in gegaan. Toen [slachtoffer] naar hem toeliep, heeft hij haar aangevallen. De verdachte heeft mogelijk de intentie gehad [slachtoffer] van het leven te beroven, maar die intentie openbaarde zich pas op het moment dat zij tegenover hem in het trappenhuis stond. De verdachte nam toen pas het wilsbesluit [slachtoffer] aan te vallen. Een moment van bezinning heeft ontbroken.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
[Slachtoffer], wonende in een flatwoning aan [adres] in Alkmaar, bevond zich op 1 januari 2010 in het trappenhuis bij haar woning.
Zij zag plotseling de verdachte, haar buurman, in het trappenhuis staan. Zij zag dat hij haar de doorgang versperde door beide relingen vast te houden. Toen zij hem vroeg of ze er langs mocht, zag en voelde zij dat hij haar met twee handen bij haar hals greep en zijn handen dichtkneep. Zij begon gelijk om hulp te roepen en om zich heen te slaan en te grijpen om los te komen. De verdachte heeft haar daardoor een paar keer los moeten laten. Ze wist bij nummer 11 op de deur te bonzen. Vervolgens trok de verdachte haar aan haar haren naar zich toe en begon haar wederom te wurgen. Voor de deur van nummer 8 kwam zij ten val. Zij kreeg het erg benauwd. Vooral tijdens de laatste (de rechtbank begrijpt: poging tot) verwurging was zij echt bang dat ze dood zou gaan.
[Getuige], woonachtig op nummer 7, hoorde gegil uit het trappenhuis. Zij is het trappenhuis ingegaan en is via trap naar boven gelopen. Zij zag dat de buurman van nummer 12 op de buurvrouw van nummer 9 zat en dat de man de keel van de vrouw met twee handen vast had. De vrouw probeerde zich te ontzetten uit de greep van de man. [Getuige] heeft vervolgens met enige moeite de man van de vrouw afgetrokken. De vrouw is de flat uitgerend en de man is naar boven gelopen.
De huisarts heeft op 5 januari 2010 bij [slachtoffer] uitwendig letsel waargenomen waaronder veel oppervlakkige kras/krab verwondingen in de hals rondom het strottenhoofd en een scheurwondje boven het borstbeen.
De verdachte heeft over het gebeuren verklaard dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] te wurgen, omdat hij stemmen doorkreeg die hem vertelden dat zij haar vriendinnen had omgebracht en zij nog andere vriendinnen zou willen ombrengen .
Ook had [slachtoffer] ‘in het hoofd van de verdachte verteld’ dat zij een aanslag op Nederland wilde plegen. Toen de verdachte door het kijkgaatje in zijn voordeur zag dat zij naar buiten liep om de kerstboom weg te gooien, is hij zijn woning uit gegaan. Hij kreeg vervolgens via stemmen in zijn hoofd door “doe het nou eens een keertje”. Daarmee bedoelden de stemmen het doodmaken van [slachtoffer]. Vervolgens is hij het trappenhuis ingegaan en heeft hij haar de weg versperd toen zij weer terug kwam. Zodra hij de kans had, heeft hij [slachtoffer] met twee handen bij de keel gegrepen en haar keel dichtgeknepen. Hij kneep met kracht. Hij heeft ook aan haar haren getrokken.
Toen de verdachte [slachtoffer] in het trappenhuis zag, dacht de verdachte: volgens zijn verklaring “Gewoon eventjes doen wat je moet doen”. Hij moest haar doodmaken om te voorkomen dat er nieuwe moorden zouden gebeuren en dat zij aanslagen zou plegen. Hij dacht ook: “Ik hoop dat ze zo slim is om niet naar boven te komen.” Verdachte heeft ten slotte verklaard dat, als de buurvrouw niet had ingegrepen, hij was doorgegaan en dat [slachtoffer] was komen te overlijden.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij tussen het moment waarop de stemmen in zijn hoofd zeiden: “doe het nou eens een keertje”en het moment dat [slachtoffer] in het trappenhuis voor hem stond enige tijd heeft gehad om over zijn handelen na te denken. Ook blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar door haar verzet een paar keer heeft moeten loslaten waarna hij haar weer aan haar haren naar zich toe trok en haar weer in een wurggreep nam. Ook die momenten heeft verdachte niet benut om te besluiten zijn levensbedreigende handelingen te staken. Verdachte is pas gestopt toen hij door een buurvrouw van het slachtoffer werd afgetrokken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2010 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar die [slachtoffer] is gegaan en vervolgens met kracht met beide handen de keel van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
7. De strafbaarheid van de verdachte
A. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien het feit hem niet kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op na te noemen rapportages.
B. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat het in de rede ligt dat de rechtbank gelet op na te noemen rapportages zijn cliënt ontoerekeningsvatbaar zal verklaren.
C. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent de strafbaarheid van de verdachte het volgende.
De psycholoog H.A. van Kempen en de psychiater in opleiding T. van Endt onder supervisie van de psychiater J.H. van Renesse, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC), hebben op 8 juli 2010 omtrent verdachtes persoonlijkheid gerapporteerd. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ernstige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens die in diagnostische zin valt te classificeren als schizofrenie van het paranoïde type. Dit is een ernstige en chronische neuro-psychiatrische ziekte die zich kenmerkt door psychotische perioden met sporadische psychosevrije intervallen.
Ten tijde van het ten laste gelegde leed verdachte ook aan deze schizofrene stoornis. Daarnaast zijn er zeer sterke aanwijzingen dat verdachte zich in een psychotische episode bevond tijdens het plegen van het ten laste gelegde.
Verdachte kan door zijn psychotische denktrant niet beschikken over een adequate realiteitstoetsing. Zijn vermogen om situaties adequaat te beoordelen en zijn wil in vrijheid te bepalen zijn hierdoor zeer sterk ingeperkt. Hierbij komt dat de
ontremmingsverschijnselen (die onderdeel zijn van het psychotische toestandsbeeld van verdachte) een adequate remming van agressief gedrag hebben doen afnemen. De doorwerking van genoemde aspecten van zijn stoornis in het ten laste gelegde is bepalend geweest voor zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde.
Gezien het bovenstaande achten de deskundigen verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het ten laste gelegde.
De psycholoog M.F. Raven en de psychiater D.J. Ploem hebben op 20 december 2010 omtrent verdachtes persoonlijkheid gerapporteerd.
Ook deze deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een chronische psychotische stoornis die het best is te classificeren als schizofrenie van het paranoïde type.
Ten tijde van het ten laste gelegde werd zijn gedrag volledig gestuurd vanuit psychotische overtuigingen. Geadviseerd wordt verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde, indien bewezen, als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich met de hierboven omschreven conclusies van de deskundigen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht de verdachte niet strafbaar. Het bewezen verklaarde kan de verdachte wegens ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
8. Motivering van de op te leggen maatregel
A. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op last van de rechtbank ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op het daartoe strekkende advies van voornoemde deskundigen Van Kempen en Van Renesse, beiden verbonden aan het PBC te Utrecht.
B. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) zal worden opgelegd. De raadsman heeft zich gebaseerd op het daartoe strekkende advies van voornoemde deskundigen Raven en Ploem.
C. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op een medebewoonster van de flat waarin verdachte woonde. Deze bewoonster is een jonge vrouw van toen 23 jaar. Verdachte heeft met beide handen en met kracht haar keel dichtgeknepen en hij heeft geprobeerd haar te wurgen. Het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer doodsangst bezorgd. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen en zij heeft zich gedwongen gevoeld om naar een andere woning te verhuizen. Uit de ter terechtzitting gegeven toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de psychische gevolgen van dit incident voor haar ook nu nog voortduren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 januari 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de bovengenoemde rapportage van de psycholoog H.A. van Kempen en de psychiater in opleiding T. van Endt onder supervisie van de psychiater J.H. van Renesse, allen verbonden aan het PBC te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer in dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten als reëel wordt beoordeeld.
Wanneer de psychose van verdachte, onder andere met medicatie, adequaat behandeld kan worden, is de verwachting dat de kernsymptomen van paranoïde schizofrenie (zijn waansysteem en zijn hallucinaties) en de ontremmings-verschijnselen zullen verminderen of verdwijnen. Wanneer deze symptomen niet op de voorgrond staan, is er een gering risico op recidive. Verdachte heeft een ontwikkeld normbesef en hij is niet bekend met antisociale gedragingen.
Gelet op het voorgaande adviseren de deskundigen om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde, indien bewezen, de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Slechts dan kan het recidivegevaar in voldoende mate worden teruggebracht.
Wellicht kan in een terbeschikkingstellingstraject uiteindelijk worden toegewerkt naar een beschermde woonvorm.
- de bovengenoemde rapportage van de psycholoog M.F. Raven en de psychiater D.J. Ploem. Dit rapport houdt onder meer in dat onderzoekers een behandeling in het kader van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar, geïndiceerd achten om verdachte adequaat te kunnen behandelen en gevaar voor zichzelf en de maatschappij af te wenden. Onderzoekers zijn ervan overtuigd dat verdachte te motiveren is tot het trouw innemen van zijn medicatie, omdat hij in staat wordt geacht een behandelrelatie aan te gaan en te onderhouden. Mocht verdachte medicatie toch blijven weigeren, dan kan dwangmedicatie mogelijk worden toegediend.
Indien na een eventuele plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis toch nog dwangopname noodzakelijk wordt geacht, kan door de kliniek een BOPZ maatregel worden aangevraagd.
Gelet op deze verschillende adviezen heeft de rechtbank op verzoek van de officier van justitie de deskundigen Van Renesse, Van Kempen, Raven en Ploem ter terechtzitting gehoord.
Van Renesse en Van Kempen hebben het volgende verklaard: Zij zien geen reden om af te wijken van hun eerdere advies en standpunt. Volgens hen is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege de beperkte duur en het beheersrisico ontoereikend. De stoornis van verdachte is niet in een jaar te behandelen. Verdachte had en heeft bizarre wanen en had bevelshallucinaties. Er is geen vertrouwen dat de bereidheid tot medicatie zal toenemen. Het hoge begeleidingsniveau in een Forensisch Psychiatrische Kliniek brengt met zich dat het eerste jaar ook in beveiligingsopzicht verantwoord zou zijn. Het is echter te ongewis wat zich na dat jaar zal voordoen. De deskundigen achten de kans aanwezig dat na ommekomst van een jaar geen rechterlijke machtiging zal worden aangevraagd dan wel dat deze na overplaatsing naar een Forensiche Psychiatrische Afdeling zal worden opgeheven.
De terbeschikkingstelling met verpleging biedt meer beveiliging om ook op langere termijn op een verantwoorde wijze toe te werken naar een beschermde woonvorm.
Raven en Ploem hebben het volgende verklaard: Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is naar hun oordeel passend. Na behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek kan verdachte via een civielrechtelijke machtiging in een GGZ traject verder worden behandeld. Een goede samenwerking en communicatie tussen de forensische behandelsetting en de reguliere GGZ is daarbij van wezenlijk belang. Het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling lijkt deze deskundigen niet geboden, nu met een minder zware maatregel kan worden volstaan.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de deskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum tot het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden gevolgd.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte wordt al gedurende vele jaren ambulant behandeld in verband met ernstige psychische klachten. Met enige regelmaat raakt hij in een psychose en hij is meermalen opgenomen geweest in psychiatrische klinieken. Tot 1 januari 2010 hebben zich geen geweldadige incidenten voorgedaan. Zijn motivatie voor behandeling was wisselend en bij tijden afwezig en zijn medicatietrouw is al jaren een terugkerend probleem.
Verdachte heeft in 2009 een paar keer zijn antipsychotische medicatie gestaakt. Vanaf augustus 2009 heeft verdachte het contact met zijn behandelaars verbroken en heeft hij zich teruggetrokken in zijn woning. Ook voor familieleden was hij moeilijk toegankelijk. De behandelaars van de GGZ hebben zich zorgen gemaakt en zij hebben ook een signaal afgegeven aan de politie, maar zij hebben niet ingegrepen door op enige wijze contact met de verdachte te forceren. Achteraf kan worden vastgesteld dat verdachte psychotisch was, waarbij hij zeer teruggetrokken leefde en opging in zijn paranoïde gedachtenwereld.
Op 1 januari 2010 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onderhavige levensbedreigende delict. De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachtes handelen werd gestuurd vanuit psychotische waandenkbeelden die in die laatste maanden van 2009 werden opgebouwd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn handelen het gevolg is van een hersenspoeling en misbruik door andere mensen. Hij acht anti-psychoticatie wegens ernstige bijwerkingen niet wenselijk maar ook niet nodig. Op de vraag of hij opnieuw tot een dergelijk handelen zou kunnen komen, heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels begrijpt dat hij verkeerde ideeën had over [slachtoffer], maar dat het weer zou kunnen gebeuren indien hij weer gehersenspoeld wordt. Hieruit blijkt dat verdachte het ene waandenkbeeld heeft ingeruild voor een ander. De verdachte externaliseert hiermee zijn handelen.
In het licht van het zeer ernstige delict waartoe verdachte, zonder voorgeschiedenis met geweldsincidenten, is gekomen en gezien het gegeven dat verdachte bij het opnieuw opbouwen van psychotische overtuigingen wederom tot een soortgelijk handelen zou kunnen komen, is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geboden is. De rechtbank is van oordeel dat deze setting het meest passend is voor verdachte om een succesvol behandeltraject te doorlopen teneinde het door alle deskundigen uiteindelijk beoogde doel, een beschermde woonvorm, te bereiken.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan, nu het door verdachte begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
De rechtbank zal bevelen, dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 39.467,27 (de rechtbank begrijpt na optelling van de afzonderlijk gevorderde schadeposten: € 39.990, 72) wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
€ 2.000,00 wegens immateriële schade, € 867,27 wegens verhuiskosten, € 523,45 wegens dubbele woonlasten en € 36.600,00 wegens extra woonlasten. De vordering is voorzien van een schadestaat met bijlagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 3.000,00 bestaande uit € 2.000,00 wegens immateriële schade en een geschat bedrag van € 1.000,00 wegens materiële schade. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet ontvankelijk te verklaren wegens de ingewikkeldheid daarvan.
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,00 wegens immateriële schade en de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel niet eenvoudig van aard is.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die bedragen van € 2.000,00 wegens immateriële schade, € 867,27 wegens verhuiskosten en € 503,45 wegens dubbele woonlasten betreft, geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat dit gedeelte van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Het toe te wijzen bedrag aan dubbele woonlasten is € 20,- lager dan gevorderd, aangezien de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat dit bedrag blijkens het onderzoek ter terechtzitting reeds door een hogere woontoeslag is gecompenseerd.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 3.370,72, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de gestelde schade wegens extra woonlasten, een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte ter zake van de vordering van de benadeelde partij ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen omdat als wettelijke voorwaarde voor de oplegging van deze maatregel geldt dat de verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. Daarvan is in deze zaak geen sprake, nu de verdachte, zoals uit de inhoud van dit vonnis blijkt, zal worden ontslagen van rechtsvervolging.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 3.370,72 (drieduizenddriehonderdzeventig euro en tweeënzeventig cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A. van der Perk en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2011.