RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/010332-02
Datum uitspraak : 24 januari 2011
BESLISSING van de rechtbank Alkmaar, naar aanleiding van de op 6 juli 2010 ter griffie van deze rechtbank ingediende vordering van de officier van justitie, welke vordering er toe strekt dat de rechtbank de termijn van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in een woonvoorziening van Stichting Amarant te Tilburg,
hierna ook te noemen: betrokkene,
zal verlengen met twee jaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
- het vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2003, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd gelast ter zake van de voortgezette handeling van poging tot verkrachting en met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
- de beslissing van deze rechtbank van 2 juli 2009, waarbij de termijn van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege laatstelijk is verlengd met één jaar.
- Het bevel van de rechter-commissaris voor de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank van 9 juli 2010 tot voorlopige voortzetting van de terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 509oa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
- het op 26 juli 2010 op grond van artikel 509o lid 2 Sv uitgebrachte verslag en advies, van dr. C.V. de Blécourt, psychiater, en R.J. van Montfoort, psychiater/directeur behandelzaken, beiden verbonden aan het Centrum voor forensische behandeling De Woenselse Poort (hierna: de kliniek), alsmede afschriften van de in dat artikellid bedoelde wettelijke aantekeningen vanaf juni 2009 tot en met juli 2010.
- de processen-verbaal opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek in openbare raadkamer van 4 oktober en 30 december 2010.
- het op 22 november 2010 in opdracht van de rechter-commissaris voor de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank met betrekking tot betrokkene uitgebrachte psychiatrisch rapport, opgemaakt en ondertekend door dr. E.D.M. Masthoff.
- het op 23 november 2010 in opdracht van de rechter-commissaris voor de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank met betrekking tot betrokkene uitgebrachte psychologisch rapport, opgemaakt en ondertekend door drs. B.Y. van Toorn.
- een brief van betrokkene gedateerd 1 oktober 2010.
Bij voormelde beslissing van deze rechtbank van 2 juli 2009 heeft de rechtbank op vordering van de officier van justitie de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar verlengd. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat zij het zeer wenselijk acht en er ook vanuit gaat, dat de kliniek met voortvarendheid uitvoerig het risicomanagement en de resocialisatiemogelijkheden zal bestuderen en daarbij de optie van een rechterlijke machtiging dan wel een ander bij betrokkene passend traject mede zal onderzoeken.
Aan deze overweging ging vooraf de volgende constatering:
In de beslissing van 26 februari 2008 heeft het Hof Arnhem de kliniek reeds in overweging gegeven de mogelijkheid van een rechterlijke machtiging te onderzoeken, zodat op het moment dat er opnieuw tot verlenging van de terbeschikkingstelling wordt geadviseerd,
in dat advies in ieder geval uitvoerig de mogelijkheid van een rechterlijke machtiging, dan wel een ander bij betrokkene passend traject, aan de orde zal komen.
De rechtbank constateert dat sinds de aanbeveling van het Hof Arnhem van 26 februari 2008 door de kliniek geen (zichtbare) inspanningen op dit vlak zijn geleverd.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 4 oktober 2010 zijn betrokkene, zijn raadsman mr. R. Polderman, de deskundige dr. R.J. van Montfoort namens de kliniek alsmede de officier van justitie gehoord. Hierbij is onder meer naar voren gekomen dat de kliniek de mogelijkheid van een rechterlijke machtiging heeft onderzocht. De interne Verlof toetsingscommissie van de kliniek heeft echter (in meerderheid) geoordeeld dat omzetting van de maatregel van terbeschikkingstelling naar die van een rechterlijke machtiging niet is te verantwoorden, gelet op de huidige stand van zaken. Daarbij zijn drie situaties (bezwaren) naar voren gebracht die zich zouden kunnen voordoen wanneer betrokkene in het kader van een civielrechtelijke maatregel in de instelling verblijft, namelijk:
1) dat de klachtencommissie van Amarant verzoeken van betrokkene zou kunnen honoreren met als mogelijk gevolg dat de noodzakelijke structuur wegvalt;
2) dat op enig moment zou kunnen worden besloten, om gezondheidsredenen, de libidoremmende medicatie stop te zetten hetgeen zal leiden tot een verhoogd risico op recidive;
3) dat betrokkene op enig moment zou kunnen worden overgeplaatst naar aan Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis waar vervolgens door de 1e geneeskundige zou kunnen worden besloten de rechterlijke machtiging op te heffen.
De raadsman heeft aangevoerd dat voortgezet verblijf van betrokkene in Amarant met een rechterlijke machtiging nu de juiste gang van zaken is. Ook dan behoudt betrokkene de noodzakelijke structuur, maar dan zal hij iets meer vrijheden kunnen krijgen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de in 2009 uitgebrachte rapporten van de deskundigen Masthoff en Van Toorn voornoemd waarin werd geadviseerd de mogelijkheden van het uitbreiden van de vrijheden van betrokkene te onderzoeken. Dit laatste is volgens de raadsman tot op heden onvoldoende gebeurd.
Naar aanleiding van hetgeen tijdens de behandeling in raadkamer naar voren is gebracht heeft de rechtbank het onderzoek geschorst met de opdracht aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken om – zo mogelijk – opnieuw de gedrags-deskundigen dr. E.D.M. Masthoff en drs. B.Y. van Toorn te benoemen voor het uitbrengen van een – gelet op de eerdere rapportages van 19 respectievelijk 22 april 2009 – aanvullend advies met betrekking tot de verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene.
Op 30 december 2010 heeft een (pro forma) behandeling plaatsgevonden, waarbij de rechtbank, gelet op de inhoud van de inmiddels door de deskundigen Masthoff en Van Toorn voornoemd uitgebrachte rapportages, de officier van justitie onder meer in overweging heeft gegeven voorbereidingen te treffen in het kader van een BOPZ-traject voor het geval de rechtbank na behandeling ter zitting de conclusie van de externe deskundigen zou delen.
Tijdens de daarop volgende behandeling ter zitting van 24 januari 2011 zijn gehoord betrokkene, mr. R. Polderman, de deskundigen dr. R.J. van Montfoort, dr. E.D.M. Masthoff en drs. B.Y. van Toorn alsmede de officier van justitie, mr. G.J.A.M. Botman.
3. Het standpunt van de deskundigen
De kliniek heeft in haar advies gedateerd 26 juli 2010 aangegeven dat betrokkene duidelijk gebaat is bij een sterk gestructureerde omgeving zoals hem momenteel geboden wordt binnen de huidige afdeling van Amarant. Om de psychische toestand en het gedrag van betrokkene goed te kunnen monitoren en op die manier recidive te voorkomen, blijft een sterk controlerend en dwingend kader noodzakelijk. Binnen het kader van de TBS heeft betrokkene verreweg de minste kans van slagen om onder het 100% monitorsregime uit te komen. Binnen het civielrechtelijke kader van een rechterlijke machtiging kan niet worden gegarandeerd dat het 24-uurs toezicht te allen tijde gehandhaafd blijft. Het civielrechtelijk kader wordt daarom als te risicovol voor recidive ingeschat.
Geadviseerd wordt derhalve de maatregel van terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. De mogelijkheid tot een voorgezette behandeling in het kader van een rechterlijke machtiging wordt vooralsnog niet realiseerbaar geacht.
Dit standpunt is door de deskundige R.J. van Montfoort tijdens de behandelingen in raadkamer van 4 oktober 2010 en 24 januari 2011 bevestigd.
De onafhankelijke gedragsdeskundigen:
De onafhankelijke gedragsdeskundigen Masthoff en Van Toorn voornoemd komen in hun rapporten beiden primair tot het advies om de TBS maatregel te be?indigen doch niet dan nadat een rechterlijke machtiging is afgegeven. Beide deskundigen zijn van mening dat de noodzakelijke adequate zorg en structuur ook aan betrokkene geboden kunnen worden binnen het kader van een minder zware maatregel dan de maatregel van TBS, zonder dat daarmee expliciet hogere (en onverantwoorde) veiligheidsrisico’s voor de samenleving ontstaan.
Subsidiair, voorgeval de rechtbank het advies niet overneemt, geven de deskundigen de rechtbank in overweging de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel te onderzoeken.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 24 januari jl. hebben de deskundigen ieder voor zich verklaard te blijven bij dit advies.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de termijn van de maatregel van TBS met dwangverpleging met twee jaar. Hij is van mening dat de veiligheid van anderen de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling eist en dat een rechterlijke machtiging te weinig waarborgen biedt dat de noodzakelijke structuur en begeleiding te allen tijde gehandhaafd zal blijven. Teneinde de maatschappij te beschermen pedoseksuele gedragingen van betrokkene moet gekozen worden voor maximale veiligheid en dat kan alleen door het verlengen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
5. Het standpunt van betrokkene en zijn raadsman
De raadsman heeft namens betrokkene beëindiging van de TBS met dwangverpleging bepleit. Betrokkene ziet in dat hij altijd begeleiding en structuur nodig zal hebben en hij wil zelf ook op Amarant blijven waar hij het steeds meer naar zijn zin heeft. De voor betrokkene zo noodzakelijke structuur kan, aldus de raadsman, ook geboden worden binnen het kader van een civielrechtelijke maatregel. Dit standpunt wordt volgens de raadsman gedeeld door de behandelaars/begeleiders van Amarant die betrokkene dagelijks meemaken. De maatregel van terbeschikkingstelling is de meest verstrekkende maatregel binnen het strafrecht. De raadsman stelt zich op het standpunt dat indien de noodzakelijke structuur en begeleiding ook geboden kan worden binnen het kader van een minder verstrekkende maatregel, voor de laatste mogelijkheid moet worden kiezen.
In genoemd verlengingsadvies van de kliniek is – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende opgenomen:
Betrokkene is een verstandelijk beperkte man met een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO bij wie tevens pedofilie (aangetrokken tot jongens) is vastgesteld. Tevens zijn betrokkenes cognitieve mogelijkheden langdurig overschat, waardoor hij moeite heeft zijn beperkingen te accepteren. Tijdens zijn verblijf binnen de GGzE is betrokkene ingesteld op anti-androgene (libidoremmende) medicatie, welke sindsdien gehandhaafd is.
Hoewel seksuele opwinding in de afgelopen periode niet aan de orde lijkt te zijn geweest (mede door de medicatie), is het delictgevaar in een onbeveiligde situatie nog steeds aanwezig. Indien betrokkenes psychische conditie afglijdt, kunnen pedoseksuele gevoelens opnieuw de kop op steken. In een situatie zonder directe sturing en controle kan betrokkene bovendien gemakkelijk in aanraking komen met potenti?le slachtoffers.
Het afgelopen jaar overziend, kan geconcludeerd worden dat het transmuraal verlof van betrokkene binnen de huidige afdeling van Amarant goed verloopt dankzij maximale structuur. Betrokkene is duidelijk gebaat bij een sterk structurerende omgeving zoals momenteel geboden wordt.
In de rapporten van de beide onafhankelijke gedragsdeskundigen springt in het oog dat zij het wat betreft de aard en de ernst van de problematiek van betrokkene, het bestaan van een bepaalde mate van pedoseksuele delictgevaarlijkheid en ten slotte het gegeven dat betrokkene voor de rest van zijn leven een strak begeleidings- en behandelkader nodig heeft, eens zijn met de visie van de kliniek.
De externe gedragsdeskundigen stellen zich echter op het standpunt dat het noodzakelijke strakke begeleidings- en behandelkader ook geboden kan worden in het kader van een civielrechtelijke maatregel.
In de rapportages hebben zij tevens hun standpunt weergegeven ten aanzien van de eerdergenoemde bezwaren van de kliniek tegen het verlenen van een rechterlijke machtiging.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 24 januari 2011 heeft de deskundige Van Montfoort aangegeven dat hij zich kan vinden in hetgeen de beide andere deskundigen hebben aangevoerd ten aanzien van het eventueel stopzetten van medicijngebruik.
Ook kan de deskundige Van Montfoort voornoemd erkennen dat een (eventuele) overplaatsing van betrokkene naar een APZ niet in de rede ligt, temeer daar betrokkene met zijn verstandelijke beperking nu eenmaal tot de doelgroep van de verstandelijke gehandicaptenzorg behoort en niet tot die van een Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis.
Het dan resterende bezwaar, inhoudende de mogelijkheid dat de klachtencommissie van Amarant op enig moment tegen de wens van de instelling in zou kunnen beslissen dat betrokkene met onbegeleid verlof mag met alle risico’s van dien, blijft volgens Van Montfoort echter onverkort aanwezig en is voor hem aanleiding om bij het eerder ingenomen standpunt om de maatregel te verlengen te blijven. De deskundige heeft desgevraagd meegedeeld geen ervaring te hebben met deze klachtencommissie.
De externe deskundigen hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat zij zich niet kunnen voorstellen dat de klachtencommissie van Amarant, ingeval van een klacht van betrokkene met betrekking tot het niet verlenen van verlof, anders zou beslissen dan de kliniek goed onderbouwd heeft besloten.
Van Toorn heeft daar tijdens de behandeling ter zitting aan toegevoegd dat, in het zeer theoretische geval dat wel bij contraire beslissing incidenteel verlof zou worden verleend, een zodanige beslissing niet betekent dat betrokkene zal recidiveren. Het recidiverisico bij betrokkene zal eerst toenemen naarmate hij langer buiten de inrichting verkeert en structuur en wellicht medicatie zou missen.
De rechtbank stelt voorop, dat zij op grond van het onderzoek ter zitting met de externe deskundigen en de (deskundige van de) kliniek van oordeel is dat de de algemene veiligheid van personen eist dat betrokkene ook de komende jaren zal verblijven in een instelling die hem de noodzakelijke begeleiding en structuur biedt. Er is immers nog steeds sprake is van een recidiverisico dat aanzienlijk zou toenemen bij het wegvallen van de thans aanwezige controle en structuur.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of daartoe de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging – blijvend – nodig is dan wel of een minder ingrijpende maatregel, zoals een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ, voldoende waarborgen biedt.
Immers, gelet op enerzijds het indexdelict en het recidiverisico en anderzijds het gegeven dat de kernproblematiek niet beïnvloedbaar is, zal de rechtbank de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht dienen te nemen.
De rechtbank deelt de opvatting van voornoemde externe deskundigen dat de benodigde structuur voor betrokkene en de benodigde beveiliging van de samenleving afdoende gewaarborgd zijn, indien betrokkene in het kader van de BOPZ zal verblijven in Amarant, een instelling waar hij in het kader van transmuraal verlof naar ieders tevredenheid verblijft.
Het resterende bezwaar van de kliniek tegen een verblijf in Amarant in een civielrechtelijk kader, namelijk dat betrokkene op enig moment tegen de wil van het behandelteam, door tussenkomst van de klachtencommissie met onbegeleid verlof zou kunnen gaan, is een theoretisch bezwaar is, dat niet is gestoeld op eerdere ervaringen met de klachtencommissie van Amarant. Mocht een dergelijke situatie zich onverhoopt in de toekomst toch voordoen zal, aldus de deskundige Van Toorn, dit nog niet tot een hoge recidivekans leiden, omdat het recidivegevaar pas toeneemt wanneer betrokkene langere tijd buiten de inrichting zou verblijven en structuur en wellicht medicatie zou missen.
De rechtbank neemt ten slotte het volgende in aanmerking.
Uit het rapport van de deskundige Van Toorn blijkt dat zij – naast overleg met de persoonlijk begeleidster van betrokkene – overleg heeft gepleegd met mevrouw E. van Hunsel, GZ-psycholoog en behandelcoördinator van betrokkene. Betrokkene is in Amarant de enige die verblijft in het kader van een TBS, hoewel er meerdere bewoners zijn met zwaardere problematiek dan betrokkene.
Mede op basis van een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek is mevrouw Van Hunsel voornoemd van mening dat betrokkene blijvend aangewezen is op langdurige intensieve begeleiding en behandeling in een specialistische voorziening voor mensen met een verstandelijke handicap. Die zorg kan ook worden verleend onder de paraplu van een civielrechtelijke maatregel. In dat kader kan zonodig dwangmedicatie worden overwogen, gezien de noodzaak van libidoremmende medicatie, maar vooralsnog hecht betrokkene zelf vrijwillig sterk aan deze medicatie. Amarant kiest ervoor om betrokkene 24 uur per dag te monitoren. Hij heeft nog nooit geprobeerd zich aan toezicht te onttrekken. Ten slotte tekent mevrouw Van Hunsel aan dat het nog nooit is voorgekomen dat de toetsingscommissie, die bekend staat als kritisch, zich bij iemand met een chronisch verhoogde kans op recidive en dezelfde ernstige problematiek als betrokkene heeft verzet tegen het beleid van Amarant.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, nu verblijf en behandeling van betrokkene ook in het civielrechtelijk kader van de BOPZ kan worden voortgezet.
De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie, behoudens hoger beroep tegen deze beslissing, tijdig het BOPZ traject zal inzetten.
Met inachtneming van de betrokken wetsartikelen, waaronder artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.
Wijst af de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. Devis, leden,
in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 24 januari 2011.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.