RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701985-09 (P)
Datum uitspraak: 3 februari 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te Alkmaar op 16 augustus 1958,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. T. de Bont, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1. Primair hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2001 tot en met 17 januari 2009 te [woonplaats], gemeente Schermer, (telkens) door (een) feitelijkhe(i)d(en) meerdere meisjes, te weten:
[slachtoffer 1], en/of
[slachtoffer 2], en/of
[slachtoffer 3], en/of
[slachtoffer 4], en/of
[slachtoffer 5], en/of
[slachtoffer 6], en/of
[slachtoffer 7],
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
(telkens) bestaande uit het maken van (een) video-opname(n) van deze meisjes, terwijl zij gebruik maakten van het toilet en daarbij hun onderbroek naar beneden hadden, waarbij de schaamdelen, althans naakte lichaamsde(e)l(en) van deze meisjes werden gefilmd,
en bestaande die feitelijkheid (telkens) uit het, -terwijl die meisjes op het toilet zitten, met hun onderbroek naar beneden- heimelijk filmen met een verborgen camera die was verstopt in een kastje in het toilet;
Subsidiair hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 17 januari 2009 te [woonplaats], gemeente Schermer,, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een filmcamera (merk Elro, kleur grijs) , waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt (die filmcamera was verborgen in een kastje op het toilet), (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk van een of meer perso(o)n(en), te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7],
(telkens) aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de woning van hem, verdachte, [straatnaam] (telkens) een of meer afbeelding(en) heeft vervaardigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Gedurende een periode van een aantal jaren zijn diverse minderjarigen, waaronder de zeven aangeefsters, bij de verdachte thuis over de vloer gekomen. Aanvankelijk kwam bij hem vooral de groep van aangeefsters [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] later de groep van [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7].
Eind december 2008 is bij de verdachte thuis op het toilet in een speciaal door hem daarvoor gebouwd kastje een camera aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij met deze camera heimelijk opnamen heeft gemaakt van het toiletbezoek van diverse minderjarigen. Als zij bij hem thuis waren, zette hij soms, voordat zij naar het toilet gingen, de camera aan en nam hij de beelden op met een harddiskrecorder. Later, bij het terugkijken van de beelden, bevredigde hij zichzelf. Nadat één en ander bekend is geworden, hebben de ouders van enkele minderjarigen de verdachte aangesproken op zijn handelen. Daarna heeft deze op hun verzoek al het opgenomen materiaal verwijderd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pas opnamen van het toiletbezoek is gaan maken nadat hij op 21 april 2006 een harddiskrecorder had aangeschaft. De verdachte zou dus van de eerste groep die bij hem over de vloer kwam, met uitzondering van [slachtoffer 2] die ook later nog sporadisch is langsgekomen, geen heimelijke opnamen hebben gemaakt.
De rechtbank dient te beoordelen in welke periode de verdachte de heimelijke opnamen heeft gemaakt en, daarmee samenhangend, van welke aangeefsters de verdachte opnamen heeft gemaakt. Vervolgens is aan de orde de vraag of de verdachte zich door het heimelijk filmen van die personen op het toilet heeft schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Daarbij is beslissend of sprake is geweest van het dwingen van personen om ontuchtige handelingen te dulden. Als geen sprake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid is geweest, dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht, kort gezegd het gebruiken van een verborgen camera in een woning.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Naar de mening van de officier van justitie kan de gehele ten laste gelegde periode bewezen worden verklaard, nu de getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte in 2009 tegenover hem heeft toegegeven dat hij al zeven jaar heimelijk filmopnamen maakte. Bovendien hebben zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] verklaard dat het kastje waar de camera in stond in de zomer van 2001 is geplaatst, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij opnamen is gaan maken vanaf het moment dat het kastje in het toilet is neergezet en hij over de begindatum zelf wisselende verklaringen heeft afgelegd. De officier van justitie is van mening dat het heimelijk filmen van de naakte schaamstreek van vrouwen die gebruik maken van het toilet moet worden beschouwd als een handeling van seksuele aard die door de maatschappij als ontuchtig wordt aangemerkt. De verdachte heeft de opnamen enkel met een seksueel doel gemaakt. Uit de aangiften blijkt dat de aangeefsters bepaald niet van de heimelijke opnamen waren gediend. Zij hebben de ontuchtige handelingen tegen hun wil ondergaan. Door zich in de toiletruimte af te zonderen hebben zij immers kenbaar gemaakt niet aan de blikken van anderen blootgesteld te willen worden.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van deze rechtbank en kamer waarin werd beslist dat het filmen van naakte personen onder de douche geen ontuchtige handelingen opleverde. Naar de mening van de raadsman is ook het heimelijk filmen van een toiletbezoek niet als een ontuchtige handeling aan te merken. De bedoeling van de persoon die de opname maakt doet daar niet aan af. Voorts is de raadsman van mening dat niet kan worden gezegd dat door het filmen van een toiletbezoek personen in hun seksueel schaamtegevoel worden aangetast. Ook kan niet gezegd worden dat sprake is van dwang en het dulden van handelingen, omdat de aangeefsters geen kennis hadden van het feit dat hun toiletbezoek werd gefilmd.
Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit komen, dan is de raadsman van mening dat niet de gehele ten laste gelegde periode kan worden bewezen verklaard en dat slechts bewezen kan worden het dwingen te dulden van ontuchtige handelingen ten aanzien van aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Hoewel de verdachte zich de exacte aanvangsdatum niet kan herinneren, heeft hij wel aangegeven dat het filmen in 2005 of 2006 is aangevangen nadat hij een harddiskrecorder had aangeschaft. Uit de aan de pleitnota gehechte factuur blijkt dat de verdachte deze recorder in april 2006 heeft aangeschaft.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit ten aanzien van de hiervoor genoemde drie aangeefsters en de periode vanaf de maand april 2006 kan worden bewezen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
[getuige] heeft tijdens het schoonmaken in de woning van de verdachte in [woonplaats] op enig moment in een kastje op het toilet een camera ontdekt. [getuige] heeft het kastje omgedraaid en de camera in het kastje laten staan. Toen zij enige tijd later opnieuw keek, was de camera weg. Nadat zij op 18 januari 2009 had gehoord dat de camera weer in het kastje zat, is zij met een aantal personen naar de woning van de verdachte gegaan en bij die gelegenheid hebben zij de camera meegenomen.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] hebben allen naar aanleiding van het bekend worden dat de verdachte met een camera op het toilet opnamen heeft gemaakt aangifte tegen hem gedaan.
Aangeefster [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], heeft verklaard dat zij vaak met onder andere aangeefster [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] bij de verdachte in zijn woning kwam. Zij kwam voor het eerst bij de verdachte over de vloer toen zij 9 of 10 jaar oud was. Op haar veertiende kwam zij er iedere dag, waarna het bezoek langzaam minder werd. Aangeefster ging ook regelmatig bij de verdachte naar het toilet als zij en [slachtoffer 6] klaar waren met het lopen van een postronde. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het aantal van haar bezoeken aan de verdachte verminderd was, maar dat zij in diens woning in elk geval in de zomer van 2008 nog voetbal heeft gekeken. Bij die gelegenheid ging zij zeker ook naar het toilet. Aangeefster [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], meent naar haar verklaring voor het eerst in 2002 bij de verdachte over de vloer te zijn gekomen. Op haar dertiende en veertiende kwam zij er iedere dag en ze ging er ook naar het toilet. Aangeefster [slachtoffer 7] heeft op 1 maart 2009 verklaard dat zij vanaf 2004-2005 voor het eerst bij de verdachte thuis kwam en dat zij er al een half jaar of langer niet meer kwam. Ze kwam er regelmatig, waarbij zij ook gebruik maakte van het toilet.
De verdachte heeft bij de politie bekend dat hij stiekem opnamen heeft gemaakt van het toiletbezoek van de tweede groep meisjes die bij hem op bezoek kwam. De verdachte heeft speciaal een kastje in elkaar gezet om de camera in te kunnen verbergen. De camera was aangesloten op een harddiskrecorder. Na het bezoek bekeek de verdachte de daarmee opgenomen beelden. Op die beelden was te zien hoe de meisjes zich uitkleedden en gingen zitten. In beeld is dan alleen een deel van het onderlichaam. Bij die beelden masturbeerde de verdachte. Bij een van die beelden was het kruis van aangeefster [slachtoffer 1] te zien en dat, het zien van het kruis, is waar het allemaal om gaat.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij na de plaatsing van het kastje vaak dergelijke opnamen heeft gemaakt, naar schatting 50 á 100 keer. De verdachte heeft daarbij expliciet aangegeven dat hij de aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gefilmd heeft en dat aangeefster [slachtoffer 2] ook nog bij hem over de vloer kwam in de periode waarin de camera in het toilet stond, zodat ook zij toen gefilmd kan zijn.
De verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 2] na het bekend worden van de verborgen camera op het toilet ook nog een sms-bericht gestuurd met de mededeling dat hij iets gedaan had wat niet had gemogen. Kort daarop heeft de verdachte tegen aangeefster [slachtoffer 2] gezegd dat het filmen alleen bij haar was gebeurd.
Tot slot heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met het heimelijk filmen is begonnen vanaf de datum waarop hij voornoemde harddiskrecorder heeft aangeschaft, hetgeen gezien een door de raadsman ter terechtzitting overhandigd factuur op 21 april 2006 is geweest.
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode stelt de rechtbank voorop dat op grond van de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen, hierboven onder B kort weergegeven, in samenhang met de verklaring van de verdachte over het mogelijk gebruik van zijn televisie als ontvanger (dossierpagina 213) zeker niet valt uit te sluiten dat de verdachte al in een eerdere periode heimelijk met behulp van een camera naar de aangeefsters [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gekeken. Het aldus bekijken van beelden zonder op te nemen, indien al bewezen te achten, is echter niet aan de verdachte ten laste gelegd. In het dossier bevindt zich geen bewijsmiddel met betrekking tot de aanwezigheid van een andere harddiskrecorder vóór 21 april 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is het maken van opnamen in die eerder periode op grond van het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende overtuigend komen vast te staan. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank acht, mede op grond van de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij is begonnen met de heimelijke opnamen vanaf de datum van aankoop van de harddiskrecorder, bewezen dat hij vanaf 21 april 2006 heimelijk opnamen heeft gemaakt. De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden voorts bewezen dat de verdachte vanaf die datum heimelijk opnamen heeft gemaakt van aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 2].
Ontuchtige handelingen?
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de primair ten laste gelegde gedragingen als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht te duiden zijn..
Ontuchtige handelingen zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat bepalend is of het slachtoffer door de handeling in haar seksueel schaamtegevoel wordt gekwetst en of dit ook in de samenleving in het algemeen zo wordt gevoeld. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank ook de (kennelijke) intentie van de verdachte van belang.
De verdachte heeft door middel van een verborgen camera opnamen gemaakt van jonge vrouwen die met ontbloot onderlijf hun behoefte deden op het toilet. Deze beelden zijn op een later tijdstip door de verdachte gebruikt ter bevrediging van zijn lustgevoelens.
De rechtbank is van oordeel dat het met die intentie heimelijk filmen van de naakte billen en/of de schaamstreek van vrouwen die gebruik maken van het toilet, zonder dat zij daar toestemming voor hebben verleend, beschouwd moet worden als een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Dat de aangeefsters in deze strafzaak zich hierdoor in hun seksueel schaamtegevoel gekwetst voelden wordt overigens bevestigd door de inhoud van hun schriftelijke slachtofferverklaringen.
Het gegeven, dat deze rechtbank en kamer in een andere strafzaak het filmen in een doucheruimte niet als ontuchtig heeft aangemerkt, welke uitspraak in hoger beroep is bevestigd, doet aan dit oordeel niet af.
Dwang?
In de tweede plaats is de vraag aan de orde of sprake is van door de verdachte toegepaste dwang, nu aangeefsters niet hebben bemerkt dat zij gefilmd werden.
Om dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht aan te nemen dient vast komen te staan dat het slachtoffer de ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat de verdachte dit opzettelijk heeft veroorzaakt.
De verdediging heeft zich, onder meer met een beroep op na te noemen arrest, op het standpunt gesteld dat de slachtoffers zich niet bewust zijn geweest van dwang, op grond waarvan geconcludeerd moet worden van de afwezigheid van dwang.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Door zich af te zonderen in een afgesloten toiletruimte hebben aangeefsters naar het oordeel van de rechtbank op ondubbelzinnige wijze duidelijk gemaakt dat zij niet bekeken, laat staan gefilmd wilden worden terwijl zij gebruik maakten van het toilet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door een feitelijkheid, te weten het heimelijk filmen met een verborgen camera die was verstopt in een kastje op het toilet, opzettelijk veroorzaakt dat aangeefsters de ontuchtige handelingen tegen hun wil hebben moeten dulden. De verdachte heeft door het heimelijk filmen de aangeefsters in een zodanige situatie gebracht dat zij zich niet tegen de ontuchtige handelingen konden verzetten en zo zijn doel – het filmen van naakte lichaamsdelen – weten te bereiken.
Indien aangeefsters op de camera zouden zijn geattendeerd waren zij immers niet gedwongen die opnamen tegen hun wil te dulden omdat zij de keuze zouden hebben gehad onder die omstandigheden geen gebruik te maken van het toilet van de verdachte.
Nu heeft de verdachte hen geen keuze gelaten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van dwang. Het door de verdediging genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 maart 1998, NJ 1998, 534, ziet op een andere situatie waarin veeleer sprake is van misleiding dan van dwang.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 21 april 2006 tot en met 17 januari 2009 te [woonplaats], gemeente Schermer, telkens door een feitelijkheid een meisje, te weten:
[slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] en
[slachtoffer 6] en
[slachtoffer 7],
heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling,
telkens bestaande uit het maken van een video-opname van deze meisjes, terwijl zij gebruik maakten van het toilet en daarbij hun onderbroek naar beneden hadden, waarbij naakte lichaamsdelen van deze meisjes werden gefilmd,
en bestaande die feitelijkheid telkens uit het, -terwijl die meisjes op het toilet zitten, met hun onderbroek naar beneden- heimelijk filmen met een verborgen camera die was verstopt in een kastje in het toilet.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde; kwalificatie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd aan die proeftijd de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en dat hij de reeds ingezette behandeling bij de Forensische Psychiatrische Afdeling Heiloo volgt en voltooit. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een werkstraf op te leggen van 180 uur, bij niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van 4 uur wegens voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij het primair ten laste gelegde feit niet bewezen acht, bepleit te volstaan met de oplegging van een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op een aantal strafmatigende omstandigheden, te weten het gegeven dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld, dat de kans op recidive laag wordt ingeschat en dat de verdachte zelf hulp heeft gezocht en thans nog een behandeling ondergaat. Daarnaast heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en mede daardoor hinder ondervonden in zijn woonomgeving. De openheid ten opzichte van zijn werkgever heeft erin geresulteerd dat de verdachte niet op zijn afdeling kon blijven werken en dat hij thans in een mobiliteitstraject zit dat in juni afloopt, zodat hij mogelijk zijn baan zal verliezen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou tot gevolg hebben dat de verdachte zijn baan en woning kwijtraakt, terwijl een voorwaardelijke straf naast een werkstraf geen toegevoegde waarde heeft nu de verdachte zelf hulp heeft gezocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 oktober 2009 is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende enige jaren met een verborgen camera opnamen gemaakt van het toiletbezoek van diverse jonge vrouwen die bij hem over de vloer kwamen. Na afloop van hun bezoek bekeek de verdachte de opgenomen beelden waarbij hij zichzelf bevredigde.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het vertrouwen dat in hem werd gesteld door de destijds goeddeels minderjarige aangeefsters, die vaak bij hem thuis kwamen en die zich bij hem veilig en vertrouwd voelden, op deze wijze heeft beschaamd. Uit de ter terechtzitting door of namens de aangeefsters voorgelezen schriftelijke slachtoffer-verklaringen blijkt ook dat het handelen van de verdachte voor hen meerdere nadelige gevolgen heeft gehad en dat zij ook nu nog steeds gevolgen daarvan ondervinden.
Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 22 december 2010 niet eerder ter zake van een strafbaar feit tot straf is veroordeeld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de ernst van de feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, een vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte dient te worden opgelegd in verband met de onwenselijk lange termijn die is verstreken tussen het bekend worden van de feiten en de behandeling ter terechtzitting. Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank daarmee niet volstaan en aan de verdachte tevens een forse werkstraf opleggen.
Wat betreft de hoogte van de voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank ten voordele van de verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevolgen van het aan het licht komen van de bewezen verklaarde feiten voor de verdachte niet gering zijn geweest. Die gevolgen traden niet alleen op in zijn woonomgeving en kennissenkring, maar ook is de verdachte hierdoor al een jaar lang feitelijk zonder werk, terwijl hij in de nabije toekomst mogelijk ook zijn baan hierdoor zal verliezen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en de reeds door hem ingezette behandeling bij de FPA Heiloo moet voortzetten en voltooien, om te waarborgen dat de verdachte de door hem ingezette positieve lijn op het gebied van behandeling zal voortzetten, zodat aldus de kans op recidive wordt geminimaliseerd.
9. Vordering van de benadeelde partijen
9.1 De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
Ieder van deze benadeelde partijen, te weten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van een voorschot van € 2.550,- wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de kosten voor rechtsbijstand en de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Op de terechtzitting heeft mr. E.M. Hoorenman namens deze benadeelde partijen de vordering toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit € 50,- materiële en € 950,- immateriële schade, en hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen. De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen wegens (gedeeltelijke) vrijspraak van het ten laste gelegde moeten worden afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de immateriële schade een aanzienlijk lager bedrag dan gevorderd dient te worden toegewezen en dat de vergoeding van materiële schade, met uitzondering van de benzinekosten, moet worden afgewezen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen vast te staan dat deze benadeelde partijen als gevolg van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens op een bedrag van minst genomen € 1.000,-. Daarnaast acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen ten gevolge van het bewezen verklaarde reis- en telefoonkosten hebben moeten maken. De rechtbank stelt deze materiële schade vast op een forfaitair bedrag van € 50,-. Het totale bedrag van € 1.050,- moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009, zijnde de datum waarop de feiten in ruimere kring bekend werden.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2 De benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Ieder van deze benadeelde partijen, te weten [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van een voorschot van € 2.550,- wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partijen heeft toegebracht, te vermeerderen met de kosten voor rechtsbijstand en de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte ten aanzien van deze benadeelde partijen onder het primair ten laste is gelegd, kunnen deze benadeelde partijen niet in hun vorderingen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De maatregel wordt telkens opgelegd voor het toegewezen bedrag van
€ 1.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE; KWALIFICATIE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien zulks inhoudt dat de verdachte de reeds door hem aangevangen behandeling bij FPA Heiloo voortzet en voltooit.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 90 (negentig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.050,- (duizend vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.050, (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.050,- (duizend vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.050, (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.050,- (duizend vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.050, (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.050,- (duizend vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.050, (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en S.M. Jongkind-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2011.