RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.701169-10 (P)
Datum uitspraak : 17 november 2010
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres adres [postcode en woonplaats], [straatnaam en huisnummer].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
zij op of omstreeks 02 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, ([straatnaam]), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende over genoemde weg, bij nadering van de kruising met de (eveneens geheten) Gouw, alwaar een bord B6 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 was geplaatst aanduidende: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg,
- zich er niet, althans onvoldoende van te vergewissen dat verkeer rijdende over het fietspad, gelegen naast en behorende tot de rijbaan van die kruisende weg naderde en/of
- in plaats van een op dat kruisende fietspad rijdende fietser in de gelegenheid te stellen zijn weg ongehinderd te vervolgen, althans in plaats van haar voertuig tijdig tot stilstand te brengen en/of in voldoende mate rekening te houden met die fietser,
met onverminderde snelheid dat kruisende fietspad is opgereden en/of overgestoken op een moment dat een fietser (gezien verdachtes rijrichting) van links zeer dicht was genaderd en met het door haar bestuurde voertuig, tegen die fietser is aangereden of opgebotst,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel (onderrug), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 02 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen als bestuurster van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.54 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
zij op of omstreeks 02 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen, als bestuurster van een voertuig (personenauto) daarmee heeft gereden op de weg [straatnaam] en toen bij nadering van de kruising met de (eveneens geheten) Gouw, alwaar een bord B6 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 was geplaatst aanduidende: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg,
- zich er niet, althans onvoldoende van heeft vergewist dat verkeer, rijdende over het fietspad gelegen naast en behorende tot de rijbaan van die kruisende weg, was genaderd en/of
- in plaats van een op dat kruisende fietspad rijdende fietser in de gelegenheid heeft gesteld zijn weg ongehinderd te vervolgen, althans niet haar voertuig tijdig tot stilstand heeft gebracht en/of in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met die fietser,
met onverminderde snelheid dat kruisende fietspad is opgereden en/of overgestoken op een moment dat een fietser (gezien verdachtes rijrichting) van links zeer dicht was genaderd en met het door haar bestuurde voertuig, tegen die fietser is aangereden of opgebotst,
door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
zij op of omstreeks 02 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen als bestuurster van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In de avond van 2 mei 2010 heeft op [straatnaam] te Enkhuizen een aanrijding plaatsgevonden tussen verdachte, die wegreed in haar auto bij de tennisvereniging, en
[slachtoffer], die over het fietspad op [straatnaam] fietste. [slachtoffer] is door de aanrijding gewond geraakt. Hij heeft een wervel in zijn onderrug gebroken. Verdachte is niet uitgestapt, maar doorgereden naar haar woning. Door de politie is diezelfde avond bloed van verdachte afgenomen. Onderzoek van dit bloed wees uit dat verdachte alcohol had gedronken.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dan wel dat door haar gedraging(en) gevaar op de weg werd veroorzaakt en/of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW. Daarbij dient de rechtbank te bezien of verdachte die avond onder invloed van alcohol haar personenauto heeft bestuurd. Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte de plaats van de aanrijding heeft verlaten terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte zich naar haar mening aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen op de wijze zoals in de tenlastelegging is opgenomen, dit terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, en terwijl bij het slachtoffer tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan.
Daarnaast acht de officier van justitie ook het tweede ten laste gelegde feit bewezen, met dien verstande dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat aan het slachtoffer letsel en/of schade was toegebracht.
C. Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat zij op 2 mei 2010 maximaal 4 tot 5 glazen wijn heeft gedronken en dat het voor haar een raadsel is dat het deskundigenbericht een uitslag van 1,54 milligram ethanol per milliliter bloed geeft. Verder heeft verdachte aangevoerd dat zij zich vanaf het moment waarop zij bij de tennisvereniging naar buiten stapte tot aan het moment dat ze vanaf haar woning in een politiebusje werd vervoerd, niets meer kan herinneren. Verdachte gaat ervan uit dat zij een black-out heeft gehad.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft verklaard dat zij op 2 mei 2010 met haar auto, een Ford Mondeo met [kenteken], naar de tennisvereniging aan [straatnaam] te Enkhuizen is gegaan. Na afloop van het tennissen heeft zij wijn gedronken. Volgens verdachte kan zij zich nog herinneren dat zij daarna haar tas heeft gepakt om naar huis te gaan, maar zij herinnert zich niet dat zij daadwerkelijk in de auto is gestapt.
[Getuige] stond op 2 mei 2010 achter de bar van de kantine van voornoemde tennisvereniging. Hij heeft gezien dat verdachte (naar de rechtbank begrijpt:) die avond rosé dronk en dat zij tussen 21.30 uur en 22.00 uur in de richting van de parkeerplaats naar een donkere stationwagon liep. Getuige noemt verdachte tevens als de enige persoon die die avond tussen 21.30 uur en 22.00 uur vanaf de tennisvereniging met haar auto vertrokken is. Toen getuige achter verdachte aanging, zag hij dat zij op de bestuurdersplaats van de auto is gaan zitten. Getuige heeft getracht de sleutelbos van verdachte af te pakken, maar dat lukte niet. Daarna stak verdachte de sleutel in het contact, startte de motor en reed in de richting van [straatnaam]. Getuige heeft verdachte meerdere malen gezegd niet te gaan rijden en dat hij een taxi voor haar zou bellen. Verdachte reageerde daarop verbaasd en verward.
Die avond heeft aangever omstreeks 21.50 uur zijn woning aan [adres] verlaten om op zijn verlichte fiets over het fietspad van [straatnaam] van westelijke in oostelijke richting te fietsen. Toen aangever ter hoogte van de parkeerplaats van het sportcentrum reed, zag hij van rechts een auto komen aanrijden die geen vaart minderde.
De rechtbank constateert mede op basis van de in noot 5 genoemde registratieset, dat een van de tennisvereniging komende auto voorrang aan een over [straatnaam] rijdende, van links komende fietser diende te verlenen. [straatnaam] is immers een voorrangsweg, bestaande uit een gewone weg en een fiets/bromfietspad. Dit werd kenbaar gemaakt door een vlak voor het kruispunt geplaatst bord naar model B6 van bijlage I van het RVV 1990. Tevens waren op de weg duidelijk zichtbare haaientanden aangebracht. Aangever stuurde zijn fiets naar links om de auto te ontwijken, echter de auto reed door en reed tegen verdachte aan waardoor hij ten val kwam. De auto, een Ford Mondeo stationwagon, stond vervolgens even stil en reed daarna rechtsaf [straatnaam] op. Door een arts werd geconstateerd dat aangever een fractuur had in een wervel van zijn onderrug. De botgenezing zou waarschijnlijk na zes weken zijn voltooid.
Naar aanleiding van een melding van dit ongeval begaf de politie zich die avond naar de woning van verdachte. De echtgenoot van verdachte deed de deur open en even later kwam verdachte naar beneden. Verbalisanten constateerden dat zij onvast ter been was en vertraagd sprak. Verbalisanten zagen in de woning geen glazen of flesjes staan waaruit zou kunnen blijken dat er net alcoholische drank gedronken was. Verdachte verklaarde dat zij volgens haar echtgenoot na thuiskomst gelijk naar bed was gegaan. Toen verbalisanten de Ford Mondeo met [kenteken] van verdachte onderzochten zagen zij dat aan de voorzijde een kentekenplaat miste. Omstreeks 23.00 uur werd door andere verbalisanten op [straatnaam] te Enkhuizen bij de tennisvereniging een kentekenplaat met [kenteken] aangetroffen.
Verdachte werd meegenomen naar het politiebureau en daar werd op 3 mei 2010 te 00.50 uur bloed afgenomen. Analyse daarvan leverde een resultaat van 1,54 milligram ethanol per milliliter bloed op.
Op 15 juni 2010 verklaarde de vader van aangever tegenover de politie dat aangever nog iedere dag pijnstillers slikte en voor 80 procent van de dag op de bank lag.
Schuld (feit 1)
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand zwaar lichamelijk letsel dan wel tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden heeft opgelopen of is overleden, waarbij er minimaal sprake dient te zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door verdachte. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in voornoemde zin, waarbij tevens dient te worden opgemerkt dat dit niet slechts uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden staat vast, dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan aangever die op een voorrangsweg fietste en aan wie verdachte derhalve wel voorrang had moeten verlenen. Bovendien reed zij volgens aangever zonder vaart te minderen het fietspad op. Daarnaast verkeerde verdachte onder invloed van alcohol en het alcoholgehalte in haar bloed was zelfs bijna drie keer hoger dan wettelijk is toegestaan. Het bovenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank meerdere ernstige verkeersovertredingen op.
Verdachte heeft aangegeven dat de hoge uitslag van het bloedonderzoek niet kan worden verklaard door haar alcoholgebruik die avond. De rechtbank ziet echter geen aanleiding aan de uitslag van het rapport te twijfelen, nu de bepaling van het alcoholgehalte in het bloed door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens vaste methode is geschied. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat aan verdachte de mogelijkheid is geboden tot het verrichten van een tegenonderzoek, van welke mogelijkheid zij geen gebruik heeft gemaakt.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat zij die avond mogelijk een black-out heeft gehad. Op grond van de stukken in het dossier neemt de rechtbank aan dat verdachte ernstig onder invloed van alcohol was en, wellicht door de invloed van alcohol, in verwarde toestand verkeerde. Op geen enkele wijze is echter aannemelijk geworden dat bij verdachte – die na het ongeval op weg naar haar woning haar auto is blijven besturen – sprake is geweest van een black-out in medische zin welke verdachte niet zou kunnen worden verweten.
Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte, door zich aldus in het verkeer te gedragen, zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Doorrijden na ongeval (feit 2)
Voornoemde feiten en omstandigheden zijn in onderling verband en samenhang beschouwd, eveneens redengevend voor het bewijs dat verdachte, nadat zij een verkeersongeval had veroorzaakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel was toegebracht. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte voordat zij wegreed nog even heeft stilgestaan en daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte ten minste moet hebben vermoed dat zij aan een ander letsel had toegebracht. Dat verdachte zich één en ander wellicht minder bewust is geweest dan een nuchter mens in dezelfde situatie, kan verdachte niet baten, nu zij zich, door alcohol te drinken voordat zij ging rijden, zelf in deze toestand heeft gebracht.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
zij op 2 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer onvoorzichtig en onoplettend, rijdende over genoemde weg, bij nadering van de kruising met de eveneens geheten Gouw, alwaar een bord B6 van de bijlage I van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 was geplaatst aanduidende: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg,
- zich er onvoldoende van te vergewissen dat verkeer rijdende over het fietspad, gelegen naast en behorende tot de rijbaan van die kruisende weg naderde en
- in plaats van een op dat kruisende fietspad rijdende fietser in de gelegenheid te stellen zijn weg ongehinderd te vervolgen, en in voldoende mate rekening te houden met die fietser,
met onverminderde snelheid dat kruisende fietspad is opgereden en overgestoken op een moment dat een fietser gezien verdachtes rijrichting van links zeer dicht was genaderd en met het door haar bestuurde voertuig, tegen die fietser is aangereden, waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel (onderrug) werd toegebracht, zijnde zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
zij op 2 mei 2010 in de gemeente Enkhuizen als bestuurster van een motorrijtuig betrokken door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar zij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander te weten [slachtoffer] letsel was toegebracht.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde; kwalificatie
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van deze wet.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar als 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 1 primair de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk gevorderd, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat zij zowel voor als na de aanrijding veel persoonlijk leed en ook problemen heeft ondervonden. Zij schaamt zich erg voor hetgeen gebeurd is en heeft om die reden onder andere haar sport opgegeven. Verdachte heeft de Educatieve Maatregel van het CBR succesvol afgerond. Om haar werk te kunnen uitoefenen is het noodzakelijk dat zij in het bezit is van een rijbewijs. Daarnaast acht verdachte de door de officier van justitie geëiste werkstraf aan de hoge kant.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straffen rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het reclasseringsadvies van 25 oktober 2010 is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft op 2 mei 2010 onder invloed van alcohol een aanrijding met een fietser veroorzaakt aan wie zij voorrang had dienen te verlenen. Het slachtoffer van de aanrijding heeft daardoor een gebroken rugwervel opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij op deze wijze de veiligheid van andere weggebruikers ernstig in gevaar heeft gebracht.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met feit dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 20 september 2010, niet eerder ter zake van enig strafbaar feit tot straf is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de eis van de officier van justitie overnemen, nu de door verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden in deze eis naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn verdisconteerd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het als feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE; KWALIFICATIE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg¬ging van de rijbevoegd¬heid in mindering is ge¬bracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, voorzitter,
mr. A. van der Perk en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2010.