4. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 65 van de WIA beoordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersver-zekeringen (hierna: UWV) bij de aanvraag voor een uitkering op grond van de WIA, of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Artikel 25, negende lid, van de WIA bepaalt onder meer – voor zover hier van belang – dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Ingevolge artikel 25, veertiende lid, van de WIA, eindigt het tijdvak, bedoeld in het negende lid, zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
Ingevolge artikel 25, zestiende lid, van de WIA kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid.
In de beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
Paragraaf 10 van de beleidsregels beoordelingskader poortwachter, de rol van het deskundigenoordeel, luidt als volgt.
Het kan zijn dat de werkgever of werknemer zich in de ziekteperiode afvraagt of een werkaanbod passend is. Ook kan het zijn dat werkgever of de werknemer zich afvraagt of de re-integratie-activiteiten adequaat zijn. Een dergelijke vraag of verschil van inzicht kan tot gevolg hebben dat het re-integratieproces wordt vertraagd of zelfs stokt. Het is daarom van belang dat partijen stagnatie in de re-integratie voorkomen en zo snel mogelijk stappen ondernemen om uit de ontstane impasse te komen. Het vragen van een deskundigenoordeel bij het UWV of bij een in het kader van een CAO aangewezen deskundige is hiervoor een goed middel (Artikel 7:629a, lid 1 en lid 7 BW). In feite wordt van de werkgever en werknemer verwacht dat zij in geval van vragen of bij verschillen van inzicht de re-integratie niet laten stagneren, maar dat ze door middel van een deskundigenoordeel de vicieuze cirkel doorbreken. In eerste instantie mag dit van de werkgever worden verwacht. Bij hem ligt immers het initiatief voor de re-integratie. Is de werkgever geheel passief, dan mag van de werknemer worden verwacht dat hij de werkgever op re-integratie-activiteiten aanspreekt. Ook daarvoor kan hij zo nodig een deskundigenoordeel vragen. Laat één van beide partijen dit ten onrechte na, dan kan dit leiden tot een loonsanctie voor de werkgever of een maatregel op een eventuele uitkering voor de werknemer. Overigens kunnen de werkgever of werknemer ook een deskundigenoordeel vragen in geval van een geschil over de geschiktheid voor de bedongen arbeid.