ECLI:NL:RBALK:2009:BK9291

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1247
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming schade door overzomerende grauwe ganzen aan perceel ijsbergsla

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 31 december 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen de vennootschap onder firma "Firma Ursem-Zuurbier V.O.F." en het bestuur van het Faunafonds. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de schade die was veroorzaakt door overzomerende grauwe ganzen aan haar perceel ijsbergsla. De rechtbank oordeelde dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de verleende afschotontheffing. De eiseres had op 15 september 2008 schade geconstateerd en een aanvraag ingediend, maar het Faunafonds weigerde de tegemoetkoming omdat er onvoldoende adequaat gebruik was gemaakt van de ontheffing voor het doden van de ganzen. De rechtbank overwoog dat eiseres niet tijdig gebruik had gemaakt van de ontheffing en dat er onvoldoende schadeveroorzakende dieren waren gedood ter ondersteuning van de verjaging. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor grondgebruikers om snel en adequaat te handelen bij schade door beschermde diersoorten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1247 BELEI
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
de vennootschap onder firma “Firma Ursem-Zuurbier V.O.F.”,
gevestigd te Heerhugowaard,
eiseres,
tegen
het bestuur van het Faunafonds,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 12 december 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de door overzomerende grauwe ganzen aangerichte schade aan een bij haar in gebruik zijnd perceel ijsbergsla afgewezen. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 maart 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 28 april 2009 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 november 2009, waar eiseres is vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. N. Hamdach, H.G. Engberink en mr. drs. J.C.Q. Bult.
Motivering
1. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder terecht heeft besloten om eiseres geen tegemoetkoming te verlenen in haar schade die door overzomerende grauwe ganzen is veroorzaakt aan een bij haar in gebruik zijnd perceel ijsbergsla in de Schermerpolder.
2. Bij de beoordeling van deze vraag is de volgende regelgeving van belang.
2.1. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kunnen, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, gedeputeerde staten, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74 ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw wordt door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
2.2. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69, en - voor zover ten tijde van belang - laatstelijk gewijzigd op 7 februari 2008, Stcrt. 2008, 48, hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.
Volgens artikel 7, eerste lid, van de Regeling zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Volgens artikel 7, tweede lid, van de Regeling, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade.
Volgens artikel 7, derde lid, van de Regeling wordt een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend slechts toegekend indien:
a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;
b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
3. Op 15 september 2008 heeft eiseres geconstateerd dat overzomerende grauwe ganzen schade hebben veroorzaakt aan haar gewas. Zij heeft vervolgens een, op 22 september 2008 gedateerd en op 24 september 2008 door verweerder ontvangen, verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de schade. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld dat zij om de schade te voorkomen en/of te beperken een afrastering, een knalapparaat, ongeveer 22 stokken met linten en twee Scary Man heeft geplaatst. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij de ganzen vanaf 15 september 2008 5 keer per dag met een wildpistool heeft verjaagd en dat op 15 september 2008 een machtiging is aangevraagd tot het gebruik van de aan Faunabeheereenheid Noord-Holland verleende ontheffing voor het doden van grauwe ganzen.
Op 30 september 2008 en 10 oktober 2008 heeft een taxateur op verzoek van verweerder het schadeperceel bezocht en de schade getaxeerd op € 4.500,60.
4. Verweerder heeft geweigerd eiseres een tegemoetkoming toe te kennen voor de schade en deze weigering bij besluit van 23 maart 2009 gehandhaafd, omdat naar zijn mening onvoldoende adequaat gebruik is gemaakt van de verleende ontheffing voor het doden van grauwe ganzen ter ondersteuning van de verjaging als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van de Regeling. Van adequaat gebruik is volgens verweerder in ieder geval sprake indien meer dan één keer per week is verjaagd met ondersteunend afschot en daarbij per verjaagactie enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoorten zijn gedood. Dit kan inhouden dat bij grote percelen of veel schadeveroorzakende diersoorten er meerdere jagers moeten worden ingezet.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het eiseres niet wordt tegengeworpen dat zij niet tijdig een machtiging tot gebruik van de ontheffing voor het doden van overzomerende grauwe ganzen heeft aangevraagd, maar dat het te lang heeft geduurd voordat van deze machtiging gebruik is gemaakt. Ondanks dat de ganzen al vanaf 15 september 2008 schade van enige omvang hebben aangericht, heeft eiseres pas zes dagen na het ontvangen van de machtiging hiervan ook gebruik gemaakt. Wanneer schade wordt geconstateerd moet zo snel mogelijk een ontheffing worden aangevraagd en moet deze ook zo snel mogelijk worden gebruikt om verdere schade te voorkomen of te beperken. Daarnaast is niet gebleken dat er voldoende schadeveroorzakende dieren op of in de onmiddellijke nabijheid van de schadepercelen ter ondersteuning van de verjaging zijn gedood. Derhalve kan niet worden gezegd dat adequaat gebruik is gemaakt van de verleende ontheffing, aldus verweerder.
5. Eiseres betoogt dat zij als teeltbedrijf goed heeft gehandeld en op tijd de machtiging heeft aangevraagd voor het doden van de schadeveroorzakende grauwe ganzen. Zij stelt er niets aan te kunnen doen dat de afgifte van de machtiging zo lang op zich heeft laten wachten. Daarnaast stelt zij dat door de intensieve verjaging met het wildpistool de ganzen zeer alert op toenadering waren en het derhalve onmogelijk was ze te doden.
6.1. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie verweerder op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw beoordelingsruimte toekomt. Ter invulling daarvan heeft verweerder de Regeling vastgesteld. De rechter dient de beoordeling van verweerder of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing terughoudend te toetsen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 augustus 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJ-Nummer: BJ5502).
Voorts blijkt uit de systematiek van (thans) artikel 7, eerste lid, in samenhang met het derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling, zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 8 juli 2009, LJ-Nummer: BJ1874, heeft geoordeeld, dat het op adequate wijze gebruik maken van een verleende ontheffing een aparte voorwaarde is waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan deze voorwaarde voldaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij besluit met kenmerk 2008-19770 de Faunabeheereenheid Noord-Holland in het bezit gesteld van een ontheffing voor het doden van overzomerende grauwe ganzen. Op 15 september 2008 heeft eiseres een machtiging tot gebruik van deze ontheffing gevraagd. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres, anders dan zij kennelijk veronderstelt, niet tegenwerpt dat zij de machtiging niet tijdig zou hebben aangevraagd.
Niet in geschil is dat eiseres de machtiging tot gebruik van de ontheffing op 23 september 2008 heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat zes dagen later jager [naam jager] het veld is ingegaan. Blijkens het door eiseres overgelegde rapportageformulier heeft jager [naam jager] op 29 september 2008 en 30 september 2008 overzomerende ganzen gezien, maar heeft hij niet geschoten. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het schieten met een geweer juist een extra afschrikwekkend effect heeft. Volgens verweerder is uit onderzoek gebleken dat ganzen een lerend vermogen hebben en dat zij het perceel mijden als ter ondersteuning van de verjaging met een wildpistool een geweer wordt gebruikt.
6.3. Gebleken is dat eiseres de ganzen in de schadeperiode 5 keer per dag met een wildpistool heeft verjaagd, maar dat het geweer eerst na zes dagen na de ontvangst van de machtiging door de jager is meegenomen terwijl de inzet van dit extra middel, zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, juist het beoogde schrikeffect bij de ganzen zou kunnen hebben. Gelet hierop en nu bij de verjaagacties van de jager niet is geschoten en dus geen enkel exemplaar van de schadeveroorzakende ganzen is gedood, heeft verweerder zich, gegeven de hem toekomende beoordelingsvrijheid, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiermee niet op adequate wijze gebruik is gemaakt van de afschotontheffing. Dat eiseres niet wist, zoals zij ter zitting heeft gesteld, wie de jager in het betreffende gebied was geeft geen reden voor het oordeel dat het voor haar niet mogelijk was kort nadat de machtiging was afgegeven ter voorkoming of beperking van verdere schade ganzen te laten afschieten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tussen het tijdstip van de constatering van de schade en de ontvangst van de gevraagde machtiging voldoende gelegenheid gehad om contact te zoeken met de jager in het gebied, te minder nu deze jager de eigenaar van het perceel is dat zij voor de teelt van de ijsbergsla in gebruik had.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling in dit geval aan verlening van een tegemoetkoming in de door de grauwe ganzen veroorzaakte schade in de weg staat. Verweerder heeft zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiseres bij het bestreden besluit dan ook terecht gehandhaafd. Het beroep van eiseres is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. M. de Rooij en mr. W.J.A.M. van Brussel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2009.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.