ECLI:NL:RBALK:2006:AW8023

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/620226-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van penitentiair inrichtingswerker voor zware mishandeling in vereniging

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 4 mei 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een penitentiair inrichtingswerker, die werd beschuldigd van zware mishandeling in vereniging. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 12 september 2004, waarbij de verdachte en zijn collega's betrokken waren bij het onder controle brengen van een gedetineerde die zich gewelddadig gedroeg. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij getuigen zijn gehoord en bewijs is gepresenteerd.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het incident handelde in de hoedanigheid van penitentiair inrichtingswerker en dat hij en zijn collega's geweld hebben gebruikt om de gedetineerde onder controle te krijgen. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van geweld in deze context gerechtvaardigd was, mits het niet verder ging dan noodzakelijk was om de situatie te beheersen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het hem ten laste gelegde had begaan. De verklaringen van getuigen en mede-verdachten ondersteunden de stelling dat het geweld dat door de verdachte was gebruikt, gericht was op het onder controle brengen van de gedetineerde en niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt de grenzen van het gebruik van geweld door penitentiair personeel en de noodzaak om te beoordelen of het geweld proportioneel en noodzakelijk was in de gegeven omstandigheden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/620226-05
Datum uitspraak : 4 mei 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2005, 29 maart 2006 en 20 april 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
- hetgeen door de verdachte en mr. H.K. ter Brake, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 september 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken gebitsprothese en/of een beschadigde en/of afgebroken rechter bovensnijtand en/of een of meer andere beschadigde en/of afgebroken tanden en/of een of meerdere wond(en) in/aan de lip(pen)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meerdere malen met kracht
- op/tegen diens hoofd en/of diens schouder(s) en/of elders op/tegen diens
lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- op/tegen diens hoofd en/of elders op/tegen diens lichaam te stompen en/of te
slaan en/of
- met een of meerdere wapenstok(ken) op/tegen diens lichaam te slaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet ,
een of meerdere malen met kracht
- op/tegen diens hoofd en/of diens schouder(s) en/of elders op/tegen diens lichaam heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben getrapt en/of
- op/tegen diens hoofd en/of elders op/tegen diens lichaam heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben geslagen en/of
- met een of meerdere wapenstok(ken) op/tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meerdere malen met kracht
- op/tegen diens hoofd en/of diens schouder(s) en/of elders op/tegen diens lichaam heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben getrapt en/of
- op/tegen diens hoofd en/of elders op/tegen diens lichaam heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben geslagen en/of
- met een of meerdere wapenstok(ken) op/tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken gebitsprothese en/of een beschadigde en/of afgebroken rechter bovensnijtand en/of een of meer andere beschadigde en/of afgebroken tanden en/of een of meerdere wond(en) in/aan de lip(pen)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWIJSVERWEREN
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van zowel het primair, subsidiair als het meer subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe - onder meer - het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van de verklaringen van getuigen:
- De verklaring van de als getuige door de rechtbank gehoorde [slachtoffer] is ongeloofwaardig, reeds omdat hij daarin stelselmatig ontkent geweld te hebben gepleegd tegen verdachte en stelt slechts uit noodweer te hebben gehandeld. Diens verklaring wordt ook niet ondersteund door de bevindingen genoemd in de medische verklaring
(proces-verbaal p.203 en p.204), waarin namelijk geen melding wordt gemaakt van striemen en blauwe plekken op het lichaam. De verklaringen van [slachtoffer] zijn grotendeels aantoonbaar onjuist en behoren daarom niet tot het bewijs te worden gebezigd.
- De getuige [getuige 1] heeft een duidelijk motief om verdachte onheus te beschuldigen. Dit motief wordt gevorm door rancune jegens mijn cliënt wegens het verwijt van oncollegiaal gedrag. Bovendien heeft [getuige 1] niet de waarheid gesproken waar hij heeft verklaard dat [slachtoffer], toen hij eenmaal op de grond lag, door een schop van [medeverdachte 1] een tand heeft verloren. Deze tand is namelijk gevonden in de kantoorruimte.
- De door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring (proces-verbaal p. 257) berust op onjuiste waarnemingen.
Ten aanzien van het "opzet":
- Dit gevecht kan niet als (poging tot) zware mishandeling of mishandeling worden aangemerkt, omdat het opzet daartoe afwezig was. Het opzet was er immers op gericht de orgie van geweld te stoppen door [slachtoffer] onder controle te krijgen.
- Om die reden is er ook geen sprake van voorwaardelijk opzet. Het door cliënt toegepaste geweld was verschoonbaar, namelijk gericht op het onder controle brengen van [slachtoffer].
3. VRIJSPRAAK
De rechtbank heeft met betrekking tot het bewijs van het tenlastegelegde het volgende overwogen:
Verdachte was, op het moment dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, werkzaam als penitentiair inrichtingswerker, derhalve behorend tot het executief personeel, in de PI te Zwaag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat op 12 september 2004 door een gedetineerde de orde binnen de PI werd verstoord door het aanhoudend schoppen tegen de deur van zijn isoleercel. Verdachte en vier collega-penitentiaire inrichtingswerkers zijn op enig moment, ter handhaving van de orde, de isoleercel binnen gegaan met de bedoeling de gedetineerde aan te spreken op zijn gedrag. De gedetineerde ging plotseling over tot zodanig fysiek geweld tegen verdachte en diens collega's dat meerdere andere collega's er aan te pas moesten komen om de gedetineerde onder controle te brengen. Verdachte heeft daarbij de gedetineerde enkele klappen met de korte wapenstok op de rug/schouder gegeven. Met "onder controle brengen" wordt bedoeld het bereiken van een situatie waarin de gedetineerde zijn verzet c.q. geweld staakt en niet hervat.
In de, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen door de inrichtingsdirecteur van het Huis van Bewaring Zwaag vastgestelde, Dienstinstructie Geweldsuitoefening wordt in artikel 0 onder A de term "Geweld" gedefinieerd als: "Elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken".
Artikel 4 van de Dienstinstructie Geweldsuitoefening luidt: "Executief personeel is gerechtigd zelfstandig te besluiten tot het aanwenden van geweld als sprake is van een acute fysieke aanval op personeel of gedetineerde."
De rechtbank stelt voorop dat het, in een geval als het onderhavige waarin door een gedetineerde hevig verzet gepaard met fors geweld werd gebruikt tegen verdachte en diens collega-penitentiaire inrichtingswerkers, het de betreffende penitentiaire inrichtingswerkers in beginsel was toegestaan geweld als bedoeld in de Dienstinstructie Geweldsuitoefening tegen de gedetineerde aan te wenden teneinde hem onder controle te brengen.
Deze als zodanig gelegitimeerde vorm van geweld wordt echter begrensd door artikel 2 van de Dienstinstructie Geweldsuitoefening, dat luidt: "Het gebruik van geweld is toegestaan als
- alle andere middelen zijn uitgeput,
- en het noodzakelijk is,
- en het in verhouding staat tot datgene wat moet worden afgewend of voorkomen,
- en het niet langer duurt dan nodig is."
De rechtbank verstaat artikel 2 van de Dienstinstructie Geweldsuitoefening aldus, dat indien de situatie wordt bereikt dat een gedetineerde onder controle is gebracht, nadien gebruikt geweld niet meer gelegitimeerd is.
Het aan verdachte ten laste gelegde behelst het verwijt dat verdachte en diens mede-verdachten, nadat de gedetineerde [slachtoffer] onder controle was gebracht, het door hen gebruikte geweld hebben voortgezet.
Dat geweld zou zodanige vormen hebben aangenomen dat sprake is van (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel mishandeling zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Uit zowel de in het proces-verbaal opgenomen verklaringen van zijn mede-verdachten als uit de verklaringen van de ter terechtzitting van 29 maart 2006 gehoorde getuigen blijkt immers dat verdachte de gedetineerde enkele klappen met de korte wapenstok heeft gegeven op de rug/schouder teneinde hem op de grond te laten liggen en hem onder controle te brengen. Pas nadat de gedetineerde in liggende positie was gekomen is het verdachte en diens collega's gelukt hem onder controle te brengen. Niet is gebleken dat verdachte nadien één van de handelingen, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. D.A.C. Koster, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2006.