ECLI:NL:RBALK:2002:AE5211

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010073-02
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord in familiesfeer met psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 9 juli 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op 28 december 2001 in de gemeente Schagen. De verdachte heeft samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer beroofd door meerdere messteken toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het primair ten laste gelegde feit, maar heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde in psychische overmacht, gezien haar verleden van mishandelingen en bedreigingen door het slachtoffer. De rechtbank heeft de psychologische en psychiatrische rapporten in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en posttraumatische stressstoornis. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet volledig ontlast kon worden van haar daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen behandeld en bepaald welke verbeurd verklaard moesten worden en welke aan de verdachte teruggegeven konden worden.

Uitspraak

De RECHTBANK van het arrondissement ALKMAAR
Parketnummer: 14/010073-02
Datum uitspraak: 09 juli 2002
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank van het arrondissement Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2002.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (ongeveer) achttien, althans meerdere, messteken in de borst en/of in de hals toegebracht,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] (ongeveer) achttien, althans meerdere, messteken in de borst en/of in de hals toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
zij op 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere messteken in de borst en in de hals toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van moord
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij heeft gehandeld in psychische overmacht en dientengevolge moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachtes wil was volledig gebroken. Zij was volledig getraumatiseerd door de vele mishandelingen, verkrachtingen en bedreigingen. Gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, waar volgens beide deskundigen sprake is, kan het feit verdachte niet worden aangerekend. Om die reden is er sprake van een strafuitsluitingsgrond, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte jarenlang het slachtoffer is geweest van bedreigingen, mishandelingen en verkrachtingen door [slachtoffer], het latere slachtoffer. Eveneens aannemelijk is dat verdachte ernstig heeft geleden onder het feit dat haar zuster [medeverdachte 1] door [slachtoffer] werd mishandeld en ook haar familie door [slachtoffer] werd bedreigd.
Het niet aflatende brute optreden van [slachtoffer] en zijn dreigement ook haar 12-jaar oude halfzusje slachtoffer te maken van seksueel misbruik, hebben bij verdachte het voornemen doen postvatten [slachtoffer] van het leven te beroven.
Uit de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapporten komt naar voren, dat zeer sterk aanpassende, vermijdende en vluchtende kenmerken als een rode draad door haar persoonlijkheid lopen. Betrokkene is een vrouw die steeds, met name door [medeverdachte 1], in bescherming is genomen, maar steeds in relaties een vragende rol aanneemt waarbij de krachtenstroom sterk egocentrisch gericht is. Er is sprake van een gestoorde agressiehuishouding met volledige introjectie van de agressiegevoelens, wat een masochistisch beeld geeft.
Er is sprake van een ingeslepen reactie/leefpatroon waarbij zij steeds op vergelijkbare wijze problemen veroorzaakt, en die via anderen weer oplost. Dit is een patroon waarvan gesteld mag worden dat zij hier nauwelijks greep op had, steeds weer oplossings- beslissingen nam in de verkeerde richting waardoor probleemoplossingen niet plaats vonden. Er mag gesproken worden van een in de tijd vernauwend realiteitsbesef waarbij toetsingsmogelijkheden duidelijk tekort schoten en haar wilsvrijheid "gevangen werd gezet". Er moet dan ook worden gesproken van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte geen ander alternatief zag dan [slachtoffer] van het leven te beroven. Het karakter van die drang brengt echter niet mee, dat weerstand daartegen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
Verdachtes voornemen [slachtoffer] van het leven te beroven heeft zich enkele weken vóór het delict gevormd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat zich in de periode die is verlopen vanaf dát tijdstip tot de uitvoering van het delict, geen enkel moment heeft voorgedaan waarop verdachte in staat moest worden geacht zich te onttrekken aan de drang die zij voelde [slachtoffer] te vermoorden en in zoverre een andere keuze te maken dan die welke zij heeft gemaakt. Dit geldt temeer nu niet is aangevoerd noch aannemelijk geworden, dat in voormelde periode een concrete, het voornemen versterkende, dreiging van de elders wonende [slachtoffer] uitging. Naar het oordeel van de rechtbank, waarvoor bevestiging kan worden gevonden in de rapporten van de gedragsdeskundigen, zijn veeleer de bij verdachte geconstateerde kinderlijke ontwikkelingsstagnatie in het kader van een ernstige borderlinestoornis en een posttraumatische stressstoornis de kiem geweest voor het onderhavige delict dan een ten tijde van het delict bestaande drang. Dit brengt mee dat de door verdachte ervaren drang moet worden bezien in het licht van de (geringe mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook indien deze omstandigheid en - in samenhang daarmee - de psychische gesteldheid van verdachte in aanmerking worden genomen, kan niet worden gesproken van een drang die van zodanige aard is geweest, dat weerstand daartegen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft met anderen [slachtoffer] van het leven beroofd. Na met haar zuster verschillende mogelijkheden te hebben overwogen waarop de levensberoving zou moeten plaats vinden, hebben verdachte en haar zuster bewust gekozen voor toediening aan het slachtoffer van een zodanig grote dosis medicijnen dat naar verwachting het innemen daarvan reeds de dood tengevolge zou hebben en daarna (voor zover dan nog nodig) het slachtoffer door middel van verwurging of messteken om het leven te brengen. Nadat verdachtes zuster het slachtoffer een - grote - hoeveelheid medicijnen heeft toegediend en [slachtoffer] daaraan niet bleek te zijn bezweken, heeft vervolgens verdachte pogingen in het werk gesteld het slachtoffer door verstikking om het leven te brengen. Daarna heeft de zuster van verdachte, terwijl verdachte en [minderjarige medeverdachte 1] het lichaam van [slachtoffer] in bedwang hielden, het slachtoffer met een mes zodanige verwondingen toegebracht dat hij als gevolg daarvan is overleden.
Moord is een feit waarop door de wetgever de zwaarst mogelijke straf is gesteld. Door twee zeer jeugdige familieleden bij de uitvoering van dit feit te betrekken, werden zij door verdachte en haar zuster aan zeer traumatische ervaringen blootgesteld. Daarvan kunnen zij nog lang psychische gevolgen ondervinden.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is een onherstelbaar verlies toegebracht. Bovendien is door dit gewelddadig handelen de rechtsorde ernstig geschokt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- Het met betrekking tot verdachte door [reclassingsambtenaar] van de Reclassering Nederland arrondissement Alkmaar opgemaakte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 juni 2002.
- Het rapport gedateerd 16 juni 2002 van de psychiater, [naam], houdt - onder meer - het volgende in:
Bespreking:
Wanneer ik nu probeer het bovenstaande te comprimeren loopt haar persoonlijkheid met zeer sterke aanpassende, vermijdende en vluchtende kenmerken als een rode draad door haar leven. Betrokkene is een vrouw die steeds, met name door [medeverdachte 1], in bescherming is genomen, maar steeds in relaties een vragende rol aanneemt waarbij de krachtenstroom sterk egocentrisch is gericht. Betrokkene lijkt niet in staat tot een volwassen relatievorming en laat zich alle kanten opwaaien, lijkt daarbij niets te leren. Betrokkene ontwikkelt zich dan tot een vrouw met snelle stemmingswisselingen, weinig eigen inzicht, weinig empathisch vermogen. Er is sprake van een gestoorde agressiehuishouding met volledige introjectie van de agressiegevoelens, wat een masochistisch beeld geeft. Vanuit haar passiviteit zet ze anderen aan het werk, lijkt nauwelijks eigen verantwoordelijkheden te nemen waardoor ze ook niet groeit (gesmoorde identiteit).
Haar gehele presentatie heeft dan ook een sterk kinderlijke ondertoon waarbij het beeld samengevat mag worden, in psychiatrische zin als een borderline stoornis, passieve categorie.
Forensisch Psychiatrische Overwegingen:
Globaal gezien mag geconstateerd worden dat het ten laste gelegde het stramien vertoont van haar hele leven: passief-actief en het zijn de anderen die haar problemen oplossen, hoewel zij pogingen doet om de eigen identiteit te versterken door de verantwoordelijkheid van het tenlastegelegde op te eisen. Dit lijkt dan niet zozeer ingegeven om [medeverdachte 1] te beschermen, maar meer om eigen beeldvorming te versterken.
Het basisgegeven van de clan die beschermd moet worden, waarbij de enige oplossing steeds meer geleid wordt in de richting van de eliminatie staat minder op de voorgrond dan bij [medeverdachte 1], maar de gezamenlijke druk die tot een en ander heeft geleid was wel aanwezig, met het geleidelijk zich vernauwende collectieve bewustzijn.
Beantwoording vraagstelling:
1. Bij betrokkene was sprake van een ziekelijke stoornis in het kader van kinderlijke ontwikkelingsstagnatie in het kader van een ernstige borderline-stoornis.
2. Zoals boven beschreven is er bij betrokkene sprake van een ingeslepen reactie/leefpatroon waarbij zij steeds op vergelijkbare wijze problemen veroorzaakt, en die via anderen weer oplost. Dit is een patroon waarvan gesteld mag worden dat zij hier nauwelijks greep op had, steeds weer oplossingsbeslissingen nam in de verkeerde richting waardoor probleemoplossingen niet plaats vonden. Het tenlastegelegde is daarin de slotsom waarin zij uiteindelijk in de maalstroom van gebeurtenissen meegezogen werd. De ambivalente persoonlijkheidskrachten gaven daarin steeds niet de mogelijkheid om het tij te keren.
Er mag gesproken worden van een in de tijd zich vernauwend realiteitsbesef waarbij toetsingsmogelijkheden duidelijk tekort schoten en haar wilsvrijheid "gevangen werd gezet". Er moet dan ook gesproken worden van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich, voor zover die conclusie ziet op de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, verenigen.
- Het rapport gedateerd 1 mei 2002 van de psycholoog, [naam], houdt onder meer - het volgende in:
Forensisch Psychologische beschouwing.
Ondergetekende acht het vanuit gedragskundige optiek belangrijk om aan te geven dat de moord is geschied tegen de achtergrond van een folie à quatre, d.w.z. een zeer sterke familie- c.q. clangebondenheid waarbinnen a.h.w. de werkelijkheid vernauwd geraakt, de realiteitstoetsing verslechterd, men collectief wanend geraakt, teneinde de familie van veiligheid c.q. van het leven te kunnen verzekeren. Onderzochte en [medeverdachte 1] in eerste instantie, en in wat mindere mate zusje [minderjarige medeverdachte 2] en nichtje [minderjarige medeverdachte 1], versmolten als zodanig binnen het delictscenario met elkaar. Dit gegeven van ultieme groepsgebondenheid heeft in feite ertoe geleid dat men niet meer autonoom was in het denken, het werkelijkheidsbesef vervormde, waarna men uiteindelijk tot de gewelddadigheden is overgegaan, omdat men, vanuit het verengde blikveld, geen enkele andere mogelijkheid meer zag. Men voelde zich letterlijk tegen de muur staan, er moest een eind komen aan de destructie van [slachtoffer] en niemand kon hen helpen.
De moord is verder volgens het vaste scenario gepleegd. [slachtoffer] is door onderzochte en [medeverdachte 1] vergiftigd, vastgebonden en door [medeverdachte 1] daarna met vele messteken om het leven gebracht in aanwezigheid van en met hulp van onderzochte, [minderjarige medeverdachte 2] en [minderjarige medeverdachte 1]. Op de achtergrond speelde [medeverdachte 2], de echtgenoot van onderzochte, een rol.
Kort samenvattend zou men kunnen zeggen dat onderzochte alsmede haar zus [medeverdachte 1] absoluut geen uitweg meer zagen, zich door het verleden zwaar beschadigd voelden m.n. door [slachtoffer], zij een reële bedreiging zagen voor de eigen toekomst alsmede een reële bedreiging t.a.v. het jongste zusje [minderjarige medeverdachte 2].
Uit het psychologisch onderzoek komt onderzochte verder over als een sterk getraumatiseerde, geknakte jonge vrouw bij wie een borderline persoonlijkheidsstoornis niet onwaarschijnlijk is, die voorts tijdens onderhavig
psychologisch onderzoek duidelijk allerlei verschijnselen van een posttraumatische stressstoornis liet zien. Hierdoor kan men nog maar weinig zeggen omtrent de premorbide persoonlijkheid. Ondergetekende is geneigd om onderzochte's delictueuze gedrag te beschouwen tegen de achtergrond van een traumatisch verleden en ook door haar traumatisch actueel samenzijn met [slachtoffer].
Eerder is al aangegeven dat door de folie à quatre het realiteitsbesef ingeperkt was. Onderzochte alsmede haar zus [medeverdachte 1] zagen geen andere uitweg meer voor de geweldspiraal en vernietigende kracht van [slachtoffer].
De rapporteur meent dat de delictvorming gezien kan worden tegen de achtergrond van de persoonlijke omstandigheden van onderzochte en een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een waarschijnlijk te achten borderline persoonlijkheidsstoornis en waarbij er dominant sprake was van een (post-) traumatisch stresstoestand vanuit de chronische traumatisering door het latere slachtoffer [slachtoffer], waarbij uiteindelijk de dreigende verkrachting van [minderjarige medeverdachte 2] en de sterke invloeden van de folie à quatre alsmede voorbeeldfunctie vanuit de film Bella Mafia de triggers zijn geweest om het realiteitsbesef te vernauwen, waardoor het delict vanuit een haast collectieve waan ten uitvoer is gebracht. Gelet op het voorgaande zou ondergetekende onderzochte willen beschouwen als zijnde geweest op het moment van de delictvorming sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich, voor zover die conclusie ziet op de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt op zich genomen gevangenisstraf van een duur zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ten aanzien van de strafoplegging hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat beide gedragsdeskundigen verklaren dat verdachte tijdens het plegen van het delict moet worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte een verwijt worden gemaakt dat zij had moeten inzien dat wat zij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere wegen en middelen waren tot beveiliging van haar persoonlijke levenssfeer en de levenssfeer van haar zusters.
De rechtbank is echter van oordeel dat, zowel door de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd als door oorzaken gelegen in de persoonlijkheid van verdachte, haar dit verwijt niet in de volle omvang, doch slechts in sterk verminderde mate kan worden gemaakt.
Daaruit volgt dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur zoals hierna vermeld.
7. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
a. Binddraad, kleur wit, spiraalkoord;
b. Plaid, geblokt met diverse kleuren;
c. Veter, kleur wit;
d. Plaid, kleur blauw met creme;
e. Broekriem, kleur zwart;
f. Deken, kleur bruin, met tijgerafbeelding;
g. Hoeslaken, kleur creme,
dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
De opsporing van het bewezenverklaarde is met behulp van genoemde voorwerpen belemmerd.
De voorwerpen behoren toe aan de verdachte.
8. BESLISSING OMTRENT INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
a. Toilettas, kleur paars;
b. Twee foto's;
c. Ringband
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vierentwintig(24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
a. Binddraad, kleur wit, spiraalkoord;
b. Plaid, geblokt met diverse kleuren;
c. Veter, kleur wit;
d. Plaid, kleur blauw met creme;
e. Broekriem, kleur zwart;
f. Deken, kleur bruin, met tijgerafbeelding;
g. Hoeslaken, kleur creme,
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
a. Toilettas, kleur paars;
b. Twee foto's;
c. Ringband.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. R.C. Stam en mr. A.M. van Woensel, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2002.
Mr. Stam en mr. Van Woensel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 14/010073-02
datum uitspraak: 09 juli 2002