De RECHTBANK van het arrondissement ALKMAAR
Parketnummer: 14/010072-02
Datum uitspraak: 09 juli 2002
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank van het arrondissement Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PIV HVB Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2002.
Aan de verdachte is, ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (ongeveer) achttien, althans meerdere, messteken in de borst en/of in de hals toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] (ongeveer) achttien, althans meerdere, messteken in de borst en/of in de hals toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
zij op 28 december 2001 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meerdere messteken in de borst en in de hals toegebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen- verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij heeft gehandeld in psychische overmacht en dientengevolge moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft geen weerstand kunnen bieden aan de niet aflatende dreiging van mishandeling en verkrachting die van [slachtoffer], het latere slachtoffer, uitging. Zij kon die dreiging niet meer relativeren en kon geen alternatieven meer bedenken, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte geruime tijd het slachtoffer is geweest van bedreigingen, mishandelingen en verkrachtingen door [slachtoffer], het latere slachtoffer. Eveneens aannemelijk is dat verdachte ernstig heeft geleden onder het feit dat haar zuster [verdachte 2], met wie [slachtoffer] een relatie onderhield en voor wier welzijn zij zich steeds verantwoordelijk voelde, in nog sterkere mate het gewelddadige, agressieve gedrag van [slachtoffer] heeft moeten ondergaan. Het niet aflatende brute optreden van [slachtoffer] en zijn dreigement ook haar 12-jaar oude halfzusje slachtoffer te maken van seksueel misbruik, hebben bij verdachte het voornemen doen postvatten [slachtoffer] van het leven te beroven.
Uit de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapporten komt naar voren, dat verdachte reeds op 12-jarige leeftijd het slachtoffer is geweest van ernstige verkrachtingen en mishandeling, waarvan zij psychisch nooit hersteld is. Mede in verband met de bij verdachte vastgestelde posttraumatische stressstoornissen, kan bij haar, zwak uitgedrukt, niet gesproken worden van volledige toerekeningsvatbaarheid.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte geen ander alternatief zag dan [slachtoffer] van het leven te beroven. Het karakter van die drang brengt echter niet mee, dat weerstand daartegen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
Verdachtes voornemen [slachtoffer] van het leven te beroven heeft zich enkele weken vóór het delict gevormd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat zich in de periode die is verlopen vanaf dát tijdstip tot de uitvoering van het delict, geen enkel moment heeft voorgedaan waarop verdachte in staat moest worden geacht zich te onttrekken aan de drang die zij voelde [slachtoffer] te vermoorden en in zoverre een andere keuze te maken dan die welke zij heeft gemaakt. Dit geldt temeer nu niet is aangevoerd noch aannemelijk geworden, dat in voormelde periode een concrete, het voornemen versterkende, dreiging van de elders wonende [slachtoffer] uitging. De jarenlang door [slachtoffer] uitgeoefende terreur heeft bijgedragen aan de bij verdachte geconstateerde posttraumatische stressstoornissen. Naar het oordeel van de rechtbank, waarvoor bevestiging kan worden gevonden in de rapporten van de gedragsdeskundigen, zijn veeleer die stoornissen de kiem geweest voor het onderhavige delict dan een ten tijde van het delict bestaande drang. Dit brengt mee dat de door verdachte ervaren drang moet worden bezien in het licht van de (geringe mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook indien deze omstandigheid en - in samenhang daarmee - de psychische gesteldheid van verdachte in aanmerking worden genomen, kan niet worden gesproken van een drang die van zodanige aard is geweest, dat weerstand daartegen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De door de psychiater [naam] in zijn rapport van 11 juni 2002 gemaakte onderscheid van de onderhavige gebeurtenis in drie fasen, waarbij hij verdachte alleen in de derde fase ontoerekeningsvatbaar acht, moet worden afgewezen. Aangezien [psychiater] verdachte ten tijde van het steken met het mes, de derde fase, ontoerekeningsvatbaar acht, moet worden aangenomen dat die ontoerekeningsvatbaarheid het gehele delict betreft, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De drie fasen die voornoemde [psychiater] in zijn over verdachte uitgebrachte rapport onderscheidt, betreffen respectievelijk de fase (1) waarin het plan [slachtoffer] te vermoorden tot stand komt, de medicijnen worden vergaard en aan [slachtoffer] worden toegediend, de fase (2) waarin [slachtoffer] niet blijkt te overlijden door de medicijnen en verdachte telefonisch contact zoekt met haar echtgenoot, en de fase (3) waarin verdachte het slachtoffer meermalen steekt met een mes. Ten aanzien van de laatste fase stelt [naam psychiater] dat bij verdachte sprake is geweest van psychotisch derailleren, het massaal tekort schieten van afweermechanismen en een zeer sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid tot ontoerekeningsvatbaarheid. De conclusie van psycholoog [naam] van 10 mei 2002 houdt in dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsvrouw miskent dat voor de beoordeling van de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte de gehele tijdspanne die het plegen van het delict in beslag nam, in ogenschouw moet worden genomen. In casu dient derhalve, nu ten laste van verdachte het medeplegen van moord is bewezenverklaard, de psychische gesteldheid van verdachte in ieder geval, zoals beide deskundigen ook hebben gedaan, vanaf het moment dat het voornemen [slachtoffer] van het leven te beroven concrete vormen aannam, in de overwegingen te worden betrokken. Het oordeel over de eventuele ontoerekeningsvatbaarheid tijdens de laatste fase van het delict kan niet worden geëxtrapoleerd naar de eerdere fasen daarvan. Daarbij komt nog dat het steken van het slachtoffer met een mes door verdachte heeft plaatsgevonden geheel overeenkomstig het tevoren door verdachte en haar zuster beraamde plan. Aangezien geen van beide deskundigen van oordeel is dat verdachte ten aanzien van het gehele delict ontoerekeningsvatbaar is en de rechtbank geen aanleiding ziet tot het het oordeel te komen dat dat wel het geval is, kan het verweer niet slagen.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft met anderen [slachtoffer] van het leven beroofd. Na met haar zuster verschillende mogelijkheden te hebben overwogen waarop de levensberoving zou kunnen plaats vinden, hebben verdachte en haar zuster bewust gekozen voor toediening aan het slachtoffer van een zodanig grote dosis medicijnen dat naar verwachting het innemen daarvan reeds de dood tengevolge zou hebben en daarna ( voor zover dan nog nodig) het slachtoffer door middel van verwurging of messteken om het leven te brengen. Nadat verdachte het slachtoffer een - grote - hoeveelheid medicijnen heeft toegediend en [slachtoffer] daaraan niet bleek te zijn bezweken, heeft vervolgens een zuster van verdachte pogingen in het werk gesteld het slachtoffer door verstikking om het leven te brengen. Daarna heeft verdachte, terwijl onder meer haar zuster het lichaam van [slachtoffer] in bedwang hield, het slachtoffer met een mes zodanige verwondingen toegebracht dat hij als gevolg daarvan is overleden.
Moord is een feit waarop door de wetgever de zwaarst mogelijke straf is gesteld. Door twee zeer jeugdige familieleden bij de uitvoering van dit feit te betrekken, werden zij door verdachte en haar zuster aan zeer traumatische ervaringen blootgesteld. Daarvan kunnen zij nog lang psychische gevolgen ondervinden.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is een onherstelbaar verlies toegebracht. Bovendien is door dit gewelddadig handelen de rechtsorde ernstig geschokt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- het met betrekking tot verdachte door [reclasseringsambtenaar] van de Reclassering Nederland arrondissement Alkmaar opgemaakte voorlichtingsrapport, gedateerd 6 juni 2002.
- Het rapport gedateerd 11 juni 2002 van de psychiater [naam] houdt - onder meer - het volgende in:
Bespreking van het tenlastegelegde
Wanneer ik een reconstructie probeer te maken van wat er gebeurd is die avond dan is er sprake van drie episodes welke bij elkaar horen maar ieder hun eigen specificiteit hebben.
Eerste episode is de uitvoering van het scenario van de vergiftiging naar het model van de film 'La Bella Mafia'. In de film worden veel overeenkomsten gezien met hun situatie: een bedreigde familieclan die in feite geheel op zichzelf is aangewezen, de banden die er met buiten waren sinds zij in Nederland zijn, functioneren niet meer en geleidelijk ontstaat dan een collectieve bewustzijnsvernauwing, een soort roes waarbij de oplossing voor het probleem ligt binnen de clan in de vorm van eliminatie van de agressor.
Dan komt er, na de systematische medicatietoediening, waarbij [slachtoffer] niet blijkt te overlijden een tweede episode: Betrokkene zoekt telefonisch contact met haar partner [echtgenoot verdachte] met geen duidelijk resultaat. In deze periode treedt er een soort twijfel op in betrokkene, lijkt zij enige afstand te nemen in zichzelf van het geheel.
De derde episode wordt ingezet door de gil van [verdachte 2]. Vanuit het scenario zou dit een sein kunnen zijn geweest voor de laatste fase van de film: het mes, maar betrokkene's reacties wijzen een andere richting op en moeten worden geïnterpreteerd als een dissociatieve (psychotische) actualisering van de verkrachtingssituatie op 12-jarige leeftijd, welke steeds sub rosa aanwezig is geweest. De gil van [verdachte 2] wordt kennelijk als noodkreet geïnterpreteerd en de reactie is navenant. Een ondersteuning van deze zienswijze zijn de hallucinaties, de snelheid waarmee alles zich voordeed en de onrembare massale agressieontlading, gevolgd door een fase van bewustzijnsverlaging.
Forensisch Psychiatrische Overwegingen:
Zoals ik boven beschreven heb moet het ten laste gelegde in drie delen beoordeeld worden. In eerste instantie is er de situatie rond de voorbereidingen en de uitvoering van de vergiftiging. Hier is sprake van een persoonlijke en collectieve bewustzijnsvernauwing waarbij er voor betrokkene geen andere keuzemogelijkheid was gezien vanuit de levenslijn en de positie waar zij in terecht was gekomen.
Tijdens de tweede episode lijkt er een zekere spanningsverlaging te komen met opkomende vragen en mogelijke schuldgevoelens.
De derde episode moet volledig gezien worden in een psychotisch derailleren waarbij alle afweermechanismen massaal te kort schieten en er sprake is van een zeer sterk verminderde tot ontoerekeningsvatbaarheid.
Deze fase gaat dan over in een fase waarbij zij, vanuit de levenslijn weer de hoofdlijnen in de hand krijgt maar dan, vanuit overlevingsstrategieën en haar lering uit de maanden voorafgaande, het vervolg na het gebeurene uitstippelt.
Advies:
Centraal in het advies staat de unieke situatie van het ten laste gelegde hetgeen zij niet ontkent. Vanuit die optiek is een directe recidive niet aannemelijk maar een herhaling van actualisering van de Post Traumatische Stressstoornis is niet uit te sluiten. Om dan echter tot een recidive te komen moet veel meer gebeuren. Betrokkene's levenslijn toont een lijn waarin net die deraillering steeds wordt voorkomen, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor geweldsdelicten in het verleden.
Een behandeling is dus noodzakelijk maar een TBS is niet geïndiceerd. De behandeling kan ook weer worden opgepakt in de civiele lijn.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich, voor zover die conclusie ziet op de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, verenigen.
Het rapport gedateerd 10 mei 2002 van de psycholoog [naam] houdt onder meer - het volgende in:
Forensisch Psychologische beschouwing.
Ondergetekende rapporteur acht het van belang dat de moord in feite gebeurd is vanuit een folie à quatre, d.w.z. een zeer sterke familie- c.q. clangebondenheid waarbinnen a.h.w. de werkelijkheid vernauwd geraakt, men collectief wanend geraakt, teneinde de familie van veiligheid c.q. van het leven te kunnen verzekeren. Onderzochte en zus [verdachte 2] in eerste instantie, en in wat mindere mate zusje [minderjarige verdachte 1] en nichtje [minderjarige verdachte 2], versmolten als zodanig binnen het delictscenario met elkaar. Dit gegeven van ultieme groepsgebondenheid heeft in feite ertoe geleid dat men niet meer autonoom was in het denken, het werkelijkheidsbesef vervormde, waarna men uiteindelijk tot de gewelddadigheden is overgegaan, omdat men, vanuit het verengde blikveld, geen enkele andere mogelijkheid meer zag. Men voelde zich letterlijk tegen de muur staan, er moest een eind komen aan de destructie van [slachtoffer] en niemand kon hen helpen.
De moord is verder volgens het vaste scenario gepleegd. [slachtoffer] is door onderzochte en [verdachte 2] vergiftigd, vastgebonden en door onderzochte daarna met vele messteken om het leven gebracht in aanwezigheid van [verdachte 2], [minderjarige verdachte 1] en [minderjarige verdachte 2]. Op de achtergrond speelde de echtgenoot van onderzochte een rol.
Kort samenvattend zou men kunnen zeggen dat onderzochte alsmede haar zus [verdachte 2] absoluut geen uitweg meer zagen, zich door het verleden zwaar beschadigd voelden m.n. door [slachtoffer], zij een reële bedreiging zagen voor de eigen toekomst alsmede een reële bedreiging t.a.v. het jongste zusje [minderjarige verdachte1].
Uit het psychologisch onderzoek komt onderzochte over als een compleet ontregelde vrouw bij wie een borderline persoonlijkheidsstoornis verondersteld mag worden. Inherent hieraan zijn instabiliteit, stemmings- en gedragswisselingen, impulsiviteit, destructieve gedragingen en dissociatieve reacties. Voorts is er op een dominante wijze sprake van een complexe traumatische stressstoornis.
De rapporteur is geneigd om onderzochte's delictueuze gedrag te beschouwen tegen de achtergrond van haar traumatisch verleden en zeker ook in het traumatisch samenzijn met [slachtoffer] en de voortdurende extreme dreiging van deze [slachtoffer] richting de totale familie.
Bij onderzochte heeft haar eerdere ernstige trauma inzake de ernstige verkrachting en mishandeling op 12-jarige leeftijd meegespeeld in de delictvorming. Beide zaken raakten a.h.w. in elkaar verstrengeld. Uiteindelijk heeft het ook geleid tot de destructieve, buitenproportionele vorm van agressie van onderzochte jegens [slachtoffer], waarbij zij amnesie heeft t.a.v. het aspect, waarbij zij [slachtoffer] bij herhaling met het mes in het lichaam trof.
Voorts wordt opgemerkt dat door de eerder beschreven folie à quatre überhaupt het realiteitsbesef was ingeperkt c.q. dat er bij onderzochte in ieder geval sprake was van het ontwikkelen van een schemertoestand.
In zoverre valt na te gaan, kan men stellen dat onderzochte op het moment van de daadwerkelijke folie à quatre in een schemertoestand is gekomen, waarbij op het moment dat zij daadwerkelijk [slachtoffer] bij herhaling met het mes in het lichaam trof, zij zich bevond in een toestand van dissociatie en zij aldus niet meer werkelijk de controle had omtrent gevoel en gedrag. Haar gedrag werd a.h.w. van binnenuit, vanuit een keten van complexe associaties van gevoelens van woede en onmacht opgeroepen. Hoewel derhalve in de aanzet tot de delictvorming er nog een zekere wilskeuze was, kan men op het moment dat zij [slachtoffer] met het mes te lijf ging, daar niet meer van spreken. Bij onderzochte kan in deze gesproken worden van een buitengewone exterieure dan wel interieure oorzaak. Exterieur in de zin van voortdurende bedreiging door [slachtoffer], interieur betreffende het verdrongen affect van de psychotrauma op 12-jarige leeftijd.
Bij onderzochte kan men spreken van een buitenproportionele exterieure stresssituatie bij een persoon bij wie reeds in de kern symptomen van ernstige traumatisatie huisden.
Op grond van de aangegeven waarschijnlijk te achten borderline persoonlijkheidsstoornis en de complexe posttraumatische stressstoornis, de schemertoestand, de toestand van dissociatie, waardoor er derhalve gesproken kan worden van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, zou de rapporteur vanuit gedragsdeskundige optiek onderzochte toch willen beschouwen als zijnde geweest sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich, voor zover die conclusie ziet op de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt op zich genomen gevangenisstraf van een duur zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ten aanzien van de strafoplegging hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat beide gedragsdeskundigen verklaren dat verdachte tijdens het plegen van het delict moet worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte het verwijt worden gemaakt dat zij had moeten inzien dat wat zij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere wegen en middelen waren tot beveiliging van haar persoonlijke levenssfeer en de levenssfeer van haar zusters.
De rechtbank is echter van oordeel dat, zowel door de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd als door oorzaken gelegen in de persoonlijkheid van verdachte, haar dit verwijt niet in de volle omvang, doch slechts in sterk verminderde mate kan worden gemaakt.
Daaruit volgt dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur zoals hierna vermeld.
7. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. R.C. Stam en mr. A.M. van Woensel, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2002.
Mr. Stam en mr. Van Woensel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 14/010072-02
datum uitspraak: 09 juli 2002