ECLI:NL:PHR:2025:749

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23/01874
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van diefstal met geweld

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1980, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot een gevangenisstraf van drie maanden wegens diefstal met geweld en andere diefstallen. De verdediging heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de schending van de redelijke termijn in hoger beroep, omdat het hof oordeelde dat het tijdsverloop door toedoen van de verdediging is veroorzaakt. Het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn in cassatie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan vijf maanden is overschreden, en dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze overschrijding aan de verdediging te wijten zou zijn. Ook in de cassatiefase is de redelijke termijn overschreden, omdat de stukken te laat zijn ingezonden. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01874
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 mei 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, (parketnummer 21-004508-20) in de zaak met parketnummer 16-041301-20 wegens “diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren” en onder 2 “diefstal, meermalen gepleegd” en in de zaak met parketnummer 16-001200-20 wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B. Kizilocak, advocaat in Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.De middelen

2.1
Met het eerste middel wordt geklaagd over de begrijpelijkheid en de motivering van het oordeel van het hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in hoger beroep niet is geschonden omdat het tijdsverloop door toedoen van de verdediging is veroorzaakt. Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen omtrent het proces- en tijdsverloop in hoger beroep:
“Anders dan de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hoewel er sprake is van onwenselijk tijdsverloop na het instellen van hoger beroep er geen sprake is van schending van de redelijke termijn, nu het tijdsverloop in hoger beroep is veroorzaakt door de onderzoekswens van de verdediging, die ertoe heeft geleid dat vier getuigen zijn gehoord door de raadsheer-commissaris alsmede de tijdelijke niet-beschikbaarheid van de raadsman van verdachte.”
2.3
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in cassatie niet voor het eerst kan worden geklaagd over een schending van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop voorafgaand aan de bestreden uitspraak wanneer de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting hierover geen verweer is gevoerd. [1] Hoewel ik uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 april 2023 niet kan opmaken dat een dergelijk verweer is gevoerd, vermeldt de uitspraak dat het hof “anders dan de raadsman” van oordeel is dat de redelijke termijn niet is gevoerd. Op basis daarvan ga ik ervan uit dat blijkbaar toch een redelijke termijn-verweer is gevoerd. [2]
2.4
Aan de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden, kan voor zover hier van belang het volgende worden ontleend:
- namens de verdachte is op 23 november 2020 hoger beroep ingesteld;
- bij appelschriftuur van 27 november 2020 heeft de verdediging verzocht om een aantal getuigen te horen;
- dat verzoek is op 11 mei 2022 toegewezen door de raadsheer-commissaris;
- op 29 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden waarop het hof heeft medegedeeld dat de raadsman van de verdachte gezondheidsproblemen had en vervanging niet beschikbaar was, waarna het hof het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd heeft geschorst en de zaak naar het kabinet van de raadsheer-commissaris verwezen in verband met het horen van de reeds toegewezen getuigen;
- de getuigen zijn op 26 januari 2023 gehoord;
- op 26 april 2023 is de zaak ter terechtzitting inhoudelijk behandeld;
- het hof heeft op 10 mei 2023 arrest gewezen.
2.5
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de duur van de redelijke termijn in hoger beroep [3] onder meer afhankelijk is van de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. In dat verband kan het doen van verzoeken door de verdediging die vertraging van de afdoening van de zaak tot gevolg hebben een rol spelen. Het stadium waarin die verzoeken worden gedaan kan daarbij van belang zijn. Het uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak op zitting in hoger beroep afgerond moet zijn binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van die termijn, wordt in de regel gecompenseerd door strafvermindering. In cassatie kan enkel worden getoetst of het oordeel van het hof omtrent de redelijke termijn blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ofwel onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. [4]
2.6
Tussen het instellen van hoger beroep en de uitspraak van het hof zijn twee jaren en ruim vijf maanden verstreken. Het hof heeft geoordeeld dat dat onwenselijk lang is, maar dat geen sprake is van een schending van de redelijke termijn in hoger beroep omdat het tijdsverloop het gevolg is van het verzoek om vier getuigen te horen en vanwege het feit dat de raadsman van de verdachte tijdelijk niet beschikbaar was. Ik acht dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdediging zijn verzoeken tot het horen van getuigen al bij appelschriftuur kenbaar heeft gemaakt, terwijl het hof niet tot uitdrukking heeft gebracht waarom het aan de verdediging te wijten is dat het vervolgens nog meer dan twee jaren heeft geduurd voordat de getuigen zijn gehoord. [5] De verwijzing naar de “tijdelijke onbeschikbaarheid” van de raadsman volstaat daartoe niet. Het hof heeft daaromtrent geen nadere vaststellingen gedaan en niet toegelicht in hoeverre die “tijdelijke onbeschikbaarheid” ervoor heeft gezorgd dat bijvoorbeeld extra vertraging is opgelopen bij het plannen van de getuigenverhoren of een nieuwe zitting. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan vijf maanden, is het oordeel van het hof dat deze overschrijding te wijten is aan de invloed van de verdediging op het procesverloop, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk. Het eerste middel klaagt daarover terecht.
2.7
Ook de klacht in het tweede middel, inhoudende dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden, slaagt. Namens de verdachte is op 12 mei 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 12 april 2024 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met drie maanden overschreden. Een voortvarende behandeling in cassatie die die overschrijding van de inzendtermijn had kunnen compenseren, behoort inmiddels niet meer tot de mogelijkheden.
2.8
Tot slot merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 12 mei 2023, als gevolg waarvan de redelijke termijn in cassatie ook nog is overschreden.
2.9
Al het voorgaande dient te leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en de straf verminderen in een mate die hem gepast voorkomt.

3.Slotsom

3.1
De middelen slagen.
3.2
Andere gronden dan zoals onder 2.8 vermeld die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. A-G

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
2.Ook de uitspraak van het hof is immers kenbron van gevoerde verweren. Zie A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
3.Hetzelfde geldt voor de procedure in eerste aanleg. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden bij de behandeling van een zaak moeten het tijdsverloop in eerste aanleg en in hoger beroep overigens apart van elkaar worden beoordeeld.
4.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
5.Zie ter vergelijking HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1194, waarin het hof oordeelde dat volstaan kon worden met de overschrijding van de redelijke termijn omdat het tijdsverloop in hoger beroep in overwegende mate kwam door de proceshouding van de verdediging, waaronder het wijzigen van een eerder geplande inhoudelijke behandeling naar een regiezitting. De Hoge Raad achtte dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, onder meer omdat het hof niet tot uitdrukking bracht waaruit de invloed van de verdediging op het procesverloop precies heeft bestaan en welk tijdsverloop daarmee was gemoeid.