ECLI:NL:PHR:2025:479

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
24/04401
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een machtiging voor het gebruik van persoonsgegevens van de verdachte a.b.i. art. 37a lid 7 Sr

In deze zaak gaat het om de verlening van een machtiging voor het gebruik van persoonsgegevens van de verdachte, zoals bedoeld in artikel 37a lid 7 van het Wetboek van Strafrecht. De penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 november 2024 de vordering van de advocaat-generaal tot verkrijging van deze machtiging toegewezen. De verdachte, geboren in 1981, heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie op 22 april 2025 de verwerping van het beroep voorgesteld. De verdachte is beschuldigd van ernstige geweldsmisdrijven, waaronder poging tot verkrachting en mishandeling van twee vrouwen. Hij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek naar zijn geestvermogens, wat hem de status van 'weigerende observandus' heeft opgeleverd. De Adviescommissie Gegevensverstrekking Weigerende Observandi heeft geadviseerd dat er bruikbare persoonsgegevens beschikbaar zijn die relevant zijn voor de beoordeling van de geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van de misdrijven. De verdachte heeft echter bezwaar gemaakt tegen het gebruik van zijn medische gegevens, met name uit zorg voor de privacy van zijn ex-vriendin, die ook in deze gegevens voorkomt. Het hof heeft de belangen van de verdachte en de maatschappij afgewogen en geconcludeerd dat de doorbreking van het medisch beroepsgeheim gerechtvaardigd is in het algemeen belang. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de noodzaak om de geestelijke toestand van de verdachte te onderzoeken in het kader van de strafzaak. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/04401 B
Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 12 november 2024 (P24/155) de in art. 37a lid 7 Sr bedoelde vordering van de advocaat-generaal tot verkrijging van een machtiging voor het gebruik van persoonsgegevens van de verdachte, toegewezen.
1.2
Het cassatieberoep is op 14 november 2024 ingesteld namens de verdachte. M. Rafik, advocaat in Amsterdam, heeft bij schriftuur van 9 januari 2025 één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen (de motivering van) de toewijzing van de vordering.
1.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

2.De procedure en de beschikking van de penitentiaire kamer

2.1
Aan de verdachte zijn in de strafzaak verschillende feiten ten laste gelegd, waarvan twee vrouwen het slachtoffer zijn geworden. Bij de ene vrouw gaat het om poging tot verkrachting, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, verschillende vormen van bedreiging en mishandeling, bij de andere vrouw om poging tot verkrachting en mishandeling. Blijkens de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 27 maart 2023 heeft de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek naar de geestvermogens geweigerd. De verdachte heeft bovendien geen toestemming verleend voor het gebruik van oudere (medische) persoonsgegevens. Daardoor is de verdachte aangemerkt als een zogenoemde ‘weigerende observandus’. [1]
2.2
De Adviescommissie Gegevensverstrekking Weigerende Observandi – dat is de multidisciplinaire commissie als bedoeld in artikel 37a lid 6 en 9 Sr, hierna kortweg aangeduid als Adviescommissie – heeft vervolgens op last van de advocaat-generaal een advies uitgebracht “over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens” van de verdachte. Het advies van de Adviescommissie van 25 maart 2024 houdt in dat dergelijke informatie over de geestvermogens van de verdachte beschikbaar is en bruikbaar is voor de vraag of er tijdens het begaan van de strafbare feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De advocaatgeneraal heeft vervolgens op 16 april 2024 bij de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een vordering als bedoeld in artikel 37a lid 7 Sr gedaan ter verkrijging van een machtiging om deze persoonsgegevens te kunnen doen gebruiken “voor het opstellen van een aanvullende rapportage over een mogelijke geestesstoornis bij verdachte ten tijde van het misdrijf.”
2.3
Tijdens de behandeling in raadkamer is, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 augustus 2024, door de verdachte en diens raadsman onder meer het volgende naar voren gebracht:
“De raadsman voert het woord:
In mijn pleidooi zal ik aanvoeren waarom de vordering moet worden afgewezen. Verdachte is er niet akkoord mee dat zijn medische persoonsgegevens worden gebruikt. Voor zover mij bekend heeft hij daarom daar ook geen toestemming voor gegeven.
(…)
Verdachte verklaart als volgt:
Toen ik na negenenhalf jaar uit detentie kwam was alles veranderd. De tijd, de omgeving en de situatie waren veranderd. Ik had toen een relatie. Mijn ex-vriendin was werkzaam voor een justitiële instantie. We leefden in een soort geheim en dat was best zwaar. We hebben toen samen besproken om hulp te gaan zoeken en ik ben er blij mee dat we dat ook hebben gedaan. Dat heeft ons geholpen en we zijn vier jaren samen geweest. Ik wil haar beschermen. Ik heb meegewerkt aan het onderzoek in het PBC voor zover ik kon. Meer kon ik niet doen. Het enige wat ik telkens hoor is dat ik uit Afrika kom en dat ik trauma’s zou hebben, maar niet dat ik altijd heb gewerkt en een vast contract had. In de vier jaren dat ik buiten ben geweest heb ik eruit gehaald wat erin zat. Ik heb bekend dat ik een fout heb gemaakt. Ik heb ook met een herstelconsulent gesproken en aangegeven dat ik contact wil opnemen met de slachtoffers. De slachtoffers stonden daar niet voor open. Ik ben de afgelopen drieënhalf jaar op mijn manier gaan werken aan mijn minpunten. Als ik geen spijt zou hebben, zou ik ook niet aan mijzelf hebben gewerkt. Ik heb onderwijs gevolgd en ik ben reiniger op de afdeling. Ik probeer mijzelf naar boven te werken. Ik voer ook gesprekken met een psycholoog. Ik wil een betere versie van mijzelf worden.
De voorzitter vraagt aan verdachte wat de reden is dat hij heeft geweigerd zijn medische persoonsgegevens te verstrekken.
Verdachte verklaart als volgt:
Als je hulp zoekt, ben je kwetsbaar. Je lucht je hart met het idee dat er beroepsgeheim is. Ik heb ook hulp gekregen. Nu zou het feit dat ik hulp heb gezocht tegen mij gebruikt worden. Ik vind het best erg dat het nu in een strafzaak tegen mij gebruikt kan worden. Mensen en situaties kunnen veranderen. Waarom kan ik niet veranderen? Ik zocht aanvankelijk geen hulp voor mijzelf, maar voor mijn ex-vriendin. Voor mij is van belang dat ik haar moet beschermen. Ik wil niet dat bepaalde gegevens over haar naar buiten komen. Dat verdient ze niet. Het gaat om haar en niet om mij. Mijn ex-vriendin is een belangrijk onderdeel van mijn leven.
Ik heb de feiten onder invloed gepleegd. Die middag had ik een joint gerookt en alcohol gedronken. Normaal dronk ik geen alcohol dus ik had niet veel drank nodig om het te voelen. Ik ben er niet bang voor dat het in de toekomst nog een keer gaat gebeuren. Ik ben aan mijzelf aan het werken. Ik heb veel gewerkt aan de communicatie, probeer mijzelf niet meer teveel weg te cijferen en ik probeer mij kwetsbaar op te stellen als het nodig is. Al mijn urinecontroles zijn schoon en ik heb geen incidenten veroorzaakt in detentie. Ik ben niet perfect, maar ik weet wel dat mijn hart puur is.
De jongste raadsheer vraagt mij of verdachte toestemming zou geven voor het gebruik van zijn medische persoonsgegevens als de gegevens over zijn ex-vriendin eruit worden gehaald.
Verdachte verklaart als volgt:
Als mijn ex-vriendin daarmee, wordt beschermd, maakt het voor mij niet meer uit. Ik weet alleen niet of de gegevens splitsbaar zijn. De medische persoonsgegevens die bij de huisarts bekend zijn gaan over de korte periode na detentie. Ik heb kortgeleden nog contact gehad met mijn ex-vriendin en toen heb ik met haar gesproken over het geven van toestemming voor het gebruik van mijn medische persoonsgegevens waar zij ook in voorkomt.
De raadsman voert het woord:
De ex-vriendin van verdachte komt in alle medische persoonsgegevens van verdachte voor, dus waarschijnlijk zijn die gegevens niet splitsbaar. Verdachte is destijds hulp gaan zoeken en heeft zich daarbij kwetsbaar opgesteld onder de voorwaarde dat het geheim zou blijven. Daarom wil hij ook niet dat zijn medische persoonsgegevens worden gebruikt.”
2.4
Bij tussenbeschikking van 12 september 2024 heeft het hof het onderzoek heropend. Het hof achtte het noodzakelijk de voorzitter van de Adviescommissie als deskundige te horen.
2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2024 houdt onder meer het volgende in:
“Verdachte verklaart als volgt:
Ik vind het belangrijk dat als je iets met een dokter bespreekt, dat het geheim blijft. Ik zou het erg vinden als het alsnog in een strafdossier wordt gevoegd. Zo raak je het vertrouwen in professionals, kwijt, ook voor de toekomst. Daarnaast horen de gegevens van mijn ex-vriendin niet thuis in mijn strafzaak.
De voorzitter vraagt aan de deskundige of de (medische) persoonsgegevens alleen over verdachte gaan of dat er ook gegevens in staan die inbreuk maken op de privacy van zijn ex-vriendin.
De deskundige voert het woord:
Ik durf niet met absolute zekerheid te zeggen dat er geen gegevens over zijn ex-vriendin in staan, maar ik kan mij niet herinneren dat die gegevens erin staan. Omdat ik het mij niet kan herinneren, zal het zeker niet veel zijn geweest. Praktisch lijkt het heel goed mogelijk dat de gegevens van derden geanonimiseerd of verwijderd worden. De gegevens van derden zijn ook niet van belang voor de bruikbaarheid van de gegevens om een stoornis vast te stellen.
(…)
De voorzitter vraagt aan verdachte of zijn standpunt nog verandert nu hij weet dat de gegevens over zijn ex-vriendin geanonimiseerd of verwijderd kunnen worden
Verdachte verklaart als volgt:
Nee, mijn standpunt verandert niet. Ik vind het vreemd dat de deskundige niet zeker weet of er gegevens over mijn ex-vriendin in de stukken staan. Ik ben de eerste keer hulp gaan zoeken voor mijn ex-vriendin en mijn relatie. Alles daaromheen is daarmee verbonden. Het is één geheel. Daarom geef ik geen toestemming voor het gebruik van mijn (medische) persoonsgegevens. De doktoren hebben mij beloofd dat zij een medisch beroepsgeheim hebben en daardoor heb ik mijn hart kunnen luchten. Nu lijkt het alsof mijn vertrouwen wordt geschaad.
De voorzitter houdt voor dat verdachte eerder is onderzocht door het Pieter Baan Centrum (
hierna: PBC)en dat verdachte toen ook niet heeft meegewerkt. De situatie van zijn ex-vriendin lijkt van daarna, zodat dat argument toen niet heeft kunnen gelden.
Verdachte verklaart als volgt:
Ik heb op mijn manier meegewerkt. Ik heb gesport, gewerkt en gekookt. Ik heb geen gesprekken gevoerd met een psycholoog, psychiater of milieuonderzoeker. Het is fijn dat als je vragen moet beantwoorden je de ruimte krijgt om jezelf te zijn. Een psycholoog in het PBC of in een penitentiaire inrichting praat heel anders met je dan een psycholoog in de buitenwereld. In de buitenwereld gaven zij mij de tijd en ruimte om mijzelf te zijn.
De deskundige voert het woord:
De in het advies van de Adviescommissie genoemde persoonsgegevens geven in behoorlijke mate antwoord op de vragen in het PBC rapport, met name de gegevens in het stuk van Arkin. Als de rapporteurs van het PBC de beschikking hadden over deze gegevens dan hadden zij tot een duidelijke conclusie kunnen komen over de aan- of afwezigheid van een stoornis en of dat doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde.
De jongste raadsheer vraagt aan de deskundige of hij bereid is tot het anonimiseren of verwijderen van de eventueel in de stukken aanwezige gegevens over derden.
De deskundige voert het woord:
Als een machtiging wordt gegeven tot verstrekking van de gegevens, dan zal ik eventuele aanwezige gegevens over derden eruit halen. De stukken gaan echt over individuele klachten en behandeling van verdachte.
De raadsman vraagt aan de deskundige of de gegevens van derden uit de stukken gehaald kunnen worden zonder de context te verliezen.
De deskundige voert het woord:
De stukken gaan vooral over de problematiek van verdachte zelf. De context van een relatie is niet van belang. De context om de klachten en behandeling van verdachte te begrijpen blijft overeind. Het zou lastig zijn als het gaat om partnerrelatietherapie, maar in dit geval gaat het om individuele diagnostiek en behandeling van verdachte.
Verdachte verklaart als volgt:
Ik heb aanvankelijk hulp gezocht voor mijn ex-vriendin. Hoe kan het dan zijn dat de deskundige niets heeft gelezen over mijn ex-vriendin.
(…)
De raadsman voert het woord:
Ik persisteer bij hetgeen ik op 29 augustus 2024 heb bepleit. In aanvulling daarop merk ik op dat de deskundige niet met absolute zekerheid kan zeggen of de stukken geen gegevens van derden bevatten en zo ja, hoeveel gegevens dat zijn. Dan kan ook niet worden gesteld dat de context van de stukken overeind blijft als de gegevens van derden eruit worden gehaald. Het hof heeft ambtshalve de taak om gegevens van derden te beschermen.”
2.6
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 augustus 2024 blijkt dat de raadsman op die zitting het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn ter zitting overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota. Die pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“In de zaak van cliënt kan in de reden voor de weigering van medewerking aan het onderzoek en in de aard en beschreven inhoud van de bruikbaar geachte documenten, geen bijzondere reden worden gevonden voor toewijzing van de vordering. Uit het PBC-rapport kan worden vastgesteld dat het geen aanwijzingen bevat dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van de TBS-maatregel. Verder heeft de verdenking betrekking op weliswaar ernstige geweldsmisdrijven, maar het gaat hier voornamelijk om pogingen, geen voltooide delicten, en de delicten zijn naar de mening van de verdediging niet gepleegd onder bijzondere omstandigheden.
Het PBC-rapport bevat verder geen overwegingen over het recidivegevaar dat uitgaat van cliënt. Ook kan worden vastgesteld dat het uittreksel uit de justitiële documentatie van cliënt geen recente eerdere zware geweldsmisdrijven vermeldt.
Alles afwegende is in geval van cliënt níet een zodanige noodzaak tot het onderzoeken van het bestaan van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en evenmin bestaat er anderszins een dwingende eis in het algemeen belang, dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en de met doorbreking van het medisch beroepsgeheim gepaard gaande schade aan het vertrouwen in de medische stand gerechtvaardigd is.
In dat verband verwijs ik naar de uitspraak van de
Hoge Raad 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1200. Die zaak is met cliënts zaak te vergelijken. Ook in die zaak is de vordering afgewezen, omdat de noodzakelijkheid niet was gebleken. Ik verzoek u die lijn te volgen.
Kortom: afwijzing van de vordering.”
2.7
De bestreden beschikking van het hof van 12 november 2024 houdt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – het volgende in:

4. Afweging van belangen
4.1.
De maatstaf bij de afweging
Het hof hanteert de maatstaf die eerder is gegeven in de beschikking van het hof van 3 februari 2022, nr. P21/420. De Hoge Raad heeft het tegen die beschikking gerichte cassatieberoep verworpen in de beschikking van 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1200, NJ 2022/384. De verwerping van het onder meer in de pleitnota gemotiveerde standpunt van de raadsman dat de vordering moet worden afgewezen, berust op een andere weging van de hierna genoemde gronden.
De bedoelde beschikking van het hof houdt onder meer in:
"Uit artikel 8 EVRM en het stelsel van de wet, zoals toegelicht in de parlementaire geschiedenis, volgt dat het hof dient te beoordelen of de doorbreking van het medisch beroepsgeheim ook in het individuele geval proportioneel is, dat wil zeggen wordt gerechtvaardigd door een dwingende eis in het algemeen belang. Naar het oordeel van het hof dienen daartoe alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, zoals de aard en de ernst van het feit waarvan verdachte wordt verdacht (in ieder geval een zogenoemd geweldsmisdrijf), de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de voor de vordering tot verstrekking aangevoerde gronden, de reden voor de weigering tot medewerking aan het onderzoek, het advies van de commissie, de aard en beschreven inhoud van de in het advies genoemde gegevens alsmede de visie van verdachte hierop, aanwijzingen dat bij verdachte sprake is van een stoornis die nader onderzoek vergt en aanwijzingen voor het gevaar dat verdachte een strafbaar feit zal begaan.
Bij die beoordeling dient te worden betrokken dat, zoals hiervoor uiteengezet en anders dan in de parlementaire geschiedenis is betoogd, de aan de rapporteurs verstrekte gegevens ook buiten de kring van de Adviescommissie en de rapporteurs openbaar kunnen worden. Zodra deze gegevens in een rapport voor de strafrechter worden verwerkt zijn de gegevens immers kenbaar. Dit is een verschil met het aangehaalde arrest van het EHRM van 25 februari 1997 (Z. tegen Finland) waarin belang werd gehecht aan waarborgen om de medische gegevens geheim te houden (ro. 103 en 107). Verder is in deze zaak de noodzaak voor de doorbreking van het medisch beroepsgeheim gevonden in het onderzoek naar gepleegde strafbare feiten en de vervolging van de daders (ro. 97). Doorbreking van het beroepsgeheim op grond van artikel 37a Sr vindt zijn reden in het minder concrete en minder acute belang van het voorkomen van een toekomstig strafbaar feit door oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, terwijl nog niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor oplegging is voldaan. Dat wordt juist onderzocht. Dit dient te worden meegewogen in het oordeel of verstrekking van de persoonsgegevens ook in het individuele geval proportioneel is.
Bij het antwoord op de vraag of een dwingende eis in het algemeen belang bestaat, komt daarom ook betekenis toe aan omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat een zodanige noodzaak bestaat tot het onderzoeken van het bestaan van een stoornis, met het oog op het opleggen van een maatregel ter bescherming van anderen en ter vermindering van recidive, dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim gerechtvaardigd is. Het hof wijst er in dit verband op dat artikel 1.1, onder i, aanhef, Bagwo onder een weigerende observandus de verdachte verstaat ten aanzien van wie de rechter al oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt.”
4.2.
Afweging in het kader van de onderhavige vordering
Het misdrijf en de omstandigheden van het geval
Verdachte wordt onder meer verdacht van ernstige (gewelds)delicten. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor een eendaadse samenloop van poging tot verkrachting, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met verkrachting en bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling en ook de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en mishandeling. De ten laste gelegde pogingen tot verkrachting wegen in dit geval zwaar. Daarbij valt in het strafdossier het volgende op: de twee incidenten zijn begaan in de vroege ochtend op plekken waar (nagenoeg) niemand was; de twee slachtoffers lijken willekeurig gekozen; verdachte is in een tijdsbestek van nog geen anderhalf uur achter meerdere vrouwen aangegaan, waarbij hij een van die vrouwen onverhoeds heeft aangeraakt en twee vrouwen heeft hij, na een achtervolging, van achteren aangevallen en geprobeerd te overmeesteren door op hen te gaan zitten en liggen. Aan beide situaties kwam een einde nadat voorbijgangers ingrepen.
Aanwijzingen voor een stoornis en voor gevaar voor herhaling in de toekomst
In het PBC rapport wordt geconcludeerd dat op grond van de beschikbare informatie over het psychisch functioneren van verdachte hoogstens kan worden gesteld dat er aanwijzingen zijn voor middelengebruik, maar er is onvoldoende informatie beschikbaar om vast te stellen of dit het niveau van een stoornis bereikt. Er zijn geen aanwijzingen dat er naast cannabis sprake is van gebruik van andere middelen, maar dit kan ook niet worden uitgesloten.
In de vroege levensloop van verdachte zijn er verschillende gebeurtenissen die als traumatisch en/of problematisch voor de ontwikkeling kunnen worden beschouwd. Tijdens het verblijf in het PBC worden er geen aanwijzingen voor een stoornis op gebied van trauma waargenomen. Het wordt bij gebrek aan onderzoek niet duidelijk of en in hoeverre er sprake is van traumatische gebeurtenissen bij verdachte, zo ja, welk effect deze op het leven van verdachte hebben of hebben gehad en in hoeverre deze het niveau van een stoornis bereiken. Traumatische gebeurtenissen op jonge leeftijd kunnen daarnaast leiden tot een verstoorde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Vanuit het milieurapport komt vooral een beeld naar voren van een man met aanwijzingen voor gedragsproblemen in zijn intieme relaties. Er zijn verschillende aangiften tegen hem gedaan door verschillende partners.
Gedurende zijn verblijf in het PBC worden er ook geen aanwijzingen gezien voor gedrag passend bij een persoonlijkheidsstoornis. Het is echter door de weigering van verdachte niet mogelijk geweest om zicht te krijgen op de gedachten en gevoelens van verdachte over verschillende belangrijke levensthema’s. Het is daarmee niet mogelijk om een persoonlijkheidsstoornis volledig uit te sluiten, al zijn er vanuit het huidige onderzoek onvoldoende aanwijzingen om een persoonlijkheidsstoornis nu te kunnen stellen.
Er is onvoldoende bekend over de aanwezigheid van een psychopathologische stoornis, risicofactoren, beschermende factoren en contextuele factoren om een uitspraak te kunnen doen over het risico op recidive dat voortvloeit uit eventuele pathologische gedragingen en/of handelingen van verdachte.
Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat verdachte op 22 april 2010 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren voor moord op zijn toenmalige vriendin. Verdachte heeft in het kader van een observatie door het PBC in 2008 in die zaak eveneens geweigerd om aan het gedragskundig onderzoek mee te werken, waardoor het voor de rapporteurs destijds ook niet mogelijk was de vraag te beantwoorden of bij verdachte in het bijzonder ten tijde van het destijds tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De voorzitter van de Adviescommissie heeft nader toegelicht dat de in het Advies genoemde persoonsgegevens
in behoorlijke mateantwoord geven op de vragen in het PBC rapport. Hij is van oordeel dat bij beschikbaarheid van die gegevens bij de PBC rapporteurs, zij tot een duidelijke conclusie hadden kunnen komen over de aan- of afwezigheid van (kort gezegd) een stoornis en of dit doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde, Uit het voorgaande leidt het hof af dat de te verstrekken gegevens een substantiële toegevoegde waarde zullen hebben voor het nadere onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de eventuele toerekenbaarheid van het tenlastegelegde en het mogelijke recidivegevaar.
De redenen voor de weigering tot medewerking aan het onderzoek
In het voorgaande kwam al naar voren dat verdachte geen toestemming verleent voor het gebruik van zijn (medische) persoonsgegevens vanwege (thans nog) de privacy van zijn exvriendin en vanwege het vertrouwen in medische professionals en hun beroepsgeheim.
Daarmee wordt onmiskenbaar een beroep gedaan op rechtens te respecteren belangen, maar deze belangen wegen gelet op alle hierboven in aanmerking genomen omstandigheden van het onderhavige geval, in hun onderling verband en samenhang bezien, niet op tegen het belang van (de bescherming van) de maatschappij. In het bijzonder geldt hierbij nog dat het hof oordeelt dat een belang van de ex-vriendin bij het al dan niet verstrekken van haar (medische) persoonsgegevens kan en moet worden gerespecteerd. De voorzitter van de Adviescommissie heeft in raadkamer meegedeeld dat hij de vraag van het hof of er (medische) persoonsgegevens van de ex-vriendin in de in het Advies bedoelde te verstrekken gegevens staan, nu niet met absolute zekerheid durft te beantwoorden, maar dat hem niet bijstaat dat er zich bij de te verstrekken informatie dergelijke gegevens van de vriendin bevinden. Hij deelt vervolgens mee dat hij (ingeval een machtiging wordt gegeven) er op zal toezien dat de te verstrekken gegevens betrekking hebben op de verdachte en in voorkomend geval (medische) persoonsgegevens die daarop niet zien alsnog zal (laten) verwijderen zonder dat dit afdoet aan de context.

5.Slotsom

Het hof zal alle omstandigheden in aanmerking genomen de vordering toewijzen omdat het van oordeel is dat de doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door een dwingende eis in het algemeen belang.”

3.Het middel

3.1
Voor een goed begrip van de problematiek c.q. (de bespreking van) het middel citeer ik op deze plaats het in HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1200,
NJ2022/384, m.nt. P.A.M. Mevis, opgenomen toetsingskader voor het toepassing geven aan art. 37a lid 7 Sr. In die beschikking is onder meer het volgende overwogen:
“2.4.1
Met de invoering van artikel 37a leden 6 tot en met 9 Sr, in samenhang met het Besluit
[A-G: het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi], heeft de wetgever willen voorzien in een met waarborgen omgeven regeling, waarin in specifieke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken met als doel de rechter inzicht te geven in de vraag of tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Lid 7 van die bepaling vereist onder meer dat de penitentiaire kamer van het hof machtiging verleent om, kort gezegd, de persoonsgegevens die de multidisciplinaire commissie heeft verkregen te gebruiken bij een op te stellen rapport of advies over de persoonlijkheid van de verdachte.
2.4.2
Voor het verlenen van de machtiging is op grond van artikel 37a lid 6 Sr in ieder geval vereist dat de verdachte wordt verdacht van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e Sr, en dat het hof vaststelt dat de verdachte weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Bij dit laatstgenoemde oordeel moet in ieder geval zijn voldaan aan de - door eisen van subsidiariteit ingegeven - voorwaarden in artikel 1.1, aanhef en onder i., van het Besluit om de verdachte te kunnen aanmerken als ‘weigerende observandus’.
2.4.3
Verder volgt uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis dat de beoordeling door het hof mede ertoe strekt te waarborgen dat in het voorliggende geval de doorbreking van het medisch beroepsgeheim en de inbreuk op verdachtes - mede door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde - recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, beantwoordt aan de eisen van proportionaliteit. In het kader van deze individuele proportionaliteitstoets moet de rechter dus ook beoordelen of de doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden van het concrete geval, waarbij onder meer aandacht kan zijn voor de aard en de ernst van het tenlastegelegde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, wat overigens bekend is over (de persoon van) de verdachte, en de inhoud van het rapport van de multidisciplinaire commissie. De omvang van de motiveringsplicht ter zake is mede afhankelijk van wat door het openbaar ministerie en de verdediging wordt aangevoerd.”
3.2
In zijn beschikking heeft het hof aansluiting gezocht bij dit toetsingskader. Hierover wordt in cassatie (terecht) niet geklaagd.
3.3
In het middel wordt (wel) opgekomen tegen (de motivering van) de toewijzing van de vordering tot verlening van een machtiging voor het gebruik van persoonsgegevens van de verdachte als bedoeld in art. 37a lid 7 Sr. Voor de verdachte was een belangrijke reden om zijn medewerking aan het onderzoek te weigeren de afscherming van persoonsgegevens van zijn ex-vriendin. Het hof heeft daar oog voor gehad en heeft geoordeeld “dat een belang van de ex-vriendin bij het al dan niet verstrekken van haar (medische) persoonsgegevens kan en moet worden gerespecteerd”. De voorzitter van de Adviescommissie heeft op zitting verklaard dat het uit de stukken schrappen van de persoonsgegevens van de ex-vriendin van de verdachte, voor zover die al in de stukken voorkomen (dat stond hem niet bij), geen afbreuk doet aan de context om individuele klachten van de verdachte en de behandeling daarvan te begrijpen. Volgens de steller van het middel is de informatie van de ex-vriendin “wel degelijk van belang voor de context van (…) eventuele/mogelijke klachten (van de verdachte) en behandeling daarvan, en kan dan niet zonder meer worden gesteld dat die context overeind blijft. Zeker wanneer in aanmerking wordt genomen dat vanuit het milieurapport vooral een beeld naar voren komt van een man met aanwijzingen voor gedragsproblemen in zijn intieme relaties en het gegeven dat requirant verdacht wordt van onder andere zedendelicten”. Dit klemt te meer omdat ter zitting door de betrokkene is verklaard dat hij juist hulp heeft gezocht voor zijn exvriendin die werkzaam is (geweest) voor een justitiële instantie. Het voorgaande, onderbouwd met literatuur uit de (forensische) psychiatrie, leidt er volgens de steller van het middel toe dat het hof de voorzitter van de Adviescommissie opdracht had moeten geven de aanwezigheid van gegevens van derden en het eventueel verloren gaan van de context van de eventuele klachten van de betrokkene en de behandeling daarvan bij verwijdering van die gegevens te onderzoeken, alvorens het onderzoek ter terechtzitting te sluiten en de vordering toe te wijzen.
3.4
Het hof heeft als opdracht om te beoordelen of de doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden van het concrete geval. In dat kader heeft het hof – zoals blijkt uit de hiervoor onder randnr. 2.6 geciteerde beschikking – een inzichtelijke afweging gemaakt. In die afweging heeft het hof betrokken de ernst van de feiten en de specifieke omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, het gebrek aan informatie over de aanwezigheid van een (psychopathologische) stoornis en het risico voor herhaling, en van hetgeen de ter zitting als deskundige gehoorde voorzitter van de Adviescommissie heeft verklaard over de beschikbare informatie (bij beschikbaarheid daarvan hadden de PBC-rapporteurs volgens hem tot een duidelijke conclusie kunnen komen over de aan- of afwezigheid van een stoornis en of die stoornis doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde), alsmede over de vraag of zich daaronder medische persoonsgegevens van de ex-vriendin van de verdachte bevinden (welke vraag hij niet met absolute zekerheid durft te beantwoorden, maar dat staat hem niet bij. Daarnaast heeft hij gezegd dat hij in voorkomend geval (medische) persoonsgegevens die geen betrekking hebben op de verdachte alsnog zal (laten) verwijderen zonder dat dit afdoet aan de context).
3.5
Het hof heeft expliciet overwogen dat het standpunt van de raadsman “berust op een andere weging van de (…) genoemde gronden.” Daarbij heeft het hof stilgestaan bij de status en bijzonderheden van de gegevens. Áls er al (medische) persoonsgegevens van de ex-vriendin in de beschikbare gegevens voorkomen, brengt de voorgenomen verwijdering daarvan niet zonder meer met zich dat de overgebleven informatie irrelevant of in het geheel onbruikbaar wordt. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2024 (p. 2 en 3) volgt dat het (ook) kan gaan om anonimisering (waarmee de context niet verloren hoeft te gaan) en dat is geëxpliciteerd dat “de stukken (echt) gaan over individuele klachten en behandeling van de verdachte”. Tot het instellen van een nader onderzoek, te verrichten door de voorzitter van de Adviescommissie, was het hof niet gehouden. Op de zitting is ook niet om een dergelijk nader onderzoek of om aanhouding verzocht.
3.6
De beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering van de advocaat-generaal acht ik niet onbegrijpelijk en die beslissing is bovendien toereikend gemotiveerd.
3.7
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Volgens art. 1.1, aanhef en onder i, van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi is van een weigerende observandus sprake bij “een verdachte van een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e (Wetboek van Strafrecht), ten aanzien van wie de rechter toepassing van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht overweegt en die: