In deze zaak is de verdachte, geboren in 1984, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit gebeurde op basis van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het hof van mening was dat de verdachte geen bezwaren had opgegeven tegen het vonnis van de politierechter. De verdachte was eerder op 21 juli 2023 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, en had op 24 juli 2023 hoger beroep ingesteld. De advocaat van de verdachte had op 24 november 2023 een appelschriftuur per e-mail naar de strafgriffie van het hof gestuurd, waarin de redenen voor het hoger beroep werden uiteengezet.
Echter, het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen geen bezwaren had ontvangen. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen bezwaren waren opgegeven, aangezien de appelschriftuur wel degelijk was ingediend en in goede orde was ontvangen. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.
De zaak benadrukt het belang van correcte communicatie en documentatie in het hoger beroep, en hoe een misinterpretatie van ingediende stukken kan leiden tot onterechte niet-ontvankelijkheid. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie aangegeven dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is, gezien de feiten en de ingediende stukken.