ECLI:NL:PHR:2025:476

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
24/01477
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan bezwaren tegen vonnis

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1984, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit gebeurde op basis van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het hof van mening was dat de verdachte geen bezwaren had opgegeven tegen het vonnis van de politierechter. De verdachte was eerder op 21 juli 2023 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, en had op 24 juli 2023 hoger beroep ingesteld. De advocaat van de verdachte had op 24 november 2023 een appelschriftuur per e-mail naar de strafgriffie van het hof gestuurd, waarin de redenen voor het hoger beroep werden uiteengezet.

Echter, het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen geen bezwaren had ontvangen. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen bezwaren waren opgegeven, aangezien de appelschriftuur wel degelijk was ingediend en in goede orde was ontvangen. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

De zaak benadrukt het belang van correcte communicatie en documentatie in het hoger beroep, en hoe een misinterpretatie van ingediende stukken kan leiden tot onterechte niet-ontvankelijkheid. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie aangegeven dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is, gezien de feiten en de ingediende stukken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01477
Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 3 april 2024 (parketnummer 21-003681-23) door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (bij verstek) met toepassing van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 juli 2023.
1.2
Het cassatieberoep is op 16 april 2024 ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat te Utrecht, hebben bij schriftuur van 27 juni 2024 één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. Bij tijdig ingediende aanvullende schriftuur van 1 juli 2024 is het middel tekstueel aangepast en is de eerder ingediende schriftuur ingetrokken.
1.3
Het middel is terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak.

2.Het middel

2.1
In het middel wordt geklaagd dat “het oordeel [van het hof] dat [de verdachte] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat geen bezwaren zijn opgegeven, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onbegrijpelijk is, nu uit het proces-verbaal ter terechtzitting blijkt dat een e-mailbericht met als bijlage een appelschriftuur houdende de redenen van het hoger beroep, aan de strafgriffie verzonden is.”
2.2
Uit de in cassatie ter beschikking staande stukken blijkt het volgende.
2.3
De verdachte is bij vonnis van 21 juli 2023 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (bij verstek) veroordeeld.
2.4
Op 24 juli 2023 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.5
Op 24 november 2023 heeft de raadsman van de verdachte de appelschriftuur per e-mail verstuurd naar het e-mailadres van de strafgriffie van het hof. Dit e-mailbericht houdt in:
“Geachte heer/mevrouw,
In opgemelde zaak treft u bijgaand aan mijn appelschriftuur zoals ik deze heden naar de strafgriffie van de rechtbank Midden-Nederland heb verzonden. De zaak staat bij uw hof geappointeerd op 4 december aanstaande in het kader van een zogenaamde rolzitting. Ik bericht u thans op voorhand dat ik niet ter zitting zal verschijnen. Voor het verder plannen treft u bijgaand aan mijn verhinderdata betreffende de maanden februari, maart en april 2024.
Februari: 1, 2, 5, 22
Maart: 7, 9, 19, 25, 28
April: 2, 23, 25”
2.6
De bij het e-mailbericht als bijlage opgenomen appelschriftuur houdt in:

APPELSCHRIFTUUR
(…)
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te [...] , op het kantoor van [advocaat], die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze appelschriftuur te ondertekenen en in te dienen:
1. De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft d.d. 21 juli 2023 vonnis gewezen in de zaak met bovengenoemd parketnummer en appellant daarbij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en de vordering TUL inzake parketnummer 20-001086-20 toegewezen voor de duur van 7 dagen.
2. Tegen dit vonnis is appellant op 24 juli 2023 – aldus tijdig – in hoger beroep gekomen.
Het onderhavige appel richt zich tegen de strafmaat[
cursivering door mij, A-G].
REDENEN WAAROM
Appellant verzoekt in hoger beroep, met inachtneming van hetgeen door hem bij de behandeling van dat hoger beroep naar voren zal worden gebracht, recht te doen.”
2.7
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2023 (de zogenoemde rolzitting) houdt het volgende in (met weglating van voetnoot):
“De verdachte genaamd:
(…)
is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, [advocaat], is evenmin verschenen.
(…)
De voorzitter deelt mede dat de raadsman voorafgaand aan de zitting een e-mail heeft gestuurd, waaruit volgt dat het hoger beroep zich richt tegen de strafmaat. De raadsman van verdachte heeft tevens verhinderdata overgelegd, aan de hand waarvan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte gepland is.
Het hof:
- Schorst het onderzoek voor bepaalde tijd tot
3 april 2024 om 15.10 uur tot 15.25 uur;
- beveelt de
oproeping van de verdachtetegen voornoemd tijdstip, met
tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
2.8
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2024 houdt het volgende in:
“De verdachte genaamd:
(…)
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig [advocaat], die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek uw hof verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvorering.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest ter openbare terechtzitting uit.”
2.9
Het bestreden arrest houdt het volgende in:

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
2.1
Art. 416 lid 2 Sv luidt:
“Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.11
Over het middel kan ik kort zijn. Uit de onder randnr. 2.6 geciteerde appelschriftuur blijkt dat – anders dan het hof heeft overwogen – namens de verdachte wel degelijk bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2023 blijkt verder dat het hof de appelschriftuur in goede orde heeft ontvangen en kennis heeft genomen van de inhoud daarvan, namelijk dat het hoger beroep is gericht tegen de strafmaat. Daarmee is het op 3 april 2024 uitgesproken oordeel van het hof dat de verdachte op de voet van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, niet begrijpelijk. In het middel wordt daarover terecht geklaagd. [1]

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1466 en de conclusie van A-G Spronken vóór dat arrest en HR 8 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1391 en de conclusie van mijn hand vóór dat arrest.