ECLI:NL:PHR:2025:377

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
22/02613
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van bedreiging en brandstichting met ambtshalve opmerking over redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte veroordeeld voor uitlokking van bedreiging en brandstichting, met een gevangenisstraf van 88 maanden. De verdachte had een zakelijk conflict met [benadeelde 2] en heeft geprobeerd zijn vordering op legale wijze te incasseren. Toen dit niet lukte, heeft hij medeverdachten ingeschakeld om druk uit te oefenen op [benadeelde 2]. De verdachte heeft hen beloften gedaan en inlichtingen verstrekt, wat leidde tot bedreigingen en brandstichtingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, maar de uitlokking tot bedreiging is wel bewezen verklaard. De conclusie van de procureur-generaal is dat de klacht over de innerlijke tegenstrijdigheid van het arrest terecht is, maar niet tot cassatie leidt vanwege onvoldoende belang. De redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02613
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 12 juli 2022 de verdachte voor 1. uitlokking van bedreiging, 3. uitlokking van brandstichting, 4. uitlokking van poging tot het medeplegen van brandstichting, 5. uitlokking van bedreiging, 6. uitlokking van medeplegen van brandstichting en 7. uitlokking van (medeplegen van) bedreiging, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 88 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslissingen genomen over vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 22/02575. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 14 juli 2022 ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Met het middel wordt opgekomen tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van, kort gezegd, uitlokking van bedreiging (feit 1, primair).
1.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar slechts ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige. Terugwijzing is niet aan de orde.

2.Het middel

2.1
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte dan wel onvoldoende met reden omkleed heeft geoordeeld dat het opzet van de verdachte ten aanzien van de onder 1. primair bewezen verklaarde uitlokking van bedreiging was gericht op de gehanteerde bedreigingswijze, te weten de brandstichting. Volgens de stellers van het middel is het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig. Die tegenstrijdigheid bestaat eruit dat het hof in de bewezenverklaring van de onder 1. ten laste gelegde uitlokking tot bedreiging, een ook onder 2. ten laste gelegde brandstichting heeft betrokken, terwijl het hof de verdachte van dat onder 2. ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken.
2.2
Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik eerst de bewezenverklaring en de (nadere) bewijsoverwegingen weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is onder 1. primair bewezen verklaard dat:
“ [medeverdachte 1] op 9 december 2019 te [plaats] [benadeelde 1] en/of haar familieleden, (schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde), heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door in de brievenbus van de woning van die [benadeelde 1] (gelegen aan [a-straat 1] te [plaats] ) een brief achter te laten met daarin de tekst: “Dit is de eerste en laatste waarschuwing, je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen. Zo niet dan volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin. Met vriendelijke groet, kusjes”,
en brand is gesticht bij deze woning,
welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 12 december 2019 te [plaats] en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door:
- contact te zoeken met de medeverdachte en
- hem ten behoeve van het incasseren van een gestelde incasso op [benadeelde 2] een beloning in het vooruitzicht te stellen en
- hem daarvoor te voorzien van de adres- en persoonsgegevens van [benadeelde 1] .”
2.4
Onder het kopje “Bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot het bewijs” heeft het hof – voor zover relevant voor de bespreking van het middel en met weglating van voetnoten – het volgende overwogen:
“Het hof neemt een groot deel van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen over. De overgenomen delen uit het vonnis van de rechtbank zijn hieronder cursief weergeven. Voor zover daarin rechtbank of zij staat geschreven wordt gerechtshof of hij bedoeld. Het hof vult de bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank op sommige plekken aan, ook omdat het hof, anders dan de rechtbank, wel tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde komt.
Feiten 1 en 3 tot en met 7
De aanleiding: conflict tussen [verdachte] en [benadeelde 2]
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een zakelijk conflict heeft met [benadeelde 2] .
In 2012 heeft verdachte een lening aangevraagd bij het bedrijf [A] van [benadeelde 2] . [getuige 1] , eigenaar van een incassobureau, heeft verklaard dat verdachte via een ingewikkelde en ongebruikelijke constructie met een Zwitsers bedrijf van [benadeelde 2] aan waardepapieren kon komen waarmee hij een lening van 3 tot 5 miljoen zou kunnen afstuiten. Verdachte heeft een bedrag van ruim € 150.000 betaald om deze financiering te kunnen krijgen maar er zijn geen waardepapieren gekocht en geleverd.
Het bedrag dat [verdachte] aan [benadeelde 2] heeft (aan)betaald, heeft hij nooit teruggekregen.
Op 25 februari 2020 is op de achterbank van het voertuig van verdachte onder meer een dossier aangetroffen met de tekst “ [B] ”. Dit is het bedrijf van [benadeelde 2] . Het dossier is voorzien van een handgeschreven gele post-it sticker waarop staat vermeld:
Inleg 2012 € 195.550,-
Rente, kosten, ellende etc 2018 € 500.000,-
De totale vordering op [B] bedraagt volgens dit dossier € 695.550,-. In het dossier worden de personalia van [benadeelde 2] en zijn echtgenote [betrokkene 1] vermeld. Tevens worden hun telefoonnummers en woonadres in [plaats] vermeld. Verder zijn personalia en adresgegevens van de dochter van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , in [plaats] vermeld.
Verdachte heeft zich in april 2019 gewend tot [getuige 2] , eigenaar van incassobureau [C] BV, voor een incasso op [benadeelde 2] . Er is door [C] een brief gestuurd aan [benadeelde 1] met daarin een aanmaning tot het betalen van een bedrag van € 703.286,17. [getuige 2] heeft verdachte ermee geconfronteerd dat het incassodossier niet haalbaar was. Verdachte heeft toen aangegeven dat hij wilde dat er heel veel druk opgelegd werd. Het ging specifiek om het onder druk zetten van de dochter van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] . Op 6 november 2019 heeft [getuige 2] aan verdachte laten weten dat hij ‘zaken die meer dan maatschappelijk acceptabele druk nodig hebben’ niet zal uitvoeren en hij heeft toen het contact met verdachte beëindigd.
Uit chatgesprekken tussen [getuige 2] en verdachte volgt het volgende:
[verdachte] , 7-6-2019: "Hij heeft van 4 man geld gepakt en voor niemand iets geregeld. En het is nu tijd om af te rekenen." "Kan je zo meerdere referentie adressen geven om te checke wie [benadeelde 1] is." "De enigste gevoelige snaar is, [plaats] !!" "Hij heeft geld gepakt, en nu moet het terug. Its pay time." "...ga geen jaren procederen."
[verdachte] , 29-6-2019: "...die auwe gaat liever dood dan van zijn poen af."
[getuige 2] , 29-6-2019: "Ja dat geloof ik best maar ik vertrouw op een zwakke plek."
(...)
[verdachte] , 29-6-2019: "Ik denk dat meenemen het beste is." "Dan weet hij meteen dat het serieus is." (...)
[getuige 2] , 17-7-2019: "Volgende week woensdag mag dochterlief mee."
[verdachte] , 17-7-2019: "Dat is goed nieuws."
[getuige 2] , 6-11-2019: "De zaken die meer dan maatschappelijk acceptabele druk nodig hebben om tot betaling te bewegen zullen wij niet uitvoeren."
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
"Ik ben hij [verdachte] thuis geweest. Hij had een vordering die wilde hij geïncasseerd hebben. Ik heb een heel pakket gekregen. Veel stukken op basis waarvan het bedrag is opgebouwd. Er zaten allerlei foto 's tussen van [benadeelde 1] . Dat is niet gebruikelijk. Hij had al een heel dossier klaar gemaakt en dat heeft hij in zijn geheel aan mij overhandigd. Een legale incasso was zeker de insteek in eerste instantie. Je moet een partij hebben op wie je kunt verhalen. Dat was een probleem en dat is met [verdachte] besproken. Hij heeft gezegd dat ze meer onder druk gezet moesten worden. Er is wel wat besproken over ontvoering, dat dat mogelijk de enige optie was om druk te zetten. Dat zou gaan om zijn dochter. Er zijn wel dingen besproken om zoiets te gaan doen. Ik heb hem gebeld dat ik hier niet meer aan mee wilde werken en dat dit mijn grens was. Hij wilde dat er heel veel druk gelegd werd. Het ging specifiek om zijn dochter onder druk te zetten. Als je überhaupt al dat soort dingen bespreekt is het voor mij illegaal terrein."
Contacten tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
Uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat op 1 december 2019 het nummer van medeverdachte [medeverdachte 2] (" [medeverdachte 2] ") is opgeslagen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 26 november 2020 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [medeverdachte 1] vier weken voor hij werd opgepakt (op 24 december 2019, toevoeging door de rechtbank) heeft leren kennen. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hij sinds anderhalve week voor kerst bij [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) verbleven.
Uit onderzoek van de telefoon van [verdachte] blijkt onder meer de volgende berichtenwisseling op 29 november 2019 en 30 november 2019 tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] : Ik weet wel iemand
Alleen beloning als die met geld terugkomt
[verdachte] : Jij snapt hem
[verdachte] : Regel maar een afspraak, dan gaan we in gesprek.
Moeten wel mensen zijn die echt tot gaatje gaan
Hebben er al meer aan gewerkt maar haakte af
Als je mij appt zal ik je vast een document doorsturen
Krijg je een idee van de omvang.
Morgen gas d'r op pik, dat we iets verdienen !!!
[medeverdachte 2] : Ja heb ze al gesproken wij komen sws langs bij jou
We zorgen dat we rond drie uur bij jou zijn.
Ok moet je adres ff geven.
[verdachte] : [c-straat 1] (..) [plaats] .
[medeverdachte 2] : Ok ok
Je ziet me morgen.
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat het nummer [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik is. Uit de historische verkeersgegevens van dit nummer is gebleken dat op […] om 15.28/15.29 uur de mastlocatie T Mobile- […] locatie [b-straat 1] in [plaats] aanstraalde. Deze mastlocatie staat in de directe nabijheid van het adres van verdachte.
Uit onderzoek van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt eveneens de volgende berichtenwisseling op 1 december 2019 tussen 14:07 uur en 14:29 uur tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] : Rij ff langs hem dan
[medeverdachte 1] : Ja goed pik [betrokkene 2] eerst op dan rijden we ff langs hem, hoor je ons zo
staan bij hem voor
[medeverdachte 2] : OK
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat zij samen op 8, 12 en 21 december 2019 in [plaats] zijn geweest. Dit wordt bevestigd door onderzoek van (de historische verkeersgegevens van) de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Telefoonnummer [telefoonnummer 1]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoonnummers die verdachte gebruikt. In een proces-verbaal wordt daarover onder meer het volgende vermeld:
"Bij de aanhouding had hij een mobiele telefoon, een Apple Iphone 5s bij zich.
In zijn auto werd een tweede telefoon, een Nokia, aangetroffen.
De Iphone 5s was voorzien van een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het nummer [telefoonnummer 1] kwam op meerdere plaatsen in de telefoon voor. Ik zag dat dit nummer onder de User Accounts stond met de gebruikersnaam [verdachte] , gekoppeld aan Whats-app. Verder stond het nummer in de contactlijst onder de naam [verdachte] .
In de Call Log was te zien dat dit nummer was gebruikt voor telefoongesprekken via Whatsapp met verschillende contacten.
Ik zag dat i[n] Whats-app dit nummer werd gebruikt als contactnummer van [verdachte] (owner) en dat er met dit nummer contact was via Whats-app met vele verschillende contacten.
In een uitgebreide chat met getuige [getuige 2] werden meerdere berichten met gegevens verstuurd door de gebruiker van [telefoonnummer 1] , waaronder:
- Op de vraag of hij een afschrift van een brief kan ontvangen geeft de gebruiker het adres [e-mailadres] door (pagina 583 en 597)
- Kort na dit bericht volgt een bericht met de tekst: "Top brief, kort en zakelijk, zal een hoop onzin op terugkomen". Kennelijk is de brief ontvangen en gelezen door de gebruiker van het genoemde email adres. (pagina 584)
- De gebruiker onderschrijft zijn berichten niet altijd, maar doet dat enkele keren wel met Gr [verdachte] , [verdachte] vr gr [verdachte] of Gr [verdachte] (oa pagina 582 en 586)
- Door [getuige 2] wordt gevraagd om de gegevens, zoals het thuisadres, van de gebruiker te bevestigen. [getuige 2] geeft op: [verdachte] , [c-straat 1] , [plaats] . De gebruiker antwoordt met: "Ja" en vraagt hoe laat het bezoek zal komen (pagina 611)
- Op de vraag van [getuige 2] om een bankrekeningnummer geeft gebruiker door: [rekeningnummer] , [verdachte] (pagina 629)
In een eerder verhoor van verdachte [verdachte] (van 30 maart 2017) verklaarde [verdachte] onder andere dat hij het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik had gehad en dat het mailadres [e-mailadres] van hem was.
De getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij apps ontving van [verdachte] via het nummer [telefoonnummer 1] .
Op basis van het voorgaande gaat het hof, ongeacht de verklaring van de zoon van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat verdachte dit nummer in of na 2015 niet meer in gebruik zou hebben gehad, ervan uit dat verdachte ook na 2015 nog gebruikmaakte van het telefoonnummer dat eindigt op […] en daarmee onder meer voornoemde gesprekken voerde met [getuige 2] .
Overige relevante contacten
Uit de tap op de telefoon van verdachte is onder meer het volgende gesprek op 16 december 2019 met [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ) naar voren gekomen:
“ [betrokkene 3] : Ik denk dat ik morgen in de buurt ben, morgen. Dat ik zelf wel langs rij, overdag. Als ik morgen zelf langs rij en ik bel ook gewoon even aan, zeg ik gewoon: ik moet die en die hebben. Dan weet ik dat hij er is en confronteer ik hem daarmee.
[verdachte] : En wil je dan naar [plaats] rijden of naar [plaats] ?
[betrokkene 3] : Nee naar [plaats] .
[verdachte] : Naar [plaats] . Oke want die oude zit in [plaats] natuurlijk he
[betrokkene 3] : ja maar het beste is waar zij zit.”
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging op 9 december 2019 te [plaats]
In de aangifte van [benadeelde 1] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
"Ik woon samen met mijn gezin in de tussenwoning [a-straat 1] te [plaats] . Ik woon hier met mijn man [betrokkene 4] en mijn zonen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Vannacht, 9 december 2019, omstreeks 01.30 uur, werd ik gewekt door [betrokkene 5] met de mededeling "Brand". Ik ben direct naar beneden gegaan, heb 112 gebeld, en ik zag toen al dat de carport in brand stond. Ik zag vanuit mijn woning namelijk hele hoge vlammen uit de carport en door de carport deur die toegang geeft naar de achtertuin.”
Op maandag 9 december 2019 omstreeks 01:23 uur kwam er een melding binnen bij de meldkamer van de Brandweer, er werd een uitslaande brand gemeld op het adres [a-straat 2] te [plaats] . De brandweer ging ter plaatse en trof een tweetal auto's onder een carport aan die in brand stonden en de dakconstructie van de carport stond ook in brand. De verbalisant die ter plaatse ging zag dat het een carport betrof geplaatst tussen woning nummer [a-straat 2] en [a-straat 1] en hij zag dat er twee voertuigen onder het ingestorte dak stonden. Hij zag dat de dakconstructie van de carport van perceel [a-straat 1] meer verbrand was dan van het carportdak van perceel [a-straat 2] .
Gelet op voorafgaande alsmede de aangetroffen situatie zijn volgens de verbalisant twee scenario’s mogelijk.
1: Brandstichting door het bijbrengen van open vuur waardoor de voertuigen zijn gaan branden en de carport constructie heeft aangetast met vuur.
2: Een technische oorzaak van één van de twee voertuigen waarbij de brand is ontstaan en de carport heeft aangetast middels vuur.
Beide scenario's zijn niet te onderbouwen door aangetroffen sporen, dit mede doordat de brand erg hard heeft gewoed en beide voertuigen totaal uitgebrand waren. Echter heeft gelet op het brandbeeld er zeer waarschijnlijk een hogere vuurbelasting gezeten onder de carport van perceel [a-straat 1] .
Zowel scenario 1 en 2 zijn niet te bekrachten dan wel te ontkrachtigen.
Aanvulling: in de namiddag van maandag 9 december 2019,
werd door de bewoners van perceel [a-straat 1] een briefje in de brievenbus aangetroffen met de tekst: Dit is de eerste en laatste waarschuwing je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen, zo niet volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin! Met vriendelijke groet, kusjes. (foto 6)
Dit gegeven maakt scenario 1 meer aannemelijker. Dit houdt tevens in dat er sprake is van een gevaarzetting te weten gemeen gevaar voor goederen.
In het aanvullend verhoor van aangeefster [benadeelde 1] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
“Ik woon in [plaats] . Vanmiddag (het hof begrijpt, gelet op de datum van de aangifte: 9 december 2019) zat er in mijn brievenbus één envelop zonder adressering. Ik zag dat in de brief de volgende tekst stond:
"Dit is de eerste en laatste waarschuwing je pa moet aan zijn verplichtingen voldoen. Zo niet volgen er ergere consequenties. Dit is pas het begin! Met vriendelijke groet, kusjes."”
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij twee briefjes heeft getypt. Bij een van de briefjes stond er iets met kusjes onder.
(…)
Overige bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 3 tot en met 7
Fakkels
In een proces-verbaal van de politie wordt onder meer vermeld:
"De informatie in het geheugen van de telefoon (van [medeverdachte 1] , toevoeging rechtbank) werd uitgelezen. Daaruit bleek dat op die telefoon op 10 december 2019 op het internet gezocht was met de zoekterm “Action”. Tevens was gezocht met de zoekterm “stadionfakkels”.
Op vordering van de officier van justitie werden door de ABN-Amro bank de transactie gegevens van de bankrekening van [medeverdachte 1] verstrekt. Daaruit bleek dat op 10 december 2019 voor een totaalbedrag van 13.19 euro artikelen bij de winkel “Action” te Tiel waren gekocht.
Op vordering van de officier werden door de “Action” in Tiel de gegevens van de kassabon met daarop de aangekochte artikelen verstrekt. Hieruit bleek dat door [medeverdachte 1] o.a. 5 stuks schertsvuurwerk (Bengaals vuur) waren aangekocht."
In een proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van verdachte [medeverdachte 1] wordt onder meer vermeld:
"Op 14 januari 2020 is bij een doorzoeking ter inbeslagneming onder meer aangetroffen: 2x fakkels en 1x jerrycan."
Een verbalisant heeft een vergelijking gemaakt tussen de fakkel aangetroffen bij [a-straat] in [plaats] en de fakkel aangetroffen bij [d-straat] in [plaats] met de fakkels aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] . De verbalisant komt tot de conclusie dat de fakkels hem doen voorkomen als soortgelijk.
Camerabeelden
Een verbalisant die de beelden van de brandstichting op 20 december 2019 heeft bekeken, heeft het volgende gerelateerd:
“Personen B en C herken ik van andere camerabeelden welke gemaakt zijn bij de brandstichting op 11 december om 01:33 uur aan hetzelfde adres. [d-straat 1] .”
Overig onderzoek telefoons
Uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat op 20 december 2019 16 websites werden bezocht over branden in [plaats] en [plaats] . Op 30 december 2019 werden 2 websites bezocht met informatie over de aanhouding van een verdachte voor de branden in [plaats] .
Uit onderzoek van de telefoon van verdachte blijkt dat op 9 december 2019 zogenaamde "cookies" zijn geaccepteerd/geplaatst met de naam:
www. […] .nl. en . […] .nl.
Op 11 en 20 december 2019 bleken de cookies: […] .nl en . […] .nl geplaatst/geaccepteerd te zijn.
Op 20 december 2019 bleek tevens de cookie: . [plaats] .info geplaatst/geaccepteerd te zijn.
Nadere bewijsoverwegingen
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezenverklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi ten aanzien van de tenlastegelegde strafbare feiten.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben steeds een bezoek gebracht aan verdachte op de dag voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten of de dag daarna. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 1, 8, 12 en 21 december 2019 bij verdachte geweest.
Verder is steeds benzine getankt met de bankpas van [medeverdachte 1] kort voorafgaand aan een (poging tot) brandstichting. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven, heeft [medeverdachte 1] getankt op 9, 11, 13 en 20 december 2019. Steeds werd er midden in de nacht getankt en het ging veelal om een kleine hoeveelheid benzine. Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven, is aan de hand van het tijdsverloop tussen het tanken en het tijdstip van de brandstichting alsmede de reisafstand tussen het tankstation en de plaats van het delict nagegaan of het tanken vooraf kan zijn gegaan aan het plegen van de delicten, hetgeen op alle data mogelijk blijkt.
Op de plaatsen delict van 11 en 13 december 2019 zijn frisdrankflessen gevonden waar benzine in zat en uit de beelden van de brandstichting op 20 december 2019 blijkt dat daar ook drinkflessen zijn gebruikt. Er zijn vuurwerkfakkels aangetroffen op de plaatsen delict van 11, 13 en 20 december 2019. Uit de beelden van de brandstichting op 11 december 2019 blijkt dat wc-papier wordt gebruikt en bij de poging tot brandstichting op 13 december 2019 is een wc-rol op de plaats delict achter gebleven. De brandstichtingen vonden plaats in de nacht.
Kort voor of na de brandstichting op 9 december 2019 is een dreigbrief in de brievenbus gedaan waarin wordt gewaarschuwd dat ‘je pa aan zijn verplichtingen moet voldoen en, zo niet, dan volgen ergere consequenties.’ Ook de brandstichting op 20 december 2019 is gepaard gegaan met een dreigbrief, waarin wordt verwezen naar een aantal eerdere waarschuwingen om aan de verplichtingen te voldoen en € 700.000,- terug te betalen.
De inhoud van beide brieven past bij het conflict dat verdachte had met [benadeelde 1] , zoals eerder omschreven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen elkaar over en weer ondersteunen, omdat daaruit blijkt dat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt.
De rechtbank zal de weergegeven bewijsmiddelen over en weer gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten.
Andere mogelijke dadergroepen
De verdediging heeft betoogd dat [benadeelde 1] verschillende mensen voor grote bedragen heeft opgelicht en dat de feiten daarom ook door of in opdracht van anderen dan verdachte kunnen zijn gepleegd.
De rechtbank is, op basis van de contacten tussen de verdachten en de in de bewijsmiddelen opgenomen chatgesprekken tussen [medeverdachte 2] en verdachte in combinatie met de inhoud van de dreigbrieven waarvan [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij die teksten heeft getypt, van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kennelijk met [verdachte] zijn overeengekomen dat zij [benadeelde 2] ertoe zouden bewegen dat hij "aan zijn verplichtingen zou voldoen", te weten, dat hij "het bedrag van € 700.000,- terug moest betalen ” aan verdachte. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat de berichten en bezoeken van [medeverdachte 2] te maken hadden met autohandel niet aannemelijk en verwijst daarvoor naar de inhoud van het chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] dat is opgenomen bij de bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat het DNA van [medeverdachte 2] op 13 december 2019 is gevonden op de dop die is achtergebleven op de plaats delict. Daarnaast wordt in de dreigbrief van 20 december 2019 specifiek gerefereerd aan het bedrag van zeven ton, wat blijkens het dossier de omvang van de vordering betreft die verdachte meent te hebben op [benadeelde 1] . Daarmee is duidelijk dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, deze poging tot brandstichting niet in opdracht van andere "vijanden van [benadeelde 1] " is gepleegd. Gelet op hetgeen onder het kopje schakelbewijs is opgenomen heeft daarmee te gelden dat ook ten aanzien van de andere tenlastegelegde feiten duidelijk is dat deze in opdracht van verdachte zijn gepleegd.
Uitlokking
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan uitlokking van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (en eventueel onbekend gebleven andere daders) door het doen van beloften en het verschaffen van inlichtingen.
Zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven is sprake van een onderliggend zakelijk conflict tussen verdachte en [benadeelde 2] . Verdachte heeft geprobeerd zijn vordering op legale wijze te incasseren en heeft, toen duidelijk werd dat een legale incasso niet eenvoudig zou zijn, aangegeven dat hij geen jaren ging procederen. Hij heeft toen aangegeven dat hij open stond voor Plan B, te weten een incasso waarbij de druk zou worden opgevoerd en de grenzen van het recht zouden worden overschreden.
Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gevraagd op zoek te gaan naar mensen die 'tot het gaatje' zouden gaan. Verdachte heeft een beloning in het vooruitzicht gesteld op basis van ‘no cure no pay’.Verdachte heeft aangekondigd medeverdachte [medeverdachte 2] een document toe te zenden zodat hij een indruk kreeg van de omvang.
In de dreigbrieven wordt verwezen naar de verplichting tot het terugbetalen van € 700.000,- wat het bedrag is waarop [verdachte] recht meent te hebben blijkens het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de gronddelicten. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
Er hebben meerdere ontmoetingen plaatsgevonden tussen verdachte en voornoemde medeverdachten. Hoewel uit het dossier niet duidelijk wordt of zij besproken hebben op welke wijze zij [benadeelde 1] ertoe zouden bewegen het geld terug te laten betalen, is mede in het licht van de getuigenverklaring van [getuige 2] alsook de chatberichten tussen [getuige 2] en [verdachte] duidelijk dat dit niet op een legale wijze zou zijn en dat de zwakke plek van [benadeelde 1] de dochter in [plaats] was.
Uit de berichtenwisseling tussen [medeverdachte 2] en verdachte volgt dat ‘echt tot [het] gaatje’ moet worden gegaan. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte in het licht van het voorgaande bij het aanvaarden van de opdracht tot incasso door de medeverdachte(n) minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daaronder door de medeverdachte(n) - anders dan bij de onder 2 tenlastegelegde brandstichting - in elk geval een bedreiging met een dreigbrief werd verstaan. Dit betreft immers niet een wezenlijk ander feit dan waarop verdachte het opzet had.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in ieder geval op 9 december 2019 op de hoogte is geraakt van de strafbare wijze waarop [medeverdachte 1] [benadeelde 1] ertoe zou bewegen het geld terug te laten betalen omdat verdachte op 9 december 2019 cookies heeft geaccepteerd van de nieuwsbode [plaats] en daarin moet hebben gelezen over de brandstichting bij de dochter van [benadeelde 1] in [plaats] ,terwijl verdachte niet woonachtig is in [plaats] .
Vanaf 9 december 2019 moet verdachte dus duidelijk zijn geweest op welke wijze en specifiek met welke delicten de druk zou worden opgevoerd. Op 12 december 2019 heeft opnieuw een ontmoeting plaats gevonden tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Uit het dossier blijkt niet wat tijdens die ontmoeting is besproken, maar duidelijk is dat de medeverdachten na 9 december 2019 dezelfde werkwijze hebben voortgezet.
Verdachte heeft, na kennis te hebben genomen van de door de medeverdachten uitgevoerde ‘incassohandelingen’, waarbij gesteld noch gebleken is dat verdachte deze vorm van uitvoering niet voor ogen had, met ingang van 9 december 2019 bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachten op dezelfde strafbare werkwijze zouden doorgaan met het door de verdachte geïnitieerde incasseren van de vordering op [benadeelde 1] .
Overige verweren
De overige door de raadsman gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de weergegeven bewijsmiddelen.
2.5
Met het middel wordt, als gezegd, opgekomen tegen (de motivering van) de onder 1. bewezen verklaarde uitlokking van bedreiging (feit 1).
2.6
Volgens de stellers van het middel is het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig. Die tegenstrijdigheid bestaat er, als gezegd, uit dat het hof in de bewezenverklaring van de onder 1. ten laste gelegde uitlokking tot bedreiging, een ook onder 2. ten laste gelegde brandstichting heeft betrokken, terwijl het hof de verdachte van dat onder 2. ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken. In verband met die vrijspraak heeft het hof overwogen “
dat niet vast is komen te staan dat het opzet van verdachte daarbij gericht was op de onder 2 tenlastegelegde feiten”. Daarbij komt dat het hof, in navolging van de rechtbank, uitdrukkelijk heeft overwogen ervan uit te gaan “
dat verdachte in ieder geval op 9 december 2019 op de hoogte is geraakt van de strafbare wijze waarop [medeverdachte 1] [benadeelde 1] ertoe zou bewegen het geld terug te laten betalen omdat verdachte op 9 december 2019 cookies heeft geaccepteerd van de nieuwsbode [plaats] en daarin moet hebben gelezen over de brandstichting bij de dochter van [benadeelde 1] in [plaats] , terwijl verdachte niet woonachtig is in [plaats] . Vanaf 9 december 2019 moet verdachte dus duidelijk zijn geweest op welke wijze en specifiek met welke delicten de druk zou worden opgevoerd.” Het hof heeft daaraan nog toegevoegd dat de verdachte, “
na kennis te hebben genomen van de door de medeverdachten uitgevoerde ‘incassohandelingen’, waarbij gesteld noch gebleken is dat verdachte deze vorm van uitvoering niet voor ogen had, met ingang van 9 december 2019 bewust de aanmerkelijke kans (heeft) aanvaard dat de medeverdachten op dezelfde strafbare werkwijze zouden doorgaan met het door de verdachte geïnitieerde incasseren van de vordering op [benadeelde 1] .”De vaststelling dat de verdachte via een nieuwsbericht kennis heeft genomen van de brandstichting als ‘incassohandeling’ – dus pas
nadatde brand van 9 december vlakbij de betreffende woning heeft plaatsgehad – en de gevolgtrekking dat (pas) vanaf die datum sprake was van voorwaardelijk opzet bij de verdachte staan volgens de stellers van het middel in de weg aan de bewezenverklaring van (het voorwaardelijk opzet in het kader van) de onder 1. primair ten laste gelegde uitlokking van bedreiging, in het bijzonder het onderdeel “
en brand is gesticht bij deze woning, welk vorenomschreven feit in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 12 december 2019 te [plaats] en/of elders in Nederland heeft uitgelokt[etc.]
. [1]
2.7
De stellers van het middel hebben een punt. De overwegingen van het hof omtrent het voorwaardelijk opzet zijn, mede bezien tegen de achtergrond van de vrijspraak van uitlokking van (dan wel medeplichtigheid aan) brandstichting (feit 2), niet (zonder meer begrijpelijk) te verenigen met de bewezenverklaring van hetgeen onder 1. is ten laste gelegd. In eerste aanleg speelde dit niet. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de verdachte op de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten niet kon worden vastgesteld en heeft de verdachte van beide feiten vrijgesproken.
2.8
Daaraan zij overigens toegevoegd dat het hof ten aanzien van de uitlokkingshandelingen een periode heeft bewezen verklaard, te weten “
in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 12 december 2019”, die mijns inziens niet (zonder meer begrijpelijk) is te verenigen met de bewezenverklaring van de bedreigingshandeling(en) van de uitgelokte “
op 9 december 2019”. Uitlokkingshandelingen achteraf laten zich immers moeilijk voorstellen en kunnen niet onder het bereik van art. 47 lid 1, onder 2, Sr worden gebracht.
2.9
Ook indien de passage “
en brand is gesticht bij deze woning” uit de bewezenverklaring van feit 1 zou zien op de brand die bij de betreffende woning is gesticht op 13 december 2019 (feit 4) is het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk. Naast de ongelukkige constructie met de hiervoor genoemde bewezen verklaarde periodes komt daar nog bij dat het onder 4. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in de pogingsvariant is ‘blijven steken’, wat met zich brengt dat niet kan worden gesproken van “
brand is gesticht”. [2] Daaraan doet hetgeen nader is overwogen omtrent de bewijswaarde van schakelbewijs niet af.
2.1
Hoewel het middel terecht is voorgesteld, meen ik dat de klacht, vanwege onvoldoende belang, niet tot cassatie behoeft te leiden. Ik heb daarvoor vier argumenten:
i. de klacht slaagt slechts met betrekking tot
een onderdeelvan het onder 1. bewezen verklaarde feit; het deel van de bewezenverklaring waarop de klacht
nietziet, de uitlokking van bedreiging bestaande uit het bezorgen van een dreigbrief, wordt door de klacht niet aangetast (en ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde blijft ongewijzigd);
ii. in de strafmotivering heeft het onder 1. bewezen verklaarde feit en in het bijzonder de daarvan deel uitmakende brandstichting van 9 december 2019, geen bijzondere aandacht gekregen, terwijl dat wel het geval is met de brandstichting van 11 december 2019 in [plaats] (feit 3) en de poging tot brandstichting van 13 december 2019 in [plaats] (feit 4);
iii. de opgelegde straf in hoger beroep (88 maanden, oftewel 7 jaar en 4 maanden, gevangenisstraf) verschilt niet wezenlijk van de opgelegde straf in eerste aanleg (7 jaar gevangenisstraf), toen de verdachte voor het onder 1. ten laste gelegde feit integraal werd vrijgesproken, en
iv. de opgelegde straf in hoger beroep blijft voor het totaal aan bewezen verklaarde feiten in ruime mate onder de maximaal mogelijke strafoplegging.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt. Opgemerkt zij dat de verdachte in eerste aanleg van het onder 1. ten laste gelegde feit is vrijgesproken en dat in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering en de bewezenverklaring dienaangaande. Om die reden ligt een afdoening met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging niet in de rede. [3]
3.2
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
3.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Het opzet van de uitlokker moet niet alleen zijn gericht op aanzetten van een ander tot het begaan van het delict, maar ook op (de bestanddelen van) het gronddelict.
2.De zoon van het gezin wonend aan [a-straat 1] heeft een brandende fakkel weten te doven, waarmee de uitvoering van de voorgenomen brandstichting niet is voltooid.
3.Vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,